Hof Amsterdam, 16-07-2015, nr. 23-001531-13
ECLI:NL:GHAMS:2015:3550
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
16-07-2015
- Zaaknummer
23-001531-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2015:3550, Uitspraak, Hof Amsterdam, 16‑07‑2015; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:2595, Niet ontvankelijk
Uitspraak 16‑07‑2015
Inhoudsindicatie
Vrijspraak poging moord/doodslag en veroordeling voor poging doodslag, gevangenisstraf 30 maanden met aftrek
parketnummer: 23-001531-13
datum uitspraak: 16 juli 2015
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 14 maart 2013 in de strafzaak onder parketnummer 14-810458-12 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1986,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
feitelijk verblijvende op het adres [adres 1].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 augustus 2013, 22 oktober 2013, 14 januari 2014, 18 maart 2014, 10 juni 2014, 2 september 2014, 11 november 2014, 27 januari 2015, 21 april 2015 en 2 juli 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair:hij op of omstreeks 15 oktober 2012 in de gemeente Enkhuizen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, met een hamer en/of een moersleutel en/of een wieldopsleutel, althans een of meer hard(e) voorwerp(en), een of meermalen (met kracht) op/tegen het hoofd en/of elders op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair:hij op of omstreeks 15 oktober 2012 in de gemeente Enkhuizen tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, met een hamer en/of een moersleutel en/of een wieldopsleutel, althans een of meer hard(e) voorwerp(en), een of meermalen (met kracht) op/tegen het hoofd en/of elders op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 primair:hij op of omstreeks 15 oktober 2012 in de gemeente Enkhuizen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, met een hamer en/of een moersleutel en/of een wieldopsleutel, althans een of meer hard(e) voorwerp(en), een of meermalen (met kracht) op/tegen het hoofd en/of elders op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 subsidiair:hij op of omstreeks 15 oktober 2012 in de gemeente Enkhuizen tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer 2], opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (fractuur van de linker oogkas en/of jukbeenfractuur en/of kaakfractuur op meerdere plaatsen), heeft toegebracht, door deze opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, met een hamer en/of een moersleutel en/of een wieldopsleutel, althans een of meer hard(e) voorwerp(en), een of meermalen (met kracht) op/tegen het hoofd en/of elders op/tegen het lichaam te slaan en/of (meerdere malen) [met kracht] tegen het hoofd te stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Op basis van de stukken in het dossier en het onderzoek ter terechtzitting gaat het hof uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Op 15 oktober 2012 is de verdachte samen met zijn broer, [medeverdachte] ([medeverdachte]), [naam 1] en [getuige 1] naar het pand aan de [adres 2] in Enkhuizen gereden. De partner van de moeder van de verdachte, [naam 2], is de eigenaar van dat pand. Verdachte en zijn broer hebben even daarvoor een telefoontje ontvangen van [naam 3] dat hun moeder zojuist vanuit het pand is opgenomen in het ziekenhuis omdat zij een zelfmoordpoging heeft ondernomen. Verdachte is samen met [medeverdachte] en [getuige 1] het pand binnen gegaan. De verdachte heeft de daar aanwezige [slachtoffer 2] geslagen. [slachtoffer 2] heeft ernstig hoofdletsel opgelopen en is per ambulance naar het ziekenhuis vervoerd. De eveneens in het pand aanwezige [slachtoffer 1] is met een voorwerp tegen zijn hoofd geslagen en is daarbij gewond geraakt aan zijn linker slaap. Hij is vervolgens via het balkon naar buiten gesprongen, waarbij hij zijn rechterenkel heeft verwond.
De verdachte ontkent geweld te hebben gebruikt tegenover [slachtoffer 1]. Hij heeft alleen [slachtoffer 2] geslagen, met de vuist en niet met een voorwerp, omdat hij dacht dat het [naam 2] was, de partner van zijn moeder. Hij heeft ook niet gezien dat er geweld is gebruikt tegen [slachtoffer 1]. Er is volgens de verdediging noch ten aanzien van [slachtoffer 1], noch ten aanzien van [slachtoffer 2] sprake van medeplegen want er was geen gemeenschappelijk plan om hen te mishandelen of te doden.
Gebruik van de verklaring van [getuige 1]
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld ter zake van het medeplegen van poging tot zware mishandeling op [slachtoffer 1] en ter zake van medeplegen van poging tot doodslag op [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft daarbij in belangrijke mate gebruik gemaakt van de verklaring die [getuige 1] op 1 november 2012 bij de politie als verdachte heeft afgelegd.
