Rb. Utrecht, 13-04-2011, nr. 263920 / FA RK 09-1391
ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ0539
- Instantie
Rechtbank Utrecht
- Datum
13-04-2011
- Magistraten
Mrs. S.G.M. Buys, R.C. Stijnen, E.J. van Rijssen
- Zaaknummer
263920 / FA RK 09-1391
- LJN
BQ0539
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ0539, Uitspraak, Rechtbank Utrecht, 13‑04‑2011
Uitspraak 13‑04‑2011
Mrs. S.G.M. Buys, R.C. Stijnen, E.J. van Rijssen
Partij(en)
Beschikking van 13 april 2011
in de zaak van
DE OFFICIER VAN JUSTITIE,
betreffende
[de man],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente]
hierna te noemen de man,
advocaat: mr. J. Rozendaal,
en
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen de vrouw,
curator: mr. D.J. Bonnerman,
advocaat: mr. J.M. Spronk.
1. Verdere verloop van de procedure
1.1.
Op 24 november 2010 heeft de rechtbank een eerdere (tussen)beschikking gegeven. Voor het verloop van de procedure tot die datum wordt verwezen naar die beschikking.
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de nadien ingekomen stukken, waaronder:
- —
de brief (met bijlagen) d.d. 28 januari 2011 van mr. Spronk, namens de curator,
- —
de brief (met bijlagen) d.d. 2 maart 2011 van mr. Rozendaal,
- —
de conclusie d.d. 22 maart 2011 van de officier van justitie.
1.3.
De meervoudige kamer van deze rechtbank heeft de behandeling van de zaak voortgezet ter terechtzitting met gesloten deuren van 29 maart 2011. Hierbij zijn verschenen:
- —
de officier van justitie,
- —
de man met zijn advocaat,
- —
de advocaat en de curator van de vrouw.
2. Vaststaande feiten
Hiervoor verwijst de rechtbank naar de op 13 mei 2009 gegeven beschikking.
3. Verdere beoordeling van het verzochte
3.1.
Bij (tussen)beschikking van 24 november 2010 (LJN: BO6170) heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat vast is komen te staan dat de geestvermogens van de vrouw ten tijde van het sluiten van het huwelijk op 1 juli 2008 reeds zodanig waren gestoord dat zij niet in staat was haar wil te bepalen of de betekenis van haar verklaring te begrijpen. Onder verwijzing naar al hetgeen in voornoemde beschikking is overwogen, zal de rechtbank het huwelijk van de man en de vrouw nietig verklaren.
3.2.
De rechtbank wijst het verzoek tot uitvoerbaar bij voorraadverklaring van deze beslissing af, aangezien de declaratoire aard van deze beslissing aan uitvoerbaar bij voorraadverklaring in de weg staat.
3.3.
Bij (tussen)beschikking van 24 november 2010 heeft de rechtbank voorts overwogen dat zij de gevolgen van de nietigverklaring zodanig verbonden acht met de nietigverklaring dat zij daarover tevens behoort te beslissen. Nu de juridische gevolgen van een nietigverklaring zoals omschreven in artikel 1:77 van het Burgerlijk Wetboek (BW) naar het oordeel van de rechtbank nog niet voldoende in de procedure waren betrokken, zijn partijen vervolgens in de gelegenheid gesteld zich hierover (nader) uit te laten.
3.4.
De curator heeft zijn standpunt dat de man te kwader trouw heeft gehandeld nader onderbouwd. De curator stelt — samenvattend — dat uit de houding van de man en zijn financiële handelingen blijkt dat hij opzettelijk en op basis van een duidelijk plan heeft gehandeld teneinde zichzelf te verrijken. Volgens de curator heeft de man zich vanaf 2006/begin 2007 gepresenteerd als ‘hulpverlener’ voor de vrouw. Vervolgens heeft de man op 30 augustus 2007 een algehele volmacht verkregen en is nadien bij notariële akte van 29 februari 2008 het testament van de vrouw gewijzigd en is de man tot enig erfgenaam benoemd. Ook heeft de man — zo stelt de curator — grote bedragen onttrokken aan de rekening van de vrouw. In 2006 en 2007 heeft de man een bedrag van € 47.650,= respectievelijk € 45.910,= van de rekening van de vrouw gepind. In de periode 2008 tot datum huwelijk is door pinbetalingen dan wel overboekingen door de man een bedrag van € 72.584,= van de rekening van de vrouw afgeschreven. Na de datum van het huwelijk tot eind 2008 is in totaal een bedrag van € 331.970,= opgenomen. De man heeft — hoewel hij hiertoe meerdere malen is uitgenodigd — tot op heden geen financiële verantwoording afgelegd aan de curator noch inzage verstrekt in zijn bankrekeningen.
3.5.
De man heeft zich hiertegen verweerd. Hij stelt dat hij te goeder trouw heeft gehandeld. Volgens de man was het huwelijk een vorm van ‘estate-planning’ die door de vrouw was gewenst, teneinde haar vermogen fiscaal zo gunstig mogelijk door te geven zowel voor als na haar overlijden. De man betwist dat de vrouw niet meer in staat was om zelfstandig beslissingen te nemen ten tijde van het aangaan van het huwelijk.
