Blijkens bewijsmiddel 1 is deze tegenvordering gestoeld op verzoekers stelling dat sprake is van een fiscale misslag in de door [A] uitgebrachte fiscale adviezen en dat [A] daarvoor aansprakelijk is.
HR, 22-04-2014, nr. 12/01685
ECLI:NL:HR:2014:965
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-04-2014
- Zaaknummer
12/01685
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:965, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑04‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:1431
ECLI:NL:PHR:2013:1431, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑08‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:965
Beroepschrift, Hoge Raad, 06‑12‑2012
- Wetingang
art. 348 Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
TvI 2014/42 met annotatie van A. Karapetian
NJ 2015/184 met annotatie van A.I.M. van Mierlo
VA 2015/7
JIN 2014/117 met annotatie van M.L.C.C. de Bruijn-Lückers
SR-Updates.nl 2014-0205
NbSr 2014/182
JIN 2014/117 met annotatie van M.L.C.C. de Bruijn-Lückers
VA 2015/7
Uitspraak 22‑04‑2014
Inhoudsindicatie
Onttrekking aan pandrecht, art. 348.1 Sr. Het Hof heeft geoordeeld dat de handeling van verdachte, te weten het zonder toestemming van X op eigen naam overschrijven van de aan Y in eigendom toebehorende auto, ertoe strekte de parate executie van het t.b.v. X op deze auto gevestigde stil pandrecht te beletten, en deze auto aldus ‘te onttrekken aan het pandrecht’ a.b.i. art. 348.1 Sr. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is, in aanmerking genomen de door het Hof vastgestelde f&o, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
Partij(en)
22 april 2014
Strafkamer
nr. 12/01685
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 1 maart 2012, nummer 21/000668-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1947.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.C. Huisman, advocaat te Deventer, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof aan de in de bewezenverklaring voorkomende zinsnede dat de verdachte "een personenauto (...) heeft onttrokken aan het pandrecht" een onjuiste uitleg heeft gegeven, althans dat het Hof zijn oordeel dienaangaande ontoereikend heeft gemotiveerd.
2.2.1.
Overeenkomstig de tenlastelegging is door het Hof bewezenverklaard dat de verdachte:
"in de periode van 1 december 2009 tot en met 20 december 2009 te Eerbeek in de gemeente Brummen, opzettelijk een hem verdachte niet toebehorend goed, te weten een personenauto merk Mercedes-Benz, type S, met kenteken [AA-00-BB], ten behoeve van degene aan wie het toebehoort, heeft onttrokken aan het pandrecht dat door [A] BVBA op vorenomschreven voertuig is gevestigd, immers heeft verdachte voornoemde Mercedes-Benz op zijn, verdachtes, naam gezet/overgeschreven, zonder hiertoe toestemming te hebben verkregen van [A] BVBA."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de navolgende bewijsmiddelen:
"1. Een in de wettelijke vorm door [verbalisant 1], buitengewoon opsporingsambtenaar, Team Breda Centrum, getekend proces-verbaal, genummerd 2009239324-1, pagina's 4 t/m 8, voor zover inhoudende de aangifte van [betrokkene], afgelegd op 24 december 2009 in het politiebureau te Breda, - zakelijk weergegeven -:
Ik ben namens de benadeelde [A], gevestigd [vestigingsplaats] gerechtigd tot het doen van aangifte. Tussen zaterdag 19 december 2009 te 11.44 uur en zaterdag 19 december 2009 te 12.00 uur werd op [adres] Eerbeek, binnen de gemeente Drummen, het volgende gepleegd.
Hierbij doe ik aangifte van benadeling van schuldeisers c.q. rechthebbenden. In 2008 heeft [verdachte] c.q. zijn vennootschap [B] B.V. mijn diensten ingehuurd. Die bestonden uit het adviseren op fiscaal gebied. Ik heb mijn diensten verleend en op 16 september 2008 heeft mijn vennootschap [A] bvba hem als gevolg hiervan een rekening gestuurd, ten bedrage van 16.308,00 euro.
De betaling bleef ondanks vele aanmaningen uit. Mijn vennootschap, [A], heeft hierop een incassobureau, [C] B.V. te Weert ingeschakeld. Ondanks meerdere aansporingen aan het adres van [verdachte] kwamen ook zij niet veel verder. Ondanks alle mooie beloften door [verdachte] aan het incassobureau is nooit tot betaling van mijn vordering overgegaan.
Toen heeft het incassobureau een advocaat, de heer Dormans te Weert ingeschakeld. Dit advocatenbureau heeft vervolgens met [verdachte] een overeenkomst tot vestiging van pandrecht gesloten. Dit was op 28 mei 2009. Op 8 juni 2009 heeft deze overeenkomst geleid tot een notariële akte, verleden voor notaris Pels Rijcken te Apeldoorn. In deze akte ligt vastgelegd het volgende:
Onder artikel 1 lid 2: Bij de sub 1 gemelde overeenkomst is tussen [A] en schuldenaar overeen gekomen dat door de schuldenaar ten behoeve van [A] een eerste pandrecht wordt gevestigd op de personenauto Mercedes Benz, type S, kleur blauw, met kenteken [AA-00-BB] (welke auto eigendom is van de stichting) een en ander ex art. 3.237 van het Burgerlijk Wetboek en op de hierna omschreven aandelen, tot meerdere zekerheid voor de voldoening van de uit de sub 1 gemelde overeenkomst voortvloeiende schuld met rente en kosten.
Hiermee geeft de stichting [D], vertegenwoordigd door [verdachte] de in haar bezit zijnde auto in pand aan [A]. De stichting vestigt ten behoeve van [A], die hierbij aanvaardt, het eerste pandrecht op voormelde personenauto.
Op vraag van de notaris verklaarde [verdachte] dat hij de onderhavige schuld binnen 1 à 2 maanden (gerekend vanaf 8 juni 2009, datum van akte) zou betalen. Ook dit bleek achteraf weer een loze toezegging. Op 15 augustus 2009 heeft [A] 2.500,00 euro ontvangen met het verzoek of zij er mee kon instemmen dat er met ingang van 15 september 2009 iedere maand op de 15e 4.000,00 euro zou worden betaald. [A] is daar toen mee akkoord gegaan. Edoch, 15 september heeft wederom geen betaling plaats gevonden. Ook niet op 15 oktober, noch op 15 november 2009. Op dat moment was het geduld van [A] op en heeft zij deurwaarder Flanderijn & Vaes te Apeldoorn ingeschakeld met het verzoek de auto te executeren c.q. in te nemen. Aangezien we enig wantrouwen hadden of de auto nog wel eigendom zou zijn van de stichting c.q. gebruikt werd door [verdachte], heeft de deurwaarder een klein onderzoek gehouden. De deurwaarder constateerde dat de auto nog steeds door [verdachte] gebruikt werd. Op dinsdag 15 december 2009 meldde de deurwaarder zich bij [verdachte] teneinde de auto mee te nemen.
Echter, [verdachte] verzocht de deurwaarder of hij het goed vond dat hij op vrijdag 18 december 2009 5.000,00 euro zou overmaken naar [A], en of hij het restant van de vordering mocht voldoen op 31 december 2009.
De deurwaarder heeft dit verzoek aan [A] voorgelegd. [A] is daar toen mee akkoord gegaan. Een en ander is daarna op dinsdag 15 december 2009 door middel van een e-mail bevestigd. Dit is gedaan door middel van een e-mail om 09:30 uur. Afschrift van dit e-mail bericht is aan de bijlagen van deze aangifte toegevoegd. Echter, de dag voordat er tot betaling zou moeten worden over gegaan, ontving [A] op donderdag 17 december 2009 een e-mail van [verdachte]. Hierin spreekt [verdachte] over een "fiscale misslag" in de door [A] uitgebrachte fiscale adviezen en stelt hij [A] c.q. mijzelf, aansprakelijk voor de daaruit voortvloeiende vermeende schade, door hem begroot op 326.500 euro. Ik heb hierover de deurwaarder ingelicht en hem verzocht om indien de 5.000,00 euro de dag er na, vrijdag 18 december 2009 niet binnen zou zijn, hij op maandag 21 december 2009 de auto moest gaan ophalen.
