Grensoverschrijdende juridische splitsing van kapitaalvennootschappen
Einde inhoudsopgave
Grensoverschrijdende juridische splitsing van kapitaalvennootschappen (VDHI nr. 122) 2014/2.7.2:2.7.2 Voorstel tot splitsing
Grensoverschrijdende juridische splitsing van kapitaalvennootschappen (VDHI nr. 122) 2014/2.7.2
2.7.2 Voorstel tot splitsing
Documentgegevens:
mr. E.R. Roelofs, datum 01-04-2014
- Datum
01-04-2014
- Auteur
mr. E.R. Roelofs
- JCDI
JCDI:ADS433280:1
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Europees ondernemingsrecht
Ondernemingsrecht / Rechtspersonenrecht
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
De bestuurs- of leidinggevende organen van de vennootschappen die aan de splitsing deelnemen moeten een schriftelijk splitsingsvoorstel opstellen. De Zesde richtlijn bepaalt dwingend dat er voor iedere splitsing slechts één eensluidend splitsingsvoorstel is. De bestuurs- of leidinggevende organen van de vennootschappen die aan de splitsing deelnemen – dat zijn de gesplitste vennootschap en de reeds bestaande verkrijgende vennootschappen – dienen met elkaar overeenstemming te bereiken over het splitsingsvoorstel.
De Zesde richtlijn bevat in artikel 3 lid 2 sub a tot en met i Zesde richtlijn een opsomming van gegevens die het splitsingsvoorstel moet bevatten. Aangezien met deze bepaling slechts een minimumharmonisatie beoogd is en omdat deze opsomming limitatief is, hebben de lidstaten de mogelijkheid om dit artikel zodanig te implementeren in nationale wetgeving dat meerdere gegevens moeten worden opgenomen in het splitsingsvoorstel.
Algemene gegevens
Als eerste gegevens van het splitsingsvoorstel noemt artikel 3 lid 2 sub a Zesde richtlijn de rechtsvorm, de naam en de zetel van de vennootschappen die aan de splitsing deelnemen. Aangezien het incorporatiestelsel en het siège réel stelsel binnen de lidstaten van de EU als aanknopingspunt ter bepaling van het op een vennootschap toepasselijke recht op gelijke voet naast elkaar staan, is in deze bepaling gekozen voor het woord ‘zetel’, zonder nader te definiëren of het de werkelijke zetel, hoofdvestiging of hoofdbestuur, dan wel de statutaire zetel betreft. Dit heeft tot gevolg dat, indien een splitsing plaatsvindt in een lidstaat waar het siège réel stelsel wordt gehanteerd, in ieder geval de werkelijke zetel – hoofdbestuur of hoofdvestiging – moet worden opgenomen in het voorstel tot splitsing, terwijl indien een splitsing plaatsvindt in een lidstaat die de incorporatieleer hanteert, de statutaire zetel dient te worden vermeld in het splitsingsvoorstel.
Ieder bijzonder voordeel dat wordt toegekend aan deskundigen in de zin van artikel 8 lid 1 Zesde richtlijn – de persoon of personen die het splitsingsvoorstel dienen te onderzoeken, in de meeste lidstaten een accountant –, alsmede aan leden van het bestuur of toezichthoudend orgaan van de vennootschappen die aan de splitsing deelnemen, moet worden vermeld (artikel 3 lid 2 sub g Zesde richtlijn).
Omwisseling van aandelen
Het splitsingsvoorstel moet de ruilverhouding van de aandelen bevatten, evenals het eventuele bedrag van de bijbetaling in geld (artikel 3 lid 2 sub b Zesde richtlijn). Voldoende duidelijk moet worden hoeveel aandelen in de verkrijgende vennootschappen worden verkregen per aandeel in de gesplitste vennootschap. Als derde gegeven schrijft artikel 3 lid 2 sub c Zesde richtlijn voor op welke wijze de aandelen in de verkrijgende vennootschappen worden uitgereikt. Lidstaten hebben zelf de vrijheid te bepalen op welke wijze de aandeelhouders van de gesplitste vennootschap civielrechtelijk de aandelen verkrijgen. De aandelen kunnen bijvoorbeeld worden geleverd of worden toegekend aan de aandeelhouders van de gesplitste vennootschap.
Het splitsingsvoorstel moet de datum vermelden vanaf welke de aandelen recht geven te delen in de winst en elke bijzondere regeling betreffende dit recht (artikel 3 lid 2 sub d Zesde richtlijn) en de datum vanaf welke de handelingen van de gesplitste vennootschap boekhoudkundig geacht worden te zijn verricht voor rekening van één van de verkrijgende vennootschappen (artikel 3 lid 2 sub e Zesde richtlijn).
In het kader van de omwisseling van aandelen, moeten in het splitsingsvoorstel tevens de rechten worden vermeld die de verkrijgende vennootschappen toekennen aan de houders van aandelen met bijzondere rechten en houders van andere effecten dan aandelen of de jegens hen voorgestelde maatregelen (artikel 3 lid 2 sub f Zesde richtlijn).