3.6.
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat voldoende aannemelijk is geworden dat de man te kwader trouw heeft gehandeld bij het aangaan van het huwelijk. Volgens de officier van justitie was de man in november 2007 al op de hoogte van het geheugenverlies van de vrouw en is hij desondanks maanden later met haar getrouwd. Daarbij komt dat de man geen inzage heeft verschaft in de financiële situatie van de vrouw en niet tijdig en volledig heeft meegewerkt aan betalingen voor de verzorging van de vrouw.
3.7.
De rechtbank overweegt dat blijkens artikel 1:77 BW de nietigverklaring van het huwelijk — zodra de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan — terugwerkt tot het tijdstip van de huwelijksvoltrekking, behalve ten aanzien van de te goeder trouw zijnde echtgenoot. Ten aanzien van een te goeder trouw zijnde echtgenoot werkt een nietigverklaring namelijk als een echtscheiding. In dit kader is van belang dat de goede trouw wordt aangenomen, terwijl de kwade trouw moet worden bewezen door de wederpartij. Het tijdstip van de huwelijksvoltrekking is beslissend ter beantwoording van de vraag of de echtgenoot te goeder trouw is.
3.8.
Thans moet de vraag worden beantwoord of de man ten tijde van het aangaan van het huwelijk te goeder trouw is geweest. De curator en de officier van justitie enerzijds en de man anderzijds verschillen hierover van mening.
De rechtbank verwijst in dit kader naar de verklaringen van drs. G.J. Lefeber, arts in opleiding tot specialist klinische geriatrie, en drs. S.P.C. Groen, klinisch geriater, zoals weergegeven in de (tussen)beschikking van 24 november 2010. Kort samengevat hebben beide deskundigen geconstateerd dat de cognitieve problemen van de vrouw, gezien de ernst van de dementie, al enkele jaren in toenemende ernst zullen hebben gespeeld. Drs. Lefeber sluit het zeker niet uit dat de vrouw dementerend was ten tijde van het huwelijk en drs. Groen acht het zelfs uiterst onwaarschijnlijk dat de vrouw in juli 2008 nog wilsbekwaam was met betrekking tot het sluiten van een huwelijk, aangezien hij op 19 november 2009 heeft geconstateerd dat er bij de vrouw sprake is van een verder gevorderd dementiesyndroom.
De rechtbank acht in dit verband van belang dat de man ter zitting van 29 maart 2011 heeft verklaard dat hij sinds eind 2006 dagelijks — of in ieder geval vier of vijfmaal per week — gedurende enkele uren bij de vrouw langsging voor een praatje of klusjes in en om het huis. Nu de man dagelijks met de vrouw omging in de periode voorafgaand aan het huwelijk en hij haar al jaren kende, is de rechtbank van oordeel dat de man moet hebben gemerkt dat de vrouw (ernstige) cognitieve problemen had. Dit geldt te meer nu de man (het bijhouden van) de administratie van de vrouw heeft overgenomen en namens haar heeft geprocedeerd tegen mevrouw Boddeke-Bakker, in welk kader de man ten minste heeft kennisgenomen van de stellingen van de advocaat van de vrouw betreffende haar geestestoestand, bij verzoekschrift van 14 november 2007. In dit verzoekschrift is vermeld dat de vrouw zeer vergeetachtig is en na een bezoek tekst en inhoud van de gesprekken niet kan onthouden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de curator is geslaagd in het bewijs dat de man niet te goeder trouw was.
3.9.
Voorts heeft de rechtbank bij voormelde conclusie het navolgende in aanmerking genomen. Uit de overgelegde stukken is aannemelijk geworden dat de man het huwelijk heeft geïnstigeerd. Hierover is de man niet transparant geweest naar de overige familie, ondanks het uitdrukkelijke advies van mr. Van der Veen van Arep Belastingadviseurs.
Ook heeft de man voorafgaand aan het huwelijk grote geldbedragen van de rekening van de vrouw opgenomen dan wel overgeboekt naar zijn eigen bankrekening, zonder dat hij daarvoor — ook niet ter zitting van 29 maart 2011 — een afdoende verklaring heeft gegeven. Daarnaast heeft de man, sinds hij een algehele volmacht had, geen inzage verschaft in de financiële situatie van de vrouw, ondanks de herhaalde verzoeken hiertoe van de curator. Al deze omstandigheden in onderling verband gezien, leiden tot de conclusie van de rechtbank dat de man niet te goeder trouw heeft gehandeld.
4. Beslissing
De rechtbank:
4.1.
verklaart voor recht dat het tussen partijen op 1 juli 2008 gesloten huwelijk nietig is op grond van de omstandigheid dat de vrouw ten tijde van het aangaan van voormeld huwelijk niet is staat was haar wil te bepalen of de betekenis van de door haar afgelegde verklaring te begrijpen;
4.2.
verklaart voor recht dat de man ten tijde van het aangaan van voormeld huwelijk niet te goeder trouw was;
4.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.G.M. Buys, voorzitter, mr. R.C. Stijnen en mr. E.J. van Rijssen, rechters, leden van de meervoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken, allen tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. A. Verouden, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 april 2011.