Echter, op zondag 20 december 2009 om 11:45 uur, stuurt [B] beheer een e-mail aan de deurwaarder (en in kopie conform naar mij), waarin hij mededeelt dat de door hem toegezegde betalingsregeling niet zal worden uitgevoerd. De verpanding zou worden vernietigd en de stichting [D] stelt zich op het standpunt dat zij bovendien niet aan de executie van het pandrecht kan medewerken omdat het onderhavige voertuig niet meer haar eigendom was. Bewijs daarvoor, vond de deurwaarder in een uittreksel uit het register van de R.D.W. waaruit bleek dat de bewuste auto op 19 december 2009 op naam van [verdachte] was overgeschreven.
De deurwaarder meldde mij toen dat het dus weinig zin had, om daar naar toe te gaan, omdat de auto klaarblijkelijk aan het pandrecht was onttrokken. De deurwaarder adviseerde mij c.q. [A] om daarvan aangifte te doen bij de politie, op grond van overtreding van het bepaalde in artikel 348 van het Wetboek van Strafrecht.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2. Een in de wettelijke vorm door [verbalisant 2], brigadier van politie, opgemaakt proces-verbaal onder nummer 2010017289-1, pagina's 1 t/m 3, gesloten en getekend op 3 maart 2010, voor zover inhoudende de bevindingen van verbalisant, - zakelijk weergegeven -:
Door mij is het kenteken bij het kentekenregister van de RDW bevraagd. Op 18 december 2009 stond voornoemde auto nog ten name van Stichting [D], [adres] te Eerbeek. Op 20 december 2009 stond voornoemde auto op naam van [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1947, wonende te [woonplaats]. De uitdraaien van beide kentekenbevragingen worden bij dit proces-verbaal gevoegd.
3. Een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, bestaande uit een notariële akte "VESTIGING PANDRECHT" als bijlage pagina's 10 t/m 14 bij genoemd proces-verbaal gevoegd, voor zover inhoudende:
Heden, acht juni tweeduizend negen, verschenen voor mij, Mr Leonard Dirk Pels Rijcken, notaris gevestigd te Apeldoorn:
1. [betrokkene], wonende te [woonplaats], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] negentienhonderd vijfenvijftig, gehuwd, zich legitimerende met zijn paspoort, nummer [001], uitgegeven te Antwerpen door de Consul-Generaal op achttien april tweeduizend zeven, te dezen handelende als gevolmachtigde van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (naar Belgisch recht) [A] BVBA, gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats], ingeschreven bij de griffie van de rechtbank van Koophandel in Turnhout (België) onder ondernemingsnummer [002], hierna te noemen [A] en/of pandhouder en/of schuldeiser:
2. [verdachte], wonende te [woonplaats], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] negentienhonderd zevenenveertig, zich legitimerende met zijn paspoort, nummer [003], uitgegeven te 's-Gravenhage op dertien september tweeduizend vier, gehuwd, volgens zijn verklaring:
a. te dezen handelende als gevolmachtigde van de statutair te Rotterdam (feitelijk adres: [adres] Eerbeek) gevestigde besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [B] B.V., ingeschreven in het handelsregister beheerd door de Kamer van Koophandel voor Oost Nederland sedert tien januari negentienhonderd éénenvijftig onder nummer [004], als zodanig deze vennootschap rechtsgeldig vertegenwoordigend, hierna te noemen schuldenaar;
b. te dezen handelende als gevolmachtigde van de statutair te Soest (feitelijk adres: [adres]) gevestigde besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [E] B.V., ingeschreven in het handelsregister beheerd door de Kamer van Koophandel voor Oost Nederland sedert vier januari tweeduizend zeven onder nummer [005], als zodanig deze vennootschap rechtsgeldig vertegenwoordigend, hierna te noemen de vennootschap en/of de pandgever;
c. te dezen handelende als gevolmachtigde van de statutair te Eerbeek (feitelijk adres: [adres] Eerbeek) gevestigde stichting STICHTING [D], ingeschreven in het handelsregister beheerd door de Kamer van Koophandel voor Oost Nederland onder nummer [006], als zodanig deze stichting rechtsgeldig vertegenwoordigend, hierna te noemen de stichting en/of pandgever.
I INLEIDING
De comparanten, handelend als gemeld, verklaarden vooraf als volgt
1. Tussen [A] en de schuldenaar/pandgever is op achtentwintig mei tweeduizend negen een overeenkomst van schuldigerkenning en vestiging pandrecht gesloten, waaruit blijkt dat de schuldenaar/pandgever aan [A] schuldig is een bedrag van zestien duizend driehonderd acht euro (€ 16.308,00) vermeerderd met de wettelijke handelsrente sedert zestien september tweeduizend acht en vermeerderd met vier duizend vijfhonderd euro (€ 4.500,00) terzake van buitengerechtelijke incassokosten, kosten faillissementsaanvrage en kosten juridische bijstand.
Een kopie van bedoelde overeenkomst zal aan deze akte worden gehecht.
2. Bij de sub 1 gemelde overeenkomst is tussen [A] en de schuldenaar overeengekomen dat door de schuldenaar ten behoeve van [A] een eerste pandrecht wordt gevestigd op de personenauto Mercedes-Benz type S, kleur blauw, met kenteken [AA-00-BB] (welke auto eigendom is van de stichting) één en ander ex artikel 3.237 van het Burgerlijk wetboek en op de hierna omschreven aandelen, tot meerdere zekerheid voor de voldoening van de uit de sub 1 gemelde overeenkomst voortvloeiende schuld met rente en kosten.
3. De vestiging van het pandrecht zal bij deze akte geschieden.
(...)
WAARVAN AKTE is verleden te Apeldoorn op de datum in het hoofd van deze akte vermeld.
De comparanten zijn mij, notaris bekend. De comparanten hebben verklaard op volledige voorlezing van de akte geen prijs te stellen, tijdig voor het verlijden een conceptakte te hebben ontvangen, van de inhoud van de akte te hebben kennis genomen en te zijn gewezen op de gevolgen, die voor partijen uit de akte voortvloeien. Deze akte is beperkt voorgelezen en onmiddellijk daarna ondertekend, eerst door de comparanten en vervolgens door mij, notaris.
4. Een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering, bestaande uit een "kenteken bevraging" door verbalisant [verbalisant 2], brigadier van politie, waaruit blijkt dat de Mercedes-Benz, S320; Sedan, blauw op 18 december 2009 ten name stond van de Stichting [D]. De bevraging is als bijlage I bij deze aanvulling gevoegd.
5. Een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, bestaande uit een "kenteken bevraging" bij de Rijksdienst voor het
Wegverkeer (RDW) pagina 20 van het proces-verbaal onder nummer 2010017289 voor zover inhoudende:
Ingevoerde gegevens
Kenteken: [AA-00-BB]
Peildatum en peiltijd: 22-12-2009 10:31
Voertuiggegevens
Voertuigsoort: P
Merkbeschrijving: MERCEDES-BENZ
Typebeschrijving: S 320; SEDAN
Aansprakelijkheid
Begindatum: 19-12-2009
Begintijd: 11:44
Persoonsgegevens
Naam: [verdachte]
Soort persoon: N
Geboortedatum: [geboortedatum]-1947
Woon- of vestigingsadres
Adres: [adres]
Postcode en woonplaats: [woonplaats]
6. De verklaring van verdachte ter zitting van dit hof van 16 februari 2012 voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Op 19 december 2009 is de Mercedes op mijn naam gekomen. Ik heb zelf gehandeld in deze. Voorafgaande aan de overschrijving van het kenteken op mijn naam heb ik geen juridisch overleg gevoerd met iemand.
