HR 21 november 2006, NJ 2007, 233 m.nt. Mevis.
HR, 08-10-2013, nr. 11/04274 E
ECLI:NL:HR:2013:896, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-10-2013
- Zaaknummer
11/04274 E
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:896, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑10‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:899, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2011:BT2663, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
ECLI:NL:PHR:2013:899, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑08‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:896, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2013-0380
Uitspraak 08‑10‑2013
Inhoudsindicatie
Economische zaak. HR verwijst naar ECLI:NL:HR:2013:885 wat betreft art. 1.2 Sr en vermindert de opgelegde geldboete i.v.m. de overschrijding van de redelijke termijn.
Partij(en)
8 oktober 2013
Strafkamer
nr. 11/04274 E
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, Economische Kamer, van 13 september 2011, nummer 20/003372-09, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Wouters, advocaat te Middelburg, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het vierde middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat art. 1, tweede lid, Sr niet van toepassing is.
2.2.
Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte onder 1 bewezenverklaard dat:
"zij in de periode van 1 januari 2007 tot en met 23 augustus 2007 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, opzettelijk dieren en eieren van dieren, behorende tot een beschermde inheemse of uitheemse diersoort, te weten - zogenaamde miereneieren, althans mierenpoppen van de Formica rufa en/of de Formica polyctena en
- twee kneuen en een boomleeuwerik en
- een Europese eekhoorn en
- wilde konijnen
heeft gekocht, verkocht, buiten Nederland heeft gebracht en/of onder zich heeft gehad."
2.3.
De bestreden uitspraak houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:
"K.1
Door en namens verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat verdachte van het onder 1. ten laste gelegde ten aanzien van de boomleeuwerik moet worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat de ringmaat van de boomleeuwerik in 2009 is aangepast van 2,5 millimeter in 3,2 millimeter, zodat toepassing zou moeten worden gegeven aan het bepaalde in artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het hof begrijpt het verweer aldus dat door toepassing van deze wijziging verdachte zich kan beroepen op de vrijstelling van artikel 5 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantsoorten, zodat het bewezen verklaarde ten aanzien van de boomleeuwerik niet strafbaar is.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
K.2
Op grond van artikel 5 juncto bijlage 1 bij de Regeling afgifte en kenmerken gesloten pootringen en andere merktekens zoals deze luidde ten tijde van het ten laste gelegde moest de boomleeuwerik zijn voorzien van een in Nederland afgegeven gesloten pootring met een maximale diameter van 2,5 millimeter.
Thans zou de boomleeuwerik op grond van artikel 5 juncto de bijlage bij de Regeling afgifte en kenmerken gesloten pootringen en andere merktekens moeten zijn voorzien van een in Nederland afgegeven gesloten pootring met een maximale diameter van 3,2 millimeter, tenzij aannemelijk kan worden gemaakt dat een grotere diameter in verband met de dikte van de poot noodzakelijk is.
K.3
De toelichting bij de wijziging van de Regeling afgifte en kenmerken gesloten pootringen en andere merktekens houdt het volgende in:
"Op grond van artikel 5 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten en artikel 12 van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten geldt een aantal vrijstellingen van onder meer het verbod op het onder zich hebben van in gevangenschap geboren en gefokte vogels.
Omdat lastig controleerbaar is of een vogel gefokt is, dan wel in het wild is gevangen, is aan de vrijstellingen de voorwaarde verbonden dat de vogel - buiten enkele specifieke situaties - voorzien moet zijn van een naadloos gesloten pootring. De regeling voorziet in technische eisen waaraan gesloten pootringen moeten voldoen en nadere regels over de aanvraag, afgifte, kosten en het gebruik van in Nederland uit te reiken gesloten pootringen.
Met de regeling is beoogd om een systeem te creëren dat waarborgt dat naadloos gesloten pootringen uitsluitend worden aangebracht op vogels die daadwerkelijk in gevangenschap geboren en gefokt zijn. Dit systeem kent de volgende elementen.