[getuige 1] heeft een voor de verdachte belastende verklaring afgelegd. Hij heeft bij de politie onder meer verklaard dat hij op 15 oktober 2012 met [naam 1], [medeverdachte] en verdachte met de auto op pad is gegaan en dat op de plaats van bestemming de verdachte en zijn broer gereedschap, waaronder een wielmoersleutel, uit de kofferbak van de auto haalden en een huis binnengingen. [getuige 1] zegt te hebben gezien dat in de woning de verdachte op een man lag en die man op zijn gezicht sloeg, dat hij het waarschijnlijk acht dat de verdachte daarbij het gereedschap gebruikte en dat de [medeverdachte] de verdachte hielp door de man met zijn vuisten te slaan en dat [medeverdachte] daarbij in het Pools schreeuwde: “Jij rotzak jij hebt mijn moeder in elkaar geslagen en nu krijg je je verdiende loon”.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de door [getuige 1] afgelegde verklaring van het bewijs moet worden uitgesloten, nu de verdediging niet effectief de gelegenheid heeft gehad hem te ondervragen. De verdediging heeft erop gewezen dat daartoe alle aanleiding was, omdat [getuige 1] gedurende zijn verhoor bij de politie zijn verklaring op diverse punten heeft bijgesteld nadat hij was geconfronteerd met bevindingen van de politie die niet klopten met zijn verklaring.
Het openbaar ministerie heeft betoogd dat de verklaring van de [getuige 1] voor bewijs kan worden gebruikt nu deze verklaring in belangrijke mate steun vindt in andere bewijsmiddelen.
Het hof overweegt dat de verdediging in hoger beroep heeft verzocht de getuige [getuige 1] bij de raadsheer-commissaris te mogen horen. Het hof heeft dat verzoek toegewezen. [getuige 1] is blijkens het proces-verbaal van bevindingen van de raadsheer-commissaris d.d. 10 maart 2015 echter niet gehoord, omdat hij zich in England bevindt en niet gehoord wenst te worden. De verdediging heeft dus niet de gelegenheid gehad de door hem afgelegde belastende verklaringen te toetsen.
Uit de jurisprudentie van het EHRM en de Hoge Raad volgt dat het gebruik voor het bewijs van een ambtsedig proces-verbaal voor zover inhoudende een niet ter terechtzitting afgelegde, de verdachte belastende verklaring, niet zonder meer ongeoorloofd is en in het bijzonder niet onverenigbaar met artikel 6 van het EVRM, indien die verklaring in belangrijke mate steun vindt in andere bewijsmiddelen en dit steunbewijs betrekking heeft op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist.
Het hof heeft in de overige bewijsmiddelen in het dossier geen ondersteuning gevonden voor de onderdelen van de hem belastende verklaring van [getuige 1] die de verdachte betwist, namelijk dat de verdachte en zijn broer gewapend met gereedschap het huis binnen gingen – hetgeen een sterke aanwijzing zou zijn dat zij gezamenlijk verhaal gingen halen –, dat de verdachte waarschijnlijk een slagwapen heeft gebruikt toen hij [slachtoffer 2] sloeg en dat ook de medeverdachte, [medeverdachte], [slachtoffer 2] heeft geslagen.
Deze ondersteuning kan niet gevonden worden in de verklaring van de getuige [getuige 2], de ambulanceverpleegkundige die [slachtoffer 2] na het incident heeft onderzocht. Nog los van de vraag of deze getuige met voldoende deskundigheid heeft kunnen beoordelen waarmee het letsel van [slachtoffer 2] is toegebracht, heeft hij bij de raadsheer-commissaris verklaard dat het niet onmogelijk is dat [slachtoffer 2] alleen met de vuist is geslagen. Dat er door de verdachte of zijn broer gereedschap is meegenomen en gebruikt als slagwapen, kan hieruit dus niet worden afgeleid.