Bijlage I
Kenteken Index 91JKLR
Register | Resultaten | Details |
NSIS | 0 | Toon |
CVI | 0 | Toon |
KTR | Status: | WAM |
Attendering: | APK | |
Voertuig: | MERCEDES-BENZ S 320: SEDAN BLAUW | |
Persoon: | Rechtspersoon (tenaamstelling rechtspersoon) STICHTING [D] [adres] |
"
2.2.3.
De bestreden uitspraak houdt voorts onder het opschrift "Overweging met betrekking tot het bewijs" het volgende in:
"De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Verdachte zelf heeft verklaard dat het pandrecht was komen te vervallen en dat hij derhalve in zijn recht stond toen hij de betreffende auto op 19 december 2009 op zijn naam heeft laten zetten. De raadsman heeft daarnaast aangevoerd dat het pandrecht de roerende zaak waarop het is gevestigd, volgt en dat verdachte de auto niet aan het pandrecht heeft onttrokken omdat het pandrecht, ook nu nog, op de auto is gevestigd.
Het hof is van oordeel dat het door de raadsman en verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende
Verdachte dan wel zijn bedrijf [B] BV is in 2008 en in de eerste maanden van 2009 een vordering van € 16.308,= aan [A] BVBA niet nagekomen. In dat kader is op 8 juni 2009 ten behoeve van laatstgenoemde een pandrecht gevestigd op de personenauto met het kenteken [AA-00-BB] welke in eigendom was van de Stichting [D]. Blijkens de aangifte die door [betrokkene] namens [A] BVBA is gedaan heeft verdachte dan wel zijn bedrijf vervolgens slechts een klein deel van de vordering voldaan en zijn de verder overeengekomen betalingen uitgebleven. Op 15 december 2009 is een door aangever ingeschakelde deurwaarder bij verdachte geweest. Verdachte heeft aldaar, om executie van het pandrecht te voorkomen, toegezegd op vrijdag 18 december 2009 € 5000,= te voldoen en tevens dat de rest van de vordering op 31 december 2009 zou zijn voldaan. Verdachte heeft deze toezegging per e-mailbericht van 15 december 2009 bevestigd. Verdachte is echter niet tot betaling over gegaan maar heeft aangever, onder meer per e-mailbericht van 20 december 2009, laten weten een (tegen)vordering van € 326.500,- op hem dan wel zijn bedrijf te hebben en de nog openstaande vordering daarmee te verrekenen. In laatstgenoemd bericht heeft verdachte tevens meegedeeld dat de Stichting [D] niet aan de executie van het pandrecht kon meewerken omdat de betreffende auto niet meer haar eigendom is.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij geen juridisch advies heeft ingewonnen met betrekking tot het pandrecht en het op zijn naam laten zetten van de auto op 19 december 2009. Anders dan verdachte ter terechtzitting heeft verklaard, volgt uit het hiervoor genoemde e-mailbericht van verdachte van 20 december 2009 niet dat hij er van uitging dat het pandrecht was komen te vervallen. In dat bericht heeft verdachte meegedeeld, dat een kort geding aangespannen zou worden 'om de vernietiging van de verpanding te bewerkstelligen'. Daarbij heeft verdachte tevens gemeld dat advocaat Van den Sigtenhorst is verzocht een en ander in werking te stellen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat verdachte door op 19 december 2009 de betreffende auto op zijn naam te laten zetten, op z'n minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij de betreffende auto aan het pandrecht zou onttrekken. Verdachte moet reeds ten tijde van het op zijn naam laten zetten van de betreffende auto op 19 december 2009 dan wel direct daarna, wel degelijk hebben stil gestaan bij de juridische situatie en contact hebben gehad met zijn advocaat over het pandrecht. Dat blijkt immers uit het hiervoor aangehaalde e-mailbericht van 20 december 2009 dat is verstuurd om 11:45 uur.
Ook de stelling van de raadsman dat het pandrecht de roerende zaak volgt en er feitelijk en juridisch geen verandering was in de situatie maakt dat niet anders. Het gaat in deze immers om het onttrekken van een goed aan het pandrecht om daarmee de mogelijke parate executie van dat pandrecht te voorkomen.
Het verweer wordt verworpen."
2.3.
De in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende uitdrukking "heeft onttrokken aan het pandrecht" moet geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als toekomt aan de in art. 348, eerste lid, Sr - in de vervoeging "onttrekt aan een pandrecht" - voorkomende uitdrukking.
2.4.
Art. 348, eerste lid, Sr luidt:
"Hij die opzettelijk zijn eigen goed of, ten behoeve van degene aan wie het toebehoort, een hem niet toebehorend goed onttrekt aan een pandrecht, een retentierecht of een recht van vruchtgebruik of gebruik van een ander, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar en zes maanden."
2.5.
De wetsgeschiedenis van het Wetboek van Strafrecht houdt met betrekking tot art. 348 Sr in:
"Het artikel strekt tot bescherming der regten van pand, terughouding, vruchtgebruik en gebruik."
H.J. Smidt, Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht, deel III, 1891, p. 4.
2.6.
Gelet op genoemde strekking dient onder 'onttrekken van een goed' aan een in art. 348, eerste lid, Sr genoemd recht, niet alleen te worden verstaan een handeling die ten gevolge heeft dat het desbetreffende recht niet langer uitgeoefend kan worden, maar ook een handeling die ertoe strekt de uitoefening van dat recht te beletten.
2.7.
Het Hof heeft blijkens de bewijsvoering vastgesteld dat:
- bij notariële akte van 8 juni 2009 een (stil) pandrecht is gevestigd op een aan Stichting [D] ([D]) in eigendom toebehorende personenauto ten gunste van [A] BVBA ([A]), tot zekerheid van een door [B] B.V. ([B]) aan [A] verschuldigde geldsom;
- bij de vestiging van het pandrecht werden zowel [D] als [B] vertegenwoordigd door de verdachte;
- aangezien [B] in gebreke bleef met de betaling van haar schuld, [A] een deurwaarder heeft ingeschakeld teneinde de in pand gegeven auto tot zich te nemen en te executeren;
- op 15 december 2009 de verdachte aan deze deurwaarder heeft toegezegd dat het resterende bedrag van de schuld in twee termijnen, te weten op 18 december 2009 en op 31 december 2009 zou worden voldaan;
- betaling op 18 december 2009 is uitgebleven;
- op 19 december 2009 de verdachte het kenteken van de in pand gegeven auto op zijn naam heeft laten registreren;
- bij e-mail van 20 december 2009 de verdachte namens [B] aan de deurwaarder en aan [A] heeft bericht dat de betalingsregeling niet zal worden nagekomen, dat de in pand gegeven auto niet meer eigendom is van [D] en dat [D] daarom niet kan meewerken aan de executie van die auto tot verhaal van de vordering van [A] op [B].
2.8.
Het Hof heeft geoordeeld dat de handeling van de verdachte, te weten het zonder toestemming van [A] op eigen naam overschrijven van de aan [D] in eigendom toebehorende auto - waaruit het Hof kennelijk, mede gelet op de e-mail van 20 december 2009, heeft afgeleid dat ook de eigendom van de auto aan de verdachte is overgedragen -, ertoe strekte de parate executie van het ten behoeve van [A] op deze auto gevestigde stil pandrecht te beletten, en deze auto aldus te 'onttrekken aan het pandrecht' als bedoeld in art. 348, eerste lid, Sr. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is, in aanmerking genomen de door het Hof vastgestelde feiten en omstandigheden, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
2.9.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.
3. Slotsom
De Advocaat-Generaal heeft wegens gegrondbevinding van het tweede middel geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak. Hij heeft zich niet uitgelaten over de overige middelen. De Hoge Raad is van oordeel dat hij daartoe alsnog in de gelegenheid behoort te worden gesteld. Met het oog daarop dient de zaak naar de rolzitting te worden verwezen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwijst de zaak naar de rolzitting van 13 mei 2014;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van Kan en V. van den Brink, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 april 2014.