De bijlage bij de regeling bevat per vogelsoort voorgeschreven ringmaten.
(...)
Met de wijziging van de regeling worden voorts enkele knelpunten in de praktijk opgelost.
(...)
Het tweede knelpunt betreft het systeem van maximale diametermaten voor de gesloten pootringen per vogelsoort. De voorgeschreven maten zijn afgestemd op de gemiddelde dikte van de poten van gefokte vogels die pas geboren zijn. Naarmate met vogels doorgefokt wordt, worden de vogels in de regel forser en worden de poten dikker. Gelet hierop past de voorgeschreven ringmaat per vogelsoort niet altijd om de poot van een in gevangenschap gefokte vogel van deze soort. De voorziening die daarvoor in de regeling is opgenomen betreft het introduceren van de mogelijkheid voor de vogelhouders om voor het ringen van in Nederland in gevangenschap geboren en gefokte vogels gesloten pootringen te gebruiken met een diameter die groter is dan de maximale diameters die genoemd zijn in de bijlage bij de regeling. Hiertoe wordt aan artikel 5 een tweede lid toegevoegd (artikel I, onderdeel B). Op het moment dat een jonge vogel geringd moet worden en de voorgeschreven ringmaat blijkt te klein te zijn, mag een ring met een grotere diameter worden gebruikt. De houder van de vogel dient dan wel aannemelijk te kunnen maken dat het gebruik van een pootring met de in de bijlage vastgestelde maximale diameter niet mogelijk is."
K.4
Uit het hiervoor onder K.3 weergegevene volgt dat de wijziging niet voortvloeit uit een verandering van inzicht bij de wetgever omtrent de strafwaardigheid van vóór de inwerkingtreding van de wijziging gepleegde overtredingen van artikel 13, eerste lid, van de Flora- en faunawet. Derhalve wordt het recht dat gold ten tijde van het bewezen verklaarde feit toegepast.
Bijgevolg verwerpt het hof het verweer."
2.4.
De wijziging van het Besluit vrijstelling beschermde dier- of plantensoorten (Stb. 2000, 525) als in de overwegingen van het Hof bedoeld, vloeit niet voort uit een gewijzigd inzicht van de wetgever omtrent de strafwaardigheid van de vóór de regelwijziging begane strafbare feiten (vgl. HR 8 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:885).Het oordeel van het Hof is derhalve juist.
2.5.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.
3. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde geldboete van € 4.500,– subsidiair 55 dagen hechtenis.
5. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak wat betreft de hoogte van de opgelegde geldboete en de duur van de vervangende hechtenis;
vermindert de geldboete in die zin dat deze € 4.275,– bedraagt;
vermindert de duur van de vervangende hechtenis in die zin dat deze 52 dagen bedraagt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 oktober 2013.
Conclusie 20‑08‑2013
Inhoudsindicatie
Economische zaak. HR verwijst naar ECLI:NL:HR:2013:885 wat betreft art. 1.2 Sr en vermindert de opgelegde geldboete i.v.m. de overschrijding van de redelijke termijn.
Nr. 11/04274 E
Mr. Machielse
Zitting 20 augustus 2013
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch heeft verdachte op 13 september 2011 wegens 1. medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13, eerste lid, van de Flora- en faunawet, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd, 2. “ medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, 3. “ medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd, 5. “ overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2, eerste lid, van de Diergeneesmiddelenwet, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd, en medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2, eerste lid, van de Diergeneesmiddelenwet, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 151 dagen waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar alsmede tot een geldboete van € 4.500 subsidiair 55 dagen hechtenis. Het hof heeft voorts beslist op het beslag, een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Mr. R. Wouters, advocaat te Middelburg, heeft namens verdachte beroep in cassatie ingesteld. Mr. J. Wouters, eveneens advocaat te Middelburg, heeft een schriftuur ingezonden houdende zeven middelen van cassatie.