Evenmin kan dit worden afgeleid uit de verklaring van [slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij door een man is geslagen met een voorwerp, en zijn verwondingen – een bult naast zijn oog met een snee- wijzen daar ook op, maar [slachtoffer 1] heeft slechts een vaag signalement kunnen geven van deze man. De enige andere getuige van dit incident, [getuige 3], geeft bovendien een heel ander signalement van de man die [slachtoffer 1] sloeg. [getuige 3] heeft verder verklaard dat die man heeft geroepen “waar is mijn moeder”. Dit zou een aanwijzing zou kunnen zijn dat het om één van de broers ging, maar bij de raadsheer-commissaris heeft [getuige 3] verklaard dat hij niet weet of het de man die [slachtoffer 1] sloeg was, die dit schreeuwde en dat hij twee stemmen heeft gehoord.
Er is geen enkele andere getuige die heeft verklaard dat ook de medeverdachte [medeverdachte] [slachtoffer 2] heeft geslagen; [slachtoffer 2] zelf zegt een klap te hebben gehad van één man.
Het hof zal de verklaring van [getuige 1] dan ook uitsluiten van het bewijs.
Ten aanzien van hetgeen aan verdachte onder 1 ten laste is gelegd, overweegt het hof als volgt.
Zoals het hof hiervoor heeft overwogen loopt het signalement dat [slachtoffer 1] en [getuige 3] geven van de man die [slachtoffer 1] heeft geslagen, sterk uiteen. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op de eerste verdieping van het pand aan de [adres 2] met een hamer is geslagen door één van de drie mannen die die avond binnenkwamen. Hij beschrijft dat het om een blanke, fors of goed gebouwde man ging die een donkere jas met capuchon droeg. [getuige 3] beschrijft dat hij vanaf de tweede verdieping van het pand zag dat [slachtoffer 1] werd geslagen met een sleutel om banden mee te vervangen door een man met een tatoeage zonder shirt aan. De overige bewijsmiddelen in het dossier bieden evenmin aanknopingspunten om te kunnen vaststellen wat zich die avond op de eerste verdieping precies heeft afgespeeld en wie van de drie verdachten de persoon was die [slachtoffer 1] heeft geslagen.
Zonder de verklaring van [getuige 1] dat de beide broers gewapend met een stuk gereedschap naar binnen gingen, valt uit het dossier niet af te leiden dat er sprake was van een gezamenlijk plan om, vanwege mogelijk onrecht dat de moeder van de verdachte was aangedaan door haar partner, verhaal te halen bij een of meer bewoners van het pand aan de [adres 2]. Dat de verdachte samen met zijn broer en [getuige 1] naar deze woning is gereden, naar binnen is gegaan en weer samen met hen is vertrokken, is op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van medeplegen.
Het hof acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en 1 subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde overweegt het hof als volgt.
Verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer 2] herhaaldelijk met de blote vuisten in het gezicht heeft geslagen.
Het hof heeft op grond van de bewijsmiddelen niet kunnen vaststellen dat verdachte het vooropgezette plan had om [slachtoffer 2] van het leven te beroven. Het hof acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 2 primair ten laste gelegde poging moord heeft begaan, zodat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Zoals het hof hiervoor heeft overwogen valt op basis van de bewijsmiddelen in het dossier niet vast te stellen dat verdachte bij het slaan gereedschap heeft gebruikt, of dat er sprake is van medeplegen, zodat het hof die onderdelen van de tenlastelegging niet bewezen zal verklaren.
Nadere bewijsoverweging feit 2 primair impliciet ten laste gelegde poging doodslag
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 2]. Door het herhaaldelijk in het gezicht slaan van [slachtoffer 2] met blote vuisten heeft verdachte ook niet de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 2] als gevolg daarvan zou komen te overlijden.
Uit de geneeskundige verklaring omtrent [slachtoffer 2] blijkt dat het slachtoffer een vrijwel volledig gefractureerde gezichtshelft links met uitpuiling van de inhoud van de oogkas in het breukvlak en uitpuiling van het linkeroog had. Het hof oordeelt dat dit letsel van [slachtoffer 2] aantoont dat de verdachte herhaaldelijk met zeer grote kracht tegen zijn gezicht heeft geslagen. De verdachte heeft daarover ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij daardoor nog een maand lang pijn in zijn hand heeft gehad. Het hof acht algemeen bekend dat zich op het hoofd kwetsbare delen zoals de slaap en de ogen bevinden, waarbij door het uitoefenen van aanzienlijk geweld op juist deze delen de kans aanmerkelijk is dat levensbedreigende situaties ontstaan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is niets naar voren gekomen op grond waarvan aangenomen zou moeten worden dat de verdachte zich van deze kans niet bewust is geweest. Daarom is het hof van oordeel dat de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer als gevolg van verdachtes handelen een levensbedreigende verwonding zou oplopen waaraan het slachtoffer kon komen te overlijden ook voor de verdachte kenbaar moet zijn geweest.