Conclusie 20‑08‑2013
Inhoudsindicatie
Onttrekking aan pandrecht, art. 348.1 Sr. Het Hof heeft geoordeeld dat de handeling van verdachte, te weten het zonder toestemming van X op eigen naam overschrijven van de aan Y in eigendom toebehorende auto, ertoe strekte de parate executie van het t.b.v. X op deze auto gevestigde stil pandrecht te beletten, en deze auto aldus ‘te onttrekken aan het pandrecht’ a.b.i. art. 348.1 Sr. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is, in aanmerking genomen de door het Hof vastgestelde f&o, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
Nr. 12/01685 Zitting: 20 augustus 2013 | Mr. Hofstee Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Verzoeker is bij arrest van 1 maart 2012 door het Gerechtshof te Arnhem wegens “opzettelijk ten behoeve van degene aan wie het toebehoort een hem niet toebehorend goed onttrekken aan een pandrecht” veroordeeld tot een geldboete van € 2.000,-, subsidiair dertig dagen hechtenis. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 16.777,95 toegewezen en verzoeker een schadevergoedingsmaatregel opgelegd van eenzelfde bedrag.
2. Namens verzoeker heeft mr. A.C. Huisman, advocaat te Deventer, drie middelen van cassatie voorgesteld.
3. Alvorens op de middelen in te gaan – waarbij ik zal aanvangen met het tweede middel -, geef ik om de onderhavige casus inzichtelijk te maken de tenlastelegging, de bewezenverklaring en de bewijsoverweging van het Hof weer.
4. Aan verzoeker is tenlastegelegd dat:
“hij in de periode van 1 december 2009 tot en met 20 december 2009 te Eerbeek in de gemeente Brummen, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een hem verdachte en/of de rechtspersoon waaraan verdachte en/of zijn mededader(s) feitelijk leiding geeft/geven, al dan niet toebehorend goed, te weten een personenauto merk Mercedes-Benz, type S, met kenteken [AA-00-BB], ten behoeve van degene aan wie het toebehoort, heeft onttrokken aan het pandrecht dat door [A] BVBA op vorenomschreven voertuig is gevestigd, immers heeft verdachte voornoemde Mercedes-Benz op zijn, verdachtes naam, gezet / overgeschreven, zonder hiertoe toestemming te hebben verkregen van [A] BVBA.”
5. Daarvan heeft het Hof bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 1 december 2009 tot en met 20 december 2009 te Eerbeek in de gemeente Brummen, opzettelijk een hem verdachte niet toebehorend goed, te weten een personenauto merk Mercedes-Benz, type S, met kenteken [AA-00-BB], ten behoeve van degene aan wie het toebehoort, heeft onttrokken aan het pandrecht dat door [A] BVBA op vorenomschreven voertuig is gevestigd, immers heeft verdachte voornoemde Mercedes-Benz op zijn, verdachtes naam, gezet/overgeschreven, zonder hiertoe toestemming te hebben verkregen van [A] BVBA.”
6. Deze bewezenverklaring berust op de in de aanvulling op het verkorte arrest opgenomen bewijsmiddelen.
7. Het bestreden arrest bevat de volgende overweging van het Hof met betrekking tot het bewijs:
“De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Verdachte zelf heeft verklaard dat het pandrecht was komen te vervallen en dat hij derhalve in zijn recht stond toen hij de betreffende auto op 19 december 2009 op zijn naam heeft laten zetten. De raadsman heeft daarnaast aangevoerd dat het pandrecht de roerende zaak waarop het is gevestigd, volgt en dat verdachte de auto niet aan het pandrecht heeft onttrokken omdat het pandrecht, ook nu nog, op de auto is gevestigd.
Het hof is van oordeel dat het door de raadsman en verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende
Verdachte dan wel zijn bedrijf [B] BV is in 2008 en in de eerste maanden van 2009 een vordering van € 16.308,= aan [A] BVBA niet nagekomen. In dat kader is op 8 juni 2009 ten behoeve van laatstgenoemde een pandrecht gevestigd op de personenauto met het kenteken [AA-00-BB] welke in eigendom was van de Stichting [D]. Blijkens de aangifte die door [betrokkene] namens [A] BVBA is gedaan heeft verdachte dan wel zijn bedrijf vervolgens slechts een klein deel van de vordering voldaan en zijn de verder overeengekomen betalingen uitgebleven. Op 15 december 2009 is een door aangever ingeschakelde deurwaarder bij verdachte geweest. Verdachte heeft aldaar, om executie van het pandrecht te voorkomen, toegezegd op vrijdag 18 december 2009 € 5000,= te voldoen en tevens dat de rest van de vordering op 31 december 2009 zou zijn voldaan. Verdachte heeft deze toezegging per emailbericht van 15 december 2009 bevestigd. Verdachte is echter niet tot betaling over gegaan maar heeft aangever, onder meer per e-mailbericht van 20 december 2009, laten weten een (tegen)vordering van € 326.500,- op hem dan wel zijn bedrijf te hebben en de nog openstaande vordering daarmee te verrekenen.1.In laatstgenoemd bericht heeft verdachte tevens meegedeeld dat de Stichting [D] niet aan de executie van het pandrecht kon meewerken omdat de betreffende auto niet meer haar eigendom is.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij geen juridisch advies heeft ingewonnen met betrekking tot het pandrecht en het op zijn naam laten zetten van de auto op 19 december 2009. Anders dan verdachte ter terechtzitting heeft verklaard, volgt uit het hiervoor genoemde e-mailbericht van verdachte van 20 december 2009 niet dat hij er van uitging dat het pandrecht was komen te vervallen. In dat bericht heeft verdachte meegedeeld, dat een kort geding aangespannen zou worden 'om de vernietiging van de verpanding te bewerkstelligen'. Daarbij heeft verdachte tevens gemeld dat advocaat Van den Sigtenhorst is verzocht een en ander in werking te stellen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat verdachte door op 19 december 2009 de betreffende auto op zijn naam te laten zetten, op z'n minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij de betreffende auto aan het pandrecht zou onttrekken. Verdachte moet reeds ten tijde van het op zijn naam laten zetten van de betreffende auto op 19 december 2009 dan wel direct daarna, wel degelijk hebben stil gestaan bij de juridische situatie en contact hebben gehad met zijn advocaat over het pandrecht. Dat blijkt immers uit het hiervoor aangehaalde e-mailbericht van 20 december 2009 dat is verstuurd om 11:45 uur.
Ook de stelling van de raadsman dat het pandrecht de roerende zaak volgt en er feitelijk en juridisch geen verandering was in de situatie maakt dat niet anders. Het gaat in deze immers om het onttrekken van een goed aan het pandrecht om daarmee de mogelijke parate executie van dat pandrecht te voorkomen.
Het verweer wordt verworpen.”
8. Ik bespreek eerst het tweede middel, omdat het mijns inziens terecht is voorgesteld.
9. Het middel, bezien in samenhang met de toelichting daarop, valt uiteen in een rechtsklacht en een motiveringsklacht. De rechtsklacht houdt in dat het Hof ten onrechte heeft bewezenverklaard dat door overschrijving van een voertuig, terwijl daarop een pandrecht rust, op naam van verzoeker het voertuig door verzoeker aan het pandrecht is onttrokken, nu een wijziging van de tenaamstelling onder de door het Hof vastgestelde feiten en omstandigheden niet afdoet aan de rechtsgeldigheid van het pandrecht en evenmin afdoet aan de mogelijkheden van uitwinning van dat pandrecht, zodat de enkele wijziging van tenaamstelling op zich zelf niet voldoende is om onttrekking aan het pandrecht bewezen te kunnen verklaren. De motiveringsklacht ziet op de overweging van het Hof, inhoudende: “Ook de stelling van de raadsman dat het pandrecht de roerende zaak volgt en er feitelijk en juridisch geen verandering was in de situatie maakt dat niet anders. Het gaat in deze immers om het onttrekken van een goed aan het pandrecht om daarmee de mogelijke parate executie van dat pandrecht te voorkomen”. Volgens de steller van het middel is deze overweging van het Hof niet alleen onjuist, maar ook niet toereikend om op het onderdeel van de onttrekking aan het pandrecht tot een bewezenverklaring te komen, omdat de wijziging in de tenaamstelling in casu niets zegt over de (on)mogelijkheid van parate executie.