3.1. Alvorens nader in te gaan op de middelen merk ik nog maar eens op dat de cassatieprocedure bijzonder van aard is in die zin dat de Hoge Raad geen derde feitelijke instantie is. Waar het in de cassatieprocedure om gaat is of de feitenrechter is uitgegaan van een juiste rechtsopvatting en of de toepassing van die rechtsopvatting ook begrijpelijk is. Voor betogen van feitelijke aard is geen plaats meer. De kern van het beroep wordt gevormd door de beslissingen van het Hof die slechts op hun juistheid dan wel hun begrijpelijkheid kunnen worden beoordeeld. Dat een andere opvatting in de ogen van de verdediging de voorkeur had genoten moge voor zich spreken. Maar voor napleiten is geen plek meer. Lezing van de schriftuur leidt tot de gedachte dat de steller ervan dat uitgangspunt niet altijd even goed voor ogen heeft gehad.
3.2 Het eerste middel komt op tegen de verwerping van het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting van onrechtmatig verkregen bewijsmateriaal omdat geen bevel ex art. 126m Sv afgegeven had mogen worden.
3.2.1. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging betoogd dat de telefoontaps onrechtmatig zijn verkregen en dat het verzuim tot gevolg moet hebben dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair dat het verzuim moet leiden tot bewijsuitsluiting. Het arrest houdt het volgende in:
“Het hof stelt vast dat uit het BOB-dossier blijkt dat in de strafzaak tegen verdachte door de officier van justitie op een aantal tijdstippen bevelen tot de inzet van dwangmiddelen, onder andere bevelen tot het opnemen van telecommunicatie, zijn afgegeven. Het eerste bevel in de onderhavige strafzaak tegen verdachte, te weten: een bevel tot het opnemen van telecommunicatie, dateert van 12 maart 2007. Het proces-verbaal aanvraag bevel ex artikel 126m Sv d.d. 8 maart 2007 bevat de navolgende informatie:
"Door de Criminele Inlichtingen Eenheid van de Algemene Inspectie Dienst werd op 8 november 2006 een proces-verbaal gegenereerd met daarin onder andere de navolgende tekst:
'[betrokkene 1] uit Eindhoven vangt in de natuur op grote schaal beschermde zangvogels voor de handel. Voor het vangen is hij ongeveer een of meerdere dagen van huis. De vogels worden gelegaliseerd door ze te ringen met gemanipuleerde ringen. Het grootste gedeelte van de gevangen vogels wordt door hem niet thuis gehouden. Een afleveradres van hem was altijd [medeverdachte 2] te Eindhoven. [betrokkene 1] maakt mogelijk gebruik van een rood/oranje bestelauto of grijs busje.'
De bron en informatie wordt als meestal betrouwbaar gekwalificeerd.
Voorts verklaren wij dat de Criminele Inlichtingen Eenheid van de AID op 6 december 2006 een proces-verbaal heeft gegenereerd met daarin onder andere de tekst:
'Kortgeleden heeft de overheid in Groot-Brittannië bij een persoon een grauwe gors in beslag genomen. Deze vogel was voorzien van een valse ring en gekocht bij [medeverdachte 2] te Eindhoven. De ring suggereert dat hij is afgegeven door de BEC.’
