NJB 2018/1250
Voeging benadeelde partij ter terechtzitting voordat de officier van justitie in de gelegenheid is gesteld overeenkomstig art. 311 het woord te voeren, art. 51g lid 3 Sv: onjuist is de opvatting dat de benadeelde partij in het geding in hoger beroep bevoegd is tot voeging als benadeelde partij ook indien in eerste aanleg de opgave aan de rechter als bedoeld in art. 51g lid 3 Sv is geschied nadat de officier van justitie overeenkomstig art. 311 Sv het woord heeft gevoerd
HR 12-06-2018, ECLI:NL:HR:2018:896
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
12 juni 2018
- Magistraten
Mrs. J. de Hullu, E.S.G.N.A.I. van de Griend, M.J. Borgers
- Zaaknummer
17/02489 J
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2018:896, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑06‑2018
ECLI:NL:PHR:2018:604, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑04‑2018
Beroepschrift, Hoge Raad, 24‑11‑2017
- Wetingang
(art. 51g Sv)
Essentie
Voeging benadeelde partij ter terechtzitting voordat de officier van justitie in de gelegenheid is gesteld overeenkomstig art. 311 het woord te voeren, art. 51g lid 3 Sv: onjuist is de opvatting dat de benadeelde partij in het geding in hoger beroep bevoegd is tot voeging als benadeelde partij ook indien in eerste aanleg de opgave aan de rechter als bedoeld in art. 51g lid 3 Sv is geschied nadat de officier van justitie overeenkomstig art. 311 Sv het woord heeft gevoerd
Uitspraak
Inleiding:
Het middel klaagt over het kennelijke oordeel van het hof dat [betrokkene 1] zich in ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.