10. Het op de tenlastelegging en de bewezenverklaring toegesneden art. 348, eerste lid, Sr luidt:
“Hij die opzettelijk zijn eigen goed of, ten behoeve van degene aan wie het toebehoort, een hem niet toebehorend goed onttrekt aan een pandrecht, een retentierecht of een recht van vruchtgebruik of gebruik van een ander, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar en zes maanden.”
11. Van onttrekking aan één van de in art. 348, eerste lid, Sr genoemde rechten is sprake zodra de mogelijkheid van het uitoefenen van zo een recht wordt opgeheven. De onttrekking kan hier bijvoorbeeld bestaan in het wegnemen of in het vernielen van het met een recht bezwaarde goed.2.De vraag die thans beantwoording behoeft is of ook de enkele wijziging van de tenaamstelling van het voertuig waarop het stil (of bezitloos)3.pandrecht rust onttrekking in de zin van art. 348, eerste lid, Sr oplevert.4.Is in dat geval de mogelijkheid van het uitoefenen van het pandrecht, eventueel ter parate executie, teniet gedaan?
12. Voor zover ik heb kunnen nagaan heeft de strafkamer van de Hoge Raad zich over deze vraag, die naar het mij toeschijnt een civielrechtelijke benadering vraagt5., nog niet eerder uitgelaten, reden waarom ik de Hoge Raad verzoek om op dit punt helderheid te bieden. Om daartoe een voorzet te geven, maak ik eerst een uitstapje naar het burgerlijk recht.
Hoewel de tenaamstelling van kentekenbewijs deel IB en de registratie bij de RDW niet zonder meer impliceren dat sprake is van eigendom of onbezwaarde eigendom6., kan uit art. 26 Kentekenreglement (regelend de “wijziging van de tenaamstelling: overdracht tussen particulieren”) worden afgeleid dat het overschrijven van de tenaamstelling van een auto – met kentekenbewijs deel II, om de niet rechtmatige vervreemding tegen te gaan -, er mede toe strekt dat de eigendom van de auto overgaat van degene op wiens naam de auto stond naar degene op wiens naam de auto komt.7.Dat in de onderhavige zaak de in de bewezenverklaring genoemde Mercedes Benz in eigendom is overgegaan van de Stichting [D] naar verzoeker blijkt mijns inziens uit het als bewijsmiddel 1 gebezigde proces-verbaal van aangifte alsook uit de daarop steunende bewijsoverweging van het Hof dat verzoeker tevens heeft meegedeeld dat de Stichting [D] niet aan de executie van het pandrecht kan meewerken omdat de betreffende auto niet meer haar eigendom is.
13. Het pandrecht wordt in art. 3:227 BW als volgt gedefinieerd:
“1. Het recht van pand en het recht van hypotheek zijn beperkte rechten, strekkende om op de daaraan onderworpen goederen een vordering tot voldoening van een geldsom bij voorrang boven andere schuldeisers te verhalen. Is het recht op een registergoed gevestigd, dan is het een recht van hypotheek; is het recht op een ander goed gevestigd, dan is het een recht van pand.
2. Een recht van pand of hypotheek op een zaak strekt zich uit over al hetgeen de eigendom van de zaak omvat.”
14. In de onderhavige zaak is sprake van het zogenoemde “stil” pandrecht.8.Daarmee wordt een pandrecht bedoeld dat bij authentieke akte – zoals in casu de als bewijsmiddel 3 opgenomen notariële akte “vestiging pandrecht” – is gevestigd terwijl de in pand gegeven zaak in de macht van de pandgever wordt gelaten zolang deze aan zijn verplichtingen ten opzichte van de pandhouder blijft voldoen. Stil is dit pandrecht omdat de vestiging van het pandrecht zich kan voltrekken zonder dat daarvan iets naar buiten blijkt.9.
15. Het pandrecht is blijkens de wettelijke definitie daarvan in art. 3:227 BW een beperkt recht in de zin van art. 3:81 BW. Ingevolge art. 3:81 BW en, daarnaast, art. 3:84 BW, is de eigenaar van een zaak die met een beperkt recht is bezwaard bevoegd die zaak in eigendom over te dragen aan een ander, zij het alleen met instandhouding van dat beperkte recht, zodat het pandrecht tegenover de rechtsverkrijger kan worden ingeroepen. Dit betekent voor de pandhouder dat hij de zaak van de verkrijger kan opeisen teneinde deze voor verhaal van zijn vorderingsrecht te kunnen uitwinnen.10.Hoofdregel is dus dat het pandrecht blijft bestaan.
16. Op deze hoofdregel bestaan evenwel twee uitzonderingen, in geval waarvan de verkrijger toch een recht op het goed vrij van pandrecht kan verwerven en de pandhouder zijn recht op het goed dus niet kan realiseren. Deze uitzonderingen zijn: a) de pandgever is tot vervreemding van het met pandrecht bezwaarde goed bevoegd (vgl. art. 3:84 BW) en b) de verkrijger kende het pandrecht niet en behoorde daarmee niet bekend te zijn (zie art. 3:86, tweede lid, BW). Het komt mij dienstig voor deze uitzonderingen wat nader te belichten.
a) De pandgever is bevoegd tot vervreemding van de met het pandrecht bezwaarde goed
De vraag of en in hoeverre de pandgever bevoegd is de stil verpande zaak te vervreemden vindt in beginsel haar beantwoording in de uitleg van de overeenkomst tussen de pandhouder en de pandgever. Van Mierlo en Van Velten schrijven in dit verband: “Men zal de bevoegdheid tot vervreemding moeten opvatten als een het gevestigde pandrecht verbonden ontbindende voorwaarde dat de pandgever bevoegdelijk overgaat tot vervreemding van de verpande zaak. (…). Door het intreden van de ontbindende voorwaarde wordt de pandgever volledig rechthebbende en draagt deze aldus een hem volledig toekomend recht over.”11.Ter adstructie wordt in de burgerrechtelijke literatuur gewezen op het voorbeeld waarin het pandrecht is gevestigd op zaken die tot de handelsvoorraad van de pandgever behoren. De kredietgever ten behoeve van wie als zekerheid voor de aflossing van het krediet het pandrecht is gevestigd, heeft er immers belang bij dat de pandgever zijn bedrijfsvoering normaal kan voortzetten.12.
b) De derde-verkrijger is niet van het pandrecht op de hoogte en kon daarmee niet bekend zijn
Als de daartoe onbevoegde pandgever een stil verpande roerende zaak overdraagt, dan gaat het pandrecht teniet indien aan alle eisen voor een geldige overdracht is voldaan en de verkrijger het pandrecht niet kende noch behoorde te kennen (art. 3:86, tweede lid, BW).13.De verkrijger moet in dit geval kortom te goeder trouw zijn geweest. Daarvan was geen sprake in HR 21 oktober 2011, LJN BR3057, NJ 2011/494. In dit arrest oordeelde de civiele kamer van de Hoge Raad – kort gezegd – dat de verkrijger van een tweedehands auto waar een stil pandrecht op rustte, niet mocht aannemen dat de verkoper van die auto beschikkingsbevoegd was nu hij niet had gevraagd naar kentekenbewijs deel II, welk deel doorgaans wordt ingehouden als een pandrecht wordt gevestigd op de koopprijs van de auto.