Ook deze informatie werd als meestal betrouwbaar gekwalificeerd. Uit onderzoek op internet is gebleken dat door een zich [medeverdachte 1] noemende persoon op de site van Marktplaats veelvuldig vogels te koop worden aangeboden. Deze zich [medeverdachte 1] noemende persoon geeft als telefoonnummer op 06-[001]. Blijkens informatie van de telecommunicatie-aanbieder is het nummer 06-[001] in gebruik bij [medeverdachte 1], [a-straat 1] te [plaats]. Uit verder onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 1] de eigenaar is van het bedrijf [medeverdachte 2], [a-straat 1] te [plaats].Antecedenten [medeverdachte 1] / [medeverdachte 2]:Op 20 april 2004 is door de OvJ van het arrondissement Zwolle Lelystad aan verdachte [medeverdachte 2] een transactie aangeboden van 200 euro ter zake artikel 13 lid 1 onder a van de Flora- en faunawet. Op 21 januari 2005 is door de economische politierechter te ’s-Hertogenbosch [medeverdachte 2] veroordeeld ter zake overtreding van artikel 13 lid 1 onder a van de Flora- en faunawet tot een geldboete van 650 euro waarvan 325 euro voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.Op 24 maart 2005 heeft de OvJ te 's-Hertogenbosch verdachte [medeverdachte 2] een transactie aangeboden van 500 euro ter zake het overtreden van artikel 13 lid 1 onder a van de Flora en faunawet.Op 17 oktober 2006 is verdachte [medeverdachte 2] door het Functioneel Parket gedagvaard ter zake overtreding van artikel 13 lid 1 onder a van de Flora- en faunawet. Hiervoor is de verdachte [medeverdachte 2] veroordeeld voor een geldboete van € 1200,- waarvan € 600,- voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar."
C.4Naar het oordeel van het hof blijkt uit het onder C.3 weergegevene van feiten en omstandigheden waaruit ten aanzien van verdachte een redelijk vermoeden van schuld aan het zich (wederom) schuldig maken aan het opzettelijk overtreden van artikel 13, eerste lid, van de Flora- en faunawet voortvloeit. Gelet op artikel la, onder 1°, juncto artikel 2, eerste lid, en artikel 6, eerste lid, onder 1°, van de Wet op de economische delicten was derhalve sprake van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering.
C.5Ingevolge artikel 126m, eerste en vijfde lid, Sv moet in dit verband ook de vraag worden beantwoord of dit misdrijf, als omschreven in artikel 67, eerste lid, gezien zijn aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert. In de memorie van toelichting bij de Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden wordt ter zake van het begrip 'ernstige inbreuk op de rechtsorde', de navolgende toelichting gegeven:
"Het vereiste dat misdrijven worden beraamd of gepleegd als omschreven in artikel 67, eerste lid, die gezien hun aard of de samenhang met andere misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren, is ook onderdeel van de voorwaarden voor de infiltratie, de telefoontap en het opnemen van communicatie, in het kader van de traditionele opsporing, geregeld in titel IVa. De woorden «aard van het misdrijf» duiden niet slechts op de delictsomschrijving in de wet, maar tevens op de ernst van de feiten en omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd of wordt beraamd. De concrete feiten en omstandigheden dienen meegewogen te worden bij de beoordeling of sprake is van een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Het kan gaan om misdrijven als moord, handel in drugs, mensenhandel, omvangrijke milieudelicten, wapenhandel maar ook ernstige financiële misdrijven, zoals omvangrijke ernstige fraude, bijvoorbeeld een BTW-carroussel. Dergelijke misdrijven schokken de rechtsorde ernstig door hun gewelddadige karakter of door hun omvang en gevolgen voor de samenleving. Ook minder ernstige misdrijven kunnen een ernstige inbreuk maken op de rechtsorde, doordat zij in combinatie met andere misdrijven worden gepleegd, bijvoorbeeld valsheid in geschrifte in combinatie met omkoping van ambtenaren met het oog op verkrijging van vergunningen voor bedrijven, of kleine fraudes waarvan, gelet op de aard, kan worden vermoed dat deze deel uitmaken van een omvangrijke en ernstige vorm van fraude. Het dient te gaan om samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven (...) dan wel om samenhang met andere misdrijven die in het georganiseerd verband worden beraamd of gepleegd (...)."'