Het splitsingsvoorstel moet tevens de verdeling van de aandelen van de verkrijgende vennootschappen onder de aandeelhouders van de gesplitste vennootschap vermelden, alsmede het criterium waarop die verdeling is gebaseerd (artikel 3 lid 2 sub i Zesde richtlijn). Deze bepaling staat toe dat een andere verhouding van aandelenbezit onder de aandeelhouders van de verkrijgende vennootschappen zal bestaan dan bij de gesplitste vennootschap het geval was. Hierdoor kunnen lidstaten hun wetgeving zodanig vormgeven, dat sommige aandeelhouders niet aandeelhouder worden van alle verkrijgende vennootschappen, maar slechts van één vennootschap of enkele vennootschappen of dat in het kader van een splitsing de relatieve belangen van onderscheiden aandeelhouders in de verkrijgende vennootschap(pen) onevenredig zijn aan hun relatieve belangen in de splitsende vennootschap.
Indien bij de splitsing nieuwe vennootschappen worden opgericht, dient het splitsingsvoorstel aanvullende informatie te bevatten. Naast de gegevens als hierboven opgesomd, moeten tevens de rechtsvorm, de naam en de zetel van elke nieuw opgerichte vennootschap worden vermeld (artikel 22 lid 2 Zesde richtlijn).
Overgang activa en passiva
Ten slotte dient het splitsingsvoorstel een nauwkeurige beschrijving en verdeling te bevatten van de aan elke verkrijgende vennootschap over te dragen delen van de activa en passiva van het vermogen van de gesplitste vennootschap (artikel 3 lid 2 sub h Zesde richtlijn). Een vergelijkbare bepaling is niet opgenomen ten aanzien van het fusievoorstel als bedoeld in artikel 5 lid 2 Richtlijn 2011/35/EU. Uit de aard van de splitsing volgt dat een dergelijke verdeling noodzakelijk is. Bij een fusie gaat het vermogen van één of meerdere verkrijgende vennootschappen over op één verkrijgende vennootschap, terwijl bij splitsing in de zin van de Zesde richtlijn minstens twee verkrijgende vennootschappen betrokken zijn, tenzij sprake is van een afsplitsing. Ook bij een afsplitsing is een beschrijving en verdeling van de aan elke verkrijgende vennootschap over te dragen activa en passiva noodzakelijk, aangezien bij een afsplitsing de gesplitste vennootschap blijft voortbestaan. Gezien het feit dat bij een splitsing in principe meer dan één verkrijgende vennootschap betrokken is, moet een nauwkeurige beschrijving en verdeling van de aan elke verkrijgende vennootschap over te dragen delen van de activa en passiva van het vermogen worden opgenomen in het splitsingsvoorstel, of, in het geval van afsplitsing, moet duidelijk zijn welke vermogensbestanddelen overgaan naar de verkrijgende vennootschap en welke vermogensbestanddelen achterblijven bij de gesplitste vennootschap.
Artikel 3 lid 3 Zesde richtlijn bevat een dwingendrechtelijke voorziening – totale harmonisatie is hier beoogd – indien een gedeelte van de activa van het vermogen van de gesplitste vennootschap in het splitsingsvoorstel niet wordt toegescheiden aan één van de verkrijgende vennootschappen en interpretatie van het splitsingsvoorstel geen uitsluitsel biedt over de verdeling van deze activa aan de verkrijgende vennootschappen. Bij deze onduidelijkheid wordt krachtens artikel 3 lid 3 sub a Zesde richtlijn het gedeelte van de activa of de waarde daarvan verdeeld over alle verkrijgende vennootschappen, evenredig aan het netto-actief dat aan ieder van de verkrijgende vennootschappen in het splitsingsvoorstel is toegescheiden.
Eenzelfde bepaling bevat artikel 3 lid 3 sub b Zesde richtlijn indien onduidelijkheid bestaat over de toedeling – de Zesde richtlijn spreekt van ‘toescheiding’ – van de passiva. Indien niet duidelijk is of een gedeelte van de passiva van het vermogen wordt toegescheiden en interpretatie van het splitsingsvoorstel geen uitsluitsel geeft over de verdeling van die passiva, zijn alle vennootschappen hoofdelijk aansprakelijk voor die passiva. Deze bepaling is net als artikel 3 lid 3 sub a Zesde richtlijn eveneens dwingend voor de lidstaten, zij het dat de lidstaten wel kunnen bepalen dat de hoofdelijke aansprakelijkheid wordt beperkt tot het aan elke verkrijgende vennootschap toegescheiden netto-actief, zodat verdere uitwinning bij de verkrijgende vennootschappen niet mogelijk is. De mogelijkheid de hoofdelijke aansprakelijkheid te beperken tot het toegescheiden netto-actief creëert mogelijkheden voor lidstaten de splitsing toepasbaar te maken in geval van insolventie van vennootschappen.