17. Gezien de voorgaande uiteenzetting over het pandrecht, zijn de vragen die ik hierboven onder punt 11 opwierp – levert de enkele wijziging van de tenaamstelling van het voertuig waarop het stil (of bezitloos) pandrecht rust onttrekking in de zin van art. 348, eerste lid, Sr op? Is in dat geval de mogelijkheid van het uitoefenen van het pandrecht, eventueel ter parate executie, teniet gedaan? – niet in zijn algemeenheid te beantwoorden. Aandacht verdienen daarbij vooral de concrete omstandigheden van het geval. Zo is het, als gezegd, niet meer mogelijk om het pandrecht uit te oefenen wanneer a) degene op wiens naam het voertuig staat bevoegd was om het met pandrecht bezwaarde voertuig over te (doen) schrijven, of wanneer b) degene op wiens naam het voertuig wordt overgeschreven de omstandigheid dat een pandrecht op het voertuig rustte niet kende en niet behoorde te kennen. In deze beide gevallen vervalt het pandrecht immers.
18. Ik keer terug naar de onderhavige zaak. Het als bewijsmiddel 1 gebezigde proces-verbaal van aangifte houdt aangaande de vestiging van het pandrecht op de in de bewezenverklaring bedoelde auto onder meer het volgende in:
“Toen heeft het incassobureau een advocaat, de heer Dormans te Weert ingeschakeld. Dit advocatenbureau heeft vervolgens met [verdachte] een overeenkomst tot vestiging van pandrecht gesloten. Dit was op 28 mei 2009. Op 8 juni 2009 heeft deze overeenkomst geleid tot een notariële akte, verleden voor notaris Pels Rijcken te Apeldoorn. In deze akte ligt vastgelegd het volgende:
Onder artikel 1 lid 2: Bij de sub 1 gemelde overeenkomst is tussen [A] en schuldenaar overeen gekomen dat door de schuldenaar ten behoeve van [A] een eerste pandrecht wordt gevestigd op de personenauto Mercedes Benz, type S, kleur blauw, met kenteken [AA-00-BB] (welke auto eigendom is van de stichting) een en ander ex art. 3.237 van het Burgerlijk Wetboek en op de hierna omschreven aandelen, tot meerdere zekerheid voor de voldoening van de uit de sub 1 gemelde overeenkomst voortvloeiende schuld met rente en kosten.14.
Hiermee geeft de stichting [D], vertegenwoordigd door [verdachte] de in haar bezit zijnde auto in pand aan [A]. De stichting vestigt ten behoeve van [A], die hierbij aanvaardt, het eerste pandrecht op voormelde personenauto.”
19. Het Hof heeft blijkens zijn bewijsvoering vastgesteld dat verzoeker de in de bewezenverklaring bedoelde Mercedes-Benz, waarop een pandrecht was gevestigd en die in eigendom was van de Stichting [D], heeft overgeschreven op zijn eigen naam. Voorts is blijkens de inhoud van bewijsmiddel 1 de overschrijving van de Mercedes Benz zonder toestemming van de pandhouder [A] BVBA geschied. En verder bevat de als bewijsmiddel 3 gebezigde notariële akte “vestiging pandrecht”, waarbij het onderhavige pandrecht werd gevestigd, geen ontbindende voorwaarde inhoudende dat de pandgever in voorkomend geval bevoegd is tot vervreemding van de verpande zaak over te gaan.
20. De bewijsvoering van het Hof houdt echter niet in (i) dat Stichting [D] als pandgever de stil verpande auto vrij van pandrecht aan verzoeker heeft willen overdragen15.en – het volgende lijkt wat gekunsteld - evenmin (ii) dat en waarom verzoeker – als verkrijger van de Mercedes Benz – ten tijde van het overschrijven van deze auto op zijn naam te goeder trouw zou zijn geweest, in welk geval immers het pandrecht vervalt.16.Gelet op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, lijkt mij niet houdbaar het oordeel van het Hof dat het in deze zaak gaat om het onttrekken van een goed aan het pandrecht en dat de stelling van de raadsman dat het pandrecht de roerende zaak volgt, dat niet anders maakt. Ik merk daarbij op dat het Hof in zijn bewijsoverweging en verwerping van het door de verdediging gevoerde verweer uitsluitend ingaat op de vraag of er sprake is van opzet aan de zijde van verzoeker en daarmee de vraag of er op zichzelf sprake is van een feitelijke onttrekking aan het pandrecht ten onrechte niet relevant lijkt te achten.
21. Gelet op het voorgaande meen ik dat ’s Hofs oordeel dat het onder de door hem vastgestelde omstandigheden overschrijven van de Mercedes-Benz, waarop een pandrecht was gevestigd ten behoeve van [A], op naam van verzoeker het bewezenverklaarde “onttrekken aan het pandrecht” van die Mercedes-Benz oplevert, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting van het bepaalde in art. 348 Sr en dat de bewezenverklaring in zoverre ontoereikend is gemotiveerd.17.
22. Indien het Hof in zijn oordeel tot uitdrukking heeft willen brengen dat het pandrecht ook na verzoekers bewezenverklaarde handeling nog steeds op de Mercedes-Benz was gevestigd, dan heeft het Hof ontoereikend gemotiveerd waarom desalniettemin sprake was van onttrekking aan het pandrecht in de zin van art. 348 Sr en het pandrecht niet meer kon worden uitgeoefend.
23. Het middel slaagt mijns inziens.
24. Nu naar mijn oordeel het tweede middel slaagt, meen ik dat het eerste middel en het derde middel – die eveneens met bewijsklachten tegen het bewezenverklaarde opkomen – niet besproken behoeven te worden. Mocht Uw Raad daarover anders denken, dan ben ik gaarne bereid om met betrekking daartoe aanvullend te concluderen.18.
25. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
26. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof, teneinde op het bestaande hoger beroep te worden afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑08‑2013
Dat hier sprake is van een stil (ook wel genoemd bezitloos) pandrecht leg ik verderop in de conclusie uit.
Ik merk op dat het hier aan de orde zijnde “onttrekken” aan het pandrecht iets anders is dan het “afstand doen” van een pandrecht, hetgeen volgens art. 3:258, tweede lid, BW kan geschieden bij enkele overeenkomst, mits van de toestemming van de pandhouder uit een schriftelijke of elektronische verklaring blijkt. Van die toestemming is in het onderhavige geval uiteraard geen sprake.
Vgl. voor een dergelijke benadering met betrekking tot het delict van verduistering HR 2 oktober 2012, LJN BV8283 en (betreffende een auto) HR 16 april 2013, LJN BX5138, NJ 2013/247.
HR 21 oktober 2011 (civiele kamer), LJN BR3057, NJ 2011/494.
Zie omtrent de vestiging van het stil pandrecht art. 3:237 BW.
Het pandrecht dat tot stand komt doordat de in pand te geven zaak in de macht van de pandhouder wordt gebracht of in het bezit van een derde omtrent wie partijen dat zijn overeengekomen, noemt men in tegenstelling tot bezitloos of stil pandrecht: vuistpandrecht”. Zie daarover P.A. Stein in de Groene Serie Vermogensrecht, aant. 7 bij art. 3:237 BW, bijgewerkt tot 25 september 2012.
P.A. Stein in de Groene Serie Vermogensrecht, aant. 53 bij art. 3:237 BW (bijgewerkt tot 25 september 2012).
Asser/Van Mierlo & Van Velten, Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht, Vermogensrecht algemeen, Zekerheidsrechten 3-VI, Kluwer Deventer 2010, nr. 126 (p. 131-132).
Idem. Zie ook O.K. Brahn, Stille verpanding en eigendomsvoorbehoud volgens het nieuwe Burgerlijk Wetboek, Tjeenk Willink Zwolle 1991, p. 70–75.
Zie daarover Stein, a.w., aant. 23 en 53 bij art. 3:237 BW (bijgewerkt tot 25 september 2012) en Asser/Van Mierlo & Van Velten, a.w., 3-VI, nr. 125 (p. 130-131).
Zie ook de notariële akte “vestiging pandrecht”, welke akte zich in het dossier bevindt en gedeeltelijk als bewijsmiddel 3 voor het bewijs is gebruikt.
Daargelaten de vraag of dat zonder toestemming van de pandhouder had gekund.
Dat het Hof de goede trouw in de zin van art. 3:86, tweede lid, BW niet heeft kunnen vaststellen spreekt wel vanzelf, nu verzoeker uiteraard op de hoogte was van het op de Mercedes Benz rustende pandrecht ten behoeve van [A].