C.6Gelet op de memorie van toelichting bij de Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden kunnen ook omvangrijke milieudelicten een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren. Overtreding van artikel 13 van de Flora- en faunawet kan - afhankelijk van de omvang ervan - evenals het geval is bij (andere) milieudelicten, de ecologische leefomgeving aantasten of bedreigen. De Flora- en faunawet regelt de bescherming en instandhouding van in het wild levende planten- en diersoorten, ingegeven door overwegingen van natuurbescherming. Daarbij staat instandhouding van de soort voorop door, met het oogmerk van instandhouding van de soort, aanslagen op dieren, zoals het vangen of doden, te voorkomen. Handelingen, zoals het jagen of het verhandelen van dieren, zijn slechts toelaatbaar indien daardoor de instandhouding en de ontwikkeling van de soort niet wordt aangetast. Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van zodanige handelingen spelen in dat verband bijvoorbeeld de opbouw in leeftijdsklassen, de geslachtsverhouding bij dieren en de verspreiding van de populaties een rol. De handeling zal de duurzaamheid van de populatie of het ecosysteem waarvan het planten- of diersoort deel uitmaakt, niet mogen aantasten. Dit is tevens het uitgangspunt voor het verlenen van vrijstellingen en ontheffingen. Overtreding van artikel 13 van de Flora- en faunawet kan aldus - zeker wanneer zij op grote schaal plaatsvindt - milieuschade opleveren doordat de instandhouding van de planten- of dierensoort en daarmee het ecosysteem waar de soort deel van uitmaakt wordt verstoord. Zij kan in zoverre, afhankelijk van de feiten en omstandigheden, evenals andere milieudelicten een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren.
C.7
Op grond van het vorenstaande levert naar het oordeel van het hof het misdrijf waarvan verdachte werd verdacht, te weten: het zich (wederom) schuldig maken aan overtreding van artikel 13 van de Flora- en faunawet, een 'ernstige inbreuk op de rechtsorde' als bedoeld in artikel 126m Sv op. Ten aanzien van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven onder C.3 heeft het hof in het bijzonder acht geslagen op het bedrijfsmatige en internationale karakter van dat misdrijf.
C.8 . .Het hof overweegt tegen de achtergrond van de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit voorts dat het belang van het in stand houden van beschermde diersoorten de inzet van dwangmiddelen zoals het opnemen van telecommunicatie rechtvaardigt. In aanmerking genomen het doel van het opnemen van telefoongesprekken zoals dat blijkt uit voormeld proces-verbaal aanvraag, te weten: het inzicht krijgen in de (criminele) contacten van en met verdachte die betrekking hebben op het feit waarvan verdachte werd verdacht, vorderde het onderzoek derhalve dringend de inzet van de onderhavige opsporingsbevoegdheid.
C.9
Voor alle overige bevelen, afgegeven in een later stadium/onderzoeksperiode van het voorbereidend onderzoek tegen verdachte, geldt dat het hof heeft geconstateerd dat aan ieder van die afgegeven bevelen een proces-verbaal ten grondslag ligt. Die processen-verbaal bevatten telkens (aanvullende) informatie die ieder voor zich, in onderlinge samenhang bezien met de eerdere informatie die uit het onderzoek was voortgevloeid, voldoende grond vormen voor de verdenking van - onder meer - artikel 13 van de Flora- en faunawet tegen verdachte, zodat die bevelen ook konden worden afgegeven.