De verdachte heeft deze kans naar het oordeel van het hof bovendien bewust aanvaard. De verdachte heeft, direct nadat het slachtoffer de deur heeft geopend, hem meermalen met de vuist in het gezicht geslagen. De verdachte heeft geen andere, minder vitale lichaamsdelen als richtpunt genomen, maar heeft direct en alleen met grote kracht in het gezicht geslagen. Het hof is van oordeel dat de verdachte daarmee bewust de aanmerkelijke kans op een dodelijke afloop heeft aanvaard.
Het hof is derhalve van oordeel dat de verdachte minst genomen het voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangever, zodat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de aan hem onder 2 primair impliciet subsidiair ten laste gelegde poging doodslag op [slachtoffer 2].
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 oktober 2012 in de gemeente Enkhuizen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, opzettelijk, meermalen met kracht tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen onder 2 primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 subsidiair en onder 2 primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering waarbij de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] geheel is toegewezen met oplegging van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op een nietsvermoedend slachtoffer. De verdachte heeft het slachtoffer ernstige verwondingen toegebracht. Dit vond plaats in de woning van het slachtoffer, een plek waar hij zich veilig zou moeten kunnen voelen. Het slachtoffer betrof een onschuldige en willekeurige man. Het gebeuren heeft een zeer grote impact gehad op het toch al kwetsbare slachtoffer. Met zijn handelen heeft de verdachte op grove wijze de lichamelijke en de geestelijke integriteit van het slachtoffer geschonden. Een feit als het onderhavige schokt voorts de rechtsorde in aanzienlijke mate en veroorzaakt gevoelens van angst en onveiligheid, niet alleen bij het slachtoffer, maar ook in zijn omgeving en de samenleving in het algemeen. Het hof rekent dit de verdachte zeer aan.
Het hof neemt de conclusie van de deskundige [naam 4], zoals vastgelegd in de Pro Justitia rapportage van 10 april 2014, over en acht verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar. Hiermee houdt het hof rekening bij de straftoemeting. Het hof zal geen rekening houden met de termijnoverschrijding, zoals door de raadsman verzocht, nu deze naar het oordeel van het hof lag in de risicosfeer van de verdediging.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 15 juni 2015 is de verdachte niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 43.675,65. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 primair bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de verdediging betwist dat de benadeelde partij, zoals deze ter terechtzitting bij het hof heeft gesteld, permanent aan één oog blind is geworden en daarbij gewezen naar de verklaring van [slachtoffer 2] bij de raadsheer-commissaris. Het hof gaat ervan uit dat dit wel het geval is en baseert zich daarbij op de door de benadeelde partij ingebrachte de medische verklaring d.d. 13 januari 2013 van [naam 5], waarin deze oogarts concludeert dat [slachtoffer 2] een blijvend en volledig verlies van het gezichtsvermogen van het linker oog heeft overgehouden hetgeen veroorzaakt is door onherstelbaar letsel aan de oogzenuw links. Het hof hecht daaraan meer waarde dan aan de verklaring van [slachtoffer 2], die begeleid woont en verstandelijk beperkt is, omdat naar het oordeel van het hof tijdens het verhoor bij de raadsheer-commissaris onvoldoende is geverifieerd in hoeverre zijn verklaring dat hij met beide ogen ziet, ook werkelijk klopt.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 23.675,65 (drieëntwintigduizend zeshonderdvijfenzeventig euro en vijfenzestig cent) bestaande uit € 8.675,65 (achtduizend zeshonderdvijfenzeventig euro en vijfenzestig cent) materiële schade en € 15.000,00 (vijftienduizend euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het onder 2 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 23.675,65 (drieëntwintigduizend zeshonderdvijfenzeventig euro en vijfenzestig cent) bestaande uit € 8.675,65 (achtduizend zeshonderdvijfenzeventig euro en vijfenzestig cent) materiële schade en € 15.000,00 (vijftienduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 153 (honderddrieënvijftig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. E. de Greeve en mr. S.J. Riem, in tegenwoordigheid van mr. L.J.M. Klop, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 juli 2015.
Mr. H.M.J. Quaedvlieg is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[.......]
.