Voorts meen ik dat ’s Hofs oordeel dat het bewezenverklaarde gekwalificeerd kan worden als het aan art. 348 sr ontleende “opzettelijk ten behoeve van degene aan wie het toebehoort een hem niet toebehorend goed onttrekken aan een pandrecht” eveneens van een onjuiste rechtsopvatting getuigt.
Wat het eerste middel betreft – dat erover klaagt dat de bewezenverklaring voor zover inhoudende dat verzoeker het feit “te Eerbeek in de gemeente Brummen” heeft gepleegd, niet uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt -, geef ik ten overvloede het Hof in overweging om nauwkeurig te bekijken of uit de thans door hem gebezigde bewijsmiddelen kan volgen dat het tenlastegelegde feit (meer in het bijzonder de overschrijving van de Mercedes Benz op naam van verzoeker) te Eerbeek in de gemeente Brummen is begaan.
Beroepschrift 06‑12‑2012
CASSATIESCHRIFTUUR
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
te 's‑Gravenhage
Zaaknummer: S 12/03750
Rekwirant is [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1947 (wonende te [woonplaats] aan de [adres] ([postcode]) en hierna te noemen: rekwirant), voor deze zaak woonplaats kiezende te Deventer aan de Sluisstraat 8 ten kantore van mr. A.C. Huisman (postbus 797, 7400 AT) die tot ondertekening en indiening van deze cassatieschriftuur bepaaldelijk is gevolmachtigd door rekwirant;
Geeft eerbiedig te kennen
Dat rekwirant van een hem betreffend arrest d.d. 1 maart 2012 van het Gerechtshof te Arnhem (ressortsparketnummer 21/000668-11), de hierna nader te noemen middelen van cassatie voordraagt.
Inleiding: belangen van rekwirant bij onderhavig cassatieberoep
In HR 11 september 2012, LJN BX0146 heeft uw Raad een overzichtsarrest gewezen aangaande de praktische gevolgen die uw Raad verbindt aan het nieuwe art. 80a RO. In r.o. 2.2.2 van dat arrest ziet rekwirant aanleiding om zijn belangen bij het voeren van de onderhavige cassatieprocedure te benadrukken. In elk geval is dat arrest aanleiding om richting uw Raad uitleg te geven waarom rekwirant als inleidende opmerking onder uw aandacht te brengen dat hij verschillende rechtens te respecteren belangen heeft om het onderhavige cassatieberoep in te stellen. In willekeurige volgorde wijst rekwirant op het volgende:
- 1.
Rekwirant meent ten onrechte veroordeeld te zijn; hij wenst verschoond te zijn van de onderhavige zaak op zijn Justitiële Documentatie.
- 2.
Rekwirant heeft zowel zakelijke als privébelangen in de Verenigde Staten; om die reden reist hij met regelmaat naar de Verenigde Staten. Rekwirant overweegt zich op termijn in de Verenigde Staten of Canada te vestigen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hebben van een strafblad geen pre is en in veel gevallen zelfs bezwaarlijk is voor reisbewegingen naar en in genoemde landen. Rekwirant is zowel op zakelijk gebied als op privégebied bevreesd voor de consequenties die genoemde landen zouden kunnen verbinden aan een veroordeling wegens een fraudedelict.
- 3.
Rekwirant heeft nog in onderzoek of en in hoeverre de in de onderhavige strafzaak benadeelde (Belgische) partij aansprakelijk is voor door jegens verzoeker veroorzaakte schade. Rekwirant merkt op dat hij door het Hof in de onderhavige strafzaak onder meer is veroordeeld tot betaling van schadevergoeding. Rekwirant weet dat hem in het kader van de civiele vordering in de strafzaak geen beroep op verrekening toekomt; hij zal daarom op de inhoud van zijn tegenvordering niet ingaan1.. Dat neemt niet weg dat hij wel bevreesd is voor een debiteurenrisico. Rekwirant komt er open voor uit dat hij ernaar streeft om in civilibus voor zijn eigen vordering zo snel mogelijk een titel te hebben, opdat hij de facto te zijner tijd de vordering — al dan niet na het voeren van onderhandelingen met de wederpartij— niet hoeft te betalen, hetgeen zijn debiteurenrisico wegneemt.
Middel 1
Er is sprake van schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen,
in het bijzonder doordat de bewezenverklaring, voorzover inhoudende dat de verdachte (rekwirant) het feit te Eerbeek in de gemeente Brummen heeft begaan, niet steunt op de inhoud van in het arrest opgenomen bewijsmiddelen, althans doordat het Hof de bewezenverklaring onvoldoende/ontoereikend heeft gemotiveerd.
Toelichting
1.
In de bewezenverklaring staat vermeld — zakelijk weergegeven en voorzover hier van belang— dat rekwirant te Eerbeek in de gemeente Brummen een goed heeft onttrokken aan het pandrecht, immers heeft verdachte voornoemde Mercedes-Benz op zijn, verdachtes naam gezet/overgeschreven.
2.
Het deel in de bewezenverklaring achter ‘immers’ vermeldt de feitelijke gedraging, overigens zonder vermelding van een concrete pleegplaats waar die feitelijke gedraging heeft plaatsgehad. De bewijsmiddelen geven geen inzicht in de locus delicti, met andere woorden, deze vermelden niet in welke plaats of gemeente de feitelijke gedraging, waarmee volgens de tenlastelegging en de bewezenverklaring wel de concrete overschrijving van het voertuig op naam van rekwirant moet zijn bedoeld, heeft plaatsgehad.
3.
De bewezenverklaring zou op verschillende wijzen geïnterpreteerd kunnen worden. De bewezenverklaring gelezen in samenhang met de opgenomen bewijsmiddelen laten enkele mogelijkheden open:
Mogelijkheid 1: Rekwirant heeft buiten de gemeente Brummen het voertuig op diens naam gezet, terwijl binnen de gemeente Brummen de onttrekking aan het pandrecht plaatsvond; zou deze interpretatie van de bewezenverklaring juist zijn, dan is het deel achter ‘immers’ niet een feitelijke uitwerking van het kwalificatieve deel van de bewezenverklaring.
Rekwirant haalt uit de de bewezenverklaring en de bewijsmiddelen geen aanwijzing dat het Hof welbewust voor deze lezing heeft gekozen. Rekwirant zal deze lezing in deze schriftuur daarom niet verder uitwerken.
Mogelijkheid 2: De bewezenverklaarde pleegplaats strekt zich ook uit tot het feitelijke deel achter ‘immers’. In dat geval ontbreekt echter het bewijsmiddel dat de daadwerkelijke overschrijving plaatshad in de gemeente Brummen.
4.
Rekwirant heeft zich afgevraagd of in dit geval de ubiquiteitsleer2. opgeld zou kunnen doen: rekwirant woonde indertijd in Eerbeek, de Stichting ([D] (eigenaar van het voertuig) was gevestigd te Eerbeek en de overschrijving had ook zijn effect in Eerbeek. Rekwirant meent echter dat bij deze leer in het onderhavige geval niet opgaat: waar bij misdrijven als bijvoorbeeld bedreiging, belediging en oplichting op grond van deze leer als pleegplaats kunnen gelden zowel de plaats waar de dader zijn handeling verricht als de plaats waar het slachtoffer met deze handeling geconfronteerd wordt, is dat bij het onderhavige bewezenverklaarde verwijt een benadering die niet past: het effect dat de overschrijving sorteert is niet specifiek gericht op Eerbeek, maar geldt natuurlijk voor alle plaatsen in Nederland: overal zal het voertuig op een andere naam dan voorheen geregistreerd staan.
In dit kader is nog van belang dat in de bewezenverklaring rekwirant in privé strafrechtelijk het verwijt wordt gemaakt en dat de Stichting ([D]in de bewezenverklaring niet wordt aangemerkt als medepleger of als slachtoffer/getroffene. Dat maakt het in de visie van rekwirant nog moeilijker om zonder enig concreet bewijsmiddel in welke plaats de overschrijving plaatsvond als pleegplaats Brummen, in de gemeente Eerbeek aan te nemen. In dit geval had het Hof dan ook in de bewijsmiddelen dienen te vermelden in welke pleegplaats de overschrijving plaatsvond.