C.10
Van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek tegen verdachte is derhalve geen sprake. “
3.1. Ik begrijp dat het middel zich thans alleen keert tegen het oordeel aangaande de bewijsuitsluiting. Het hof heeft daaromtrent -kort samengevat- overwogen dat van een redelijk vermoeden van schuld aan het opzettelijk overtreden van art. 13, eerste lid van de Flora- en faunawet en dat dit misdrijf een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert welk bevel ook niet in strijd met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit is gegeven. Uit de toelichting begrijp ik dat het middel opkomt tegen de begrijpelijkheid van het oordeel dat er sprake is van een ernstige inbreuk op de rechtsorde, dat de zaak anders is dan de zaak HR 11 oktober 2005, NJ 2006, 625 en dat is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
3.2. Allereerst de ernstige inbreuk op de rechtsorde. Voor de aanwending van een opsporingsbevoegdheid zoals neergelegd in art. 126m Sv is vereist dat het gaat om de verdenking van een misdrijf waarbij kan worden gesproken van een ernstige inbreuk op de rechtsorde. In de door de verdediging eerder aangehaalde zaak van HR NJ 2006, 625 stond ter discussie of het opzettelijk handelen in strijd met art. 3, lid 1 onder C Opiumwet en het misdrijf van art. 140 Sr een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleverden. Op deze plaats volsta ik met een verwijzing naar die zaak voor wat betreft een uiteenzetting van de wettelijke regeling. Een vergelijking met deze zaak gaat inderdaad, in zoverre heeft de steller van het middel gelijk, maar tot op zekere hoogte op. In die zaak werd de verdachte tevens deelname aan een criminele organisatie verweten. Mijn (voormalig) ambtgenoot Jörg heeft in zijn conclusie de wetsgeschiedenis uiteengezet en daaruit afgeleid dat ook omvangrijke milieudelicten een ernstige inbreuk op de rechtsorde kunnen opleveren en dat de Flora- en faunawet de bescherming en instandhouding van in het wild levende planten- en diersoorten, ingegeven door overwegingen van natuurbescherming, tracht te bevorderen. Dat het hof ook deze uit de wetgeschiedenis voortvloeiende uitgangspunten heeft gehanteerd getuigt dus niet van een onjuiste rechtsopvatting. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad is ook op te maken dat de kwalificatie van het misdrijf waarop de verdenking betrekking heeft op zichzelf niet doorslaggevend is. De concrete omstandigheden die de verdenking kenmerken kunnen bijvoorbeeld van een verduistering in dienstbetrekking een feit maken dat een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert.1.Anderzijds is het uitgeven van valse bankbiljetten een misdrijf dat naar zijn aard een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, waaraan niet afdoet dat er slechts sprake was van de verdenking van het eenmalig uitgeven van één vals bankbiljet.2.Het oordeel dat in deze zaak sprake is van een ernstige inbreuk op de rechtsorde vind ik alles overziend niet onbegrijpelijk. Daarbij neem ik mee dat het om een verdenking gaat ten aanzien van betrokkenheid bij het kennelijk stelselmatig en op grote schaal vangen en verhandelen van vogels, dat de verdenking ook inhield dat de handel professioneel was opgezet waarbij niet alleen de markt in Nederland werd bediend maar ook dieren werden geëxporteerd en dat verdachte ter zake van dezelfde soort misdrijven al eerder in contact met justitie is gekomen. Voor een verdere toets in cassatie is geen plaats en dat geldt evenzeer voor de klacht omtrent de proportionaliteit en de subsidiariteit. Nu het hof niet onbegrijpelijk heeft vastgesteld dat sprake is van een misdrijf waarbij de rechtsorde ernstig in het geding is, is het oordeel dat is voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit eveneens niet onbegrijpelijk. Het middel faalt.
4.1. Het tweede middel houdt in dat het hof heeft nagelaten te responderen op het verzoek tot een second opinion naar de soort en de leeftijd van de inbeslaggenomen mierenpoppen.