5.
's Hofs arrest kan op basis van het voorgaande niet in stand blijven.
Middel 2
Er is sprake van schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, in het bijzonder
doordat het Gerechtshof ten onrechte bewezen heeft verklaard — zakelijk weergegeven — dat door de overschrijving van een voertuig — terwijl op dat voertuig een pandrecht rust — op naam van rekwirant het betreffende voertuig door rekwirant aan het pandrecht is onttrokken,
en/of
doordat het Gerechtshof de bewezenverklaring van het tenlastegelegde bestanddeel ‘heeft onttrokken aan het pandrecht’ onjuist/onvoldoende heeft gemotiveerd, en/of een onjuiste of niet toereikende uitleg heeft gegeven aan dit bestanddeel.
Toelichting
1.
Met juistheid heeft het Hof geoordeeld dat in de tenlastegelegde periode op de auto van het merk Mercedes Benz, kenteken [AA-00-BB] een pandrecht gevestigd was. De vraag die in dit cassatiemiddel aan de orde wordt gesteld, is of met de enkele wijziging van de tenaamstelling van de auto dit voertuig onttrokken wordt aan het pandrecht.
2.
Rekwirant meent dat vorenstaande vraag niet anders dan ontkennend kan worden beantwoord. Wat er zij van een wijziging in tenaamstelling, een dergelijke handeling doet onder de door het Hof vastgestelde feiten en omstandigheden niet af aan de rechtsgeldigheid van het pandrecht en doet evenmin iets af aan de mogelijkheden van uitwinning van het pandrecht: het staat buiten redelijke twijfel dat rekwirant zich jegens de pandhouder zich niet kon beroepen op het teniet gaan van het pandrecht, terwijl zowel rekwirant als het litigieuze voertuig voor de gelaedeerde tevens uitstekend traceerbaar was.
Natuurlijk vergt dit laatste een beoordeling van feitelijke aard, waarvoor in cassatie geen plaats is. Niettemin merkt rekwirant dit toch op, omdat het Hof dat nu juist in het midden heeft gelaten: het overschrijven van een auto op andermans naam levert als handeling an sich niet op dat rekwirant en voertuig niet meer traceerbaar zijn en dat geen parate executie kan plaatshebben.
3.
Op basis van het voorgaande stelt rekwirant zich op het standpunt dat de enkele wijziging van tenaamstelling op zichzelf niet voldoende is om onttrekking aan het pandrecht bewezen te kunnen verklaren.
4.
Voorzover nog van belang merkt rekwirant nog het volgende op over de overwegingen die het Hof aangaande het bewijs heeft opgenomen in zijn arrest.
Het Hof heeft op p. 3 van het onderhavige arrest onder andere het volgende overwogen:
‘Ook de stelling van de raadsman dat het pandrechte de roerende zaak volgt en er feitelijk en juridisch geen verandering was in de situatie maakt dat niet anders. Het gaat in deze immers om het onttrekken van een goed aan het pandrecht om daarmee de mogelijke parate executie van dat pandrecht te voorkomen.’
5.
Naar de opvatting van rekwirant is het geciteerde deel van de overweging van het Hof onjuist, althans niet toereikend om op het onderdeel van de onttrekking aan het pandrecht tot een bewezenverklaring te komen. De wijziging in tenaamstelling zegt in casu immers niets over de (on)mogelijkheid van parate executie. Testeld dat rekwirant ondanks de wijziging in tenaamstelling gewoon de auto op bijvoorbeeld 20 december 2009 al dan niet op verzoek had meegegeven aan de deurwaarder, dan kon onmogelijk gezegd worden dat rekwirant een auto had onttrokken aan het pandrecht. Dat rekwirant misschien het oogmerk had om via de wijziging in tenaamstelling executie te voorkomen, is in dit kader niet relevant. Het gaat erom of de gewijzigde tenaamstelling in concreto onttrekking aan het pandrecht oplevert. Dat is niet het geval. Daarvoor zijn andere handelingen nodig, zoals bijvoorbeeld de weigering om duidelijkheid te geven over de locatie waar de auto gestald is, de sleutels van de auto niet af willen geven, de auto verkopen aan een onbekende derde, exporteren van de auto enz. enz.
6.
Rekwirant concludeert dat het Hof ten onrechte bewezen heeft verklaard dat sprake is van het onttrekken van een goed aan het pandrecht, en/of dat aan de bewezenverklaring van het bewuste bestandddeel een motiveringsgebrek kleeft.
7.
's Hofs arrest kan op basis van het voorgaande niet in stand blijven.
Middel 3
Er is sprake van schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen,
in het bijzonder doordat de beslissing van het Hof dat de verdachte (rekwirant) het feit heeft begaan, niet, althans onvoldoende steunt op de inhoud van in het arrest opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden, althans doordat het Hof de bewezenverklaring onvoldoende/ontoereikend heeft gemotiveerd.
Toelichting:
1.
De bewezenverklaring vermeldt onder andere het bestanddeel ‘ten behoeve aan wie het goed toebehoort’. Dit bestanddeel wordt niet gedragen door een bewijsmiddel.
2.
Blijkens de bewijsmiddelen 1 en 3 behoorde de auto uit de tenlastelegging toe aan de Stichting ([D]: deze stichting had de auto in eigendom. Uit de bewijsmiddelen volgt echter niet dat rekwirant door de tenaamstelling van de auto te wijzigen heeft gehandeld ‘ten behoeve van de stichting’.
3.
Rekwirant meent dat aan de woorden ‘ten behoeve van’ een feitelijke uitleg gegeven moet worden. Met andere woorden: het verwijt van art. 348 Sr ziet er (in de tenlastegelegde variant) op dat de onttrekking de Stichting dienstig was geweest, van pas kwam, tot voordeel heeft gestrekt of iets van dien aard. De bewijsmiddelen vermelden hierover echter niets.
4.
In bewijsmiddel 1, meer specifiek p. 2, achtste regel van onder van de aanvulling op het arrest, is te lezen dat de Stichting zich op het standpunt stelt dat de eigendom van de auto is overgedragen. Zo dat zo zou zijn, dan is het de vraag of de Stichting wel baat had bij deze eigendomsoverdracht: is er bijvoorbeeld een prijs voor betaald. Of wat ruimer, in de zin van art. 348 Sr en de tenlastelegging: vond de overschrijving van de auto op naam van rekwirant wel plaats ten behoeve van de stichting? Mocht er sprake zijn van een eigendomsoverdracht om niet, dan zijn daar flinke vraagtekens bij te plaatsen.
Dit laatste vergt uiteraard een onderzoek van feitelijke aard, waarvoor in cassatie geen plaats is. Voor de cassatiezaak is relevant dat het Hof hierover niets vastgesteld heeft. Ook is relevant dat er geen bewijsmiddel is dat iets zegt over het eigen, specifieke belang van de stichting. Dat de gelaedeerde geen parate executie van het pandrecht heeft kunnen uitoefenen is in dit kader niet relevant: of de stichting de auto nu had afgestaan aan de gelaedeerde of aan rekwirant, in beide gevallen is de stichting de auto kwijt. Er zou zelfs gezegd kunnen worden dat het overdragen van de auto aan rekwirant juist niet ten behoeve van de stichting was: in dat geval is er immers niet ingelost op de schuld.
5.
's Hofs arrest kan op basis van het voorgaande niet in stand blijven.
Deventer 6 december 2012
mr. A.C. Huisman
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 06‑12‑2012
Zo de lezer van deze schriftuur interesse heeft in de grondslag van de tegenvordering: in feitelijke aanleg is deze tegenvordering meermalen door rekwirant ter sprake gebracht.
Vgl. o.a. HR 7 mei 1996, NJ 1997, 7.