4.2. De aan het proces-verbaal van terechtzitting van 24 mei 2011 gehechte pleitnotitie houdt het volgende in:
“(…)Een nader onderzoek vindt de rechtbank niet onnodig. Voor zover geen nader onderzoek nodig is moet vrijspraak volgen. Heeft de rechtbank nu niet gemakshalve geïndiceerd dat geen nader onderzoek nodig was, omdat de miereneieren vernietigd zijn? Een second opinion is dus niet meer mogelijk.Cliënt is er zeker van dat hij dezelfde eieren heeft gehad als [betrokkene 2] had. De eieren bij [betrokkene 2] zijn met DNA (vergelijkend) onderzocht (met DNA merker). De conclusie uit dit beperkte DNA onderzoek is geweest dat de eieren niet van beschermde mieren afkwamen. Het gaat beslist om dezelfde eieren. Waarom is dan bi de miereneieren van [medeverdachte 1] geen nader, vergelijkend dna-onderzoek gedaan? Dat is een kardinale vraag. Als dat wel was gedaan, dan was gebleken, voor zover de eieren nog beschikbaar waren, dat het om exact dezelfde miereneieren gaat.
Het onderzoek is en blijft dus ondeugdelijk indien cliënt wordt afgetrokken van een vergelijkend onderzoek van de bosmieren die [betrokkene 2] heeft. Een second opinion blijft noodzakelijk.”
4.3. Relevant voor de beoordeling van het cassatiemiddel lijkt mij de inhoud van een aantal bewijsmiddelen te zijn. Bewijsmiddel 5 geeft de inhoud weer van een op 16 mei 2007 afgeluisterd telefoongesprek tussen verdachte en [betrokkene 3]. Verdachte zegt daarin dat iemand eitjes komt halen die in de diepvries liggen. Bovendien zegt verdachte dat hij in een eerder telefoongesprek, gevoerd met zijn vrouw, het woord miereneieren niet heeft gebruikt en heeft vervangen door die "dinge", omdat ze die eigenlijk niet mogen verkopen. In bewijsmiddel 17 heeft verdachte verklaard dat het hem bekend is dat je de miereneieren uit Nederland niet mag verkopen. Ter terechtzitting in eerste aanleg van 9 december 2008 (bewijsmiddel 78) heeft verdachte gezegd dat hij in de tenlastegelegde periode in miereneieren heeft gehandeld. In 2007 had hij zijn bedenkingen over de miereneieren. Over de voorgehouden tapgesprekken over de miereneieren heeft verdachte gezegd dat hij wel wist dat het niet kon en dat hij daarin nalatig is geweest.
Voorts lijkt mij nog van belang dat de pleitnota van hoger beroep stelt dat een volledig DNA-onderzoek niet heeft plaatsgevonden omdat er geen persoonlijk DNA, dat van individu tot individu verschilt, is onderzocht. Waarom dat nodig zou zijn om te kunnen komen tot een uitspraak over de waarschijnlijkheid dat de miereneieren behoren bij een bepaald soort mier is mij volstrekt onduidelijk. Wat een onderzoek van individuele eigenschappen van een mierenei in dit verband zou kunnen opleveren, behoudens dan bijvoorbeeld een voorspelling over de lengte van een voelspriet van een uit het ei voorgekomen mier, wordt niet onderbouwd. De advocaat heeft niet aangevoerd dat het onderzoek zoals dat door het NFI is uitgevoerd ongeschikt is om het soort van de mieren te bepalen.
4.4. Het aangevoerde heeft het hof klaarblijkelijk niet opgevat als een verzoek tot het verrichten van een nader onderzoek. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. Ook ik kan er geen verzoek tot een second opinion in ontdekken. Wel blijkt dat de verdediging daarom in een eerder stadium heeft verzocht, dat het verzoek toen in de visie van de verdediging ten onrechte is afgewezen en dat de raadsman nog eens heeft benadrukt dat het tegenonderzoek door die eerdere onthouding niet langer mogelijk was. Wat er ook inhoudelijk van zij, een duidelijk gemotiveerd verzoek tot een nader onderzoek is dit niet zodat het hof daar ook niet in die zin op had hoeven te responderen.
Het middel faalt
5.1. Het derde middel houdt in dat het hof heeft verzuimd in te gaan op het verweer dat de twee kneuen wel goed geringd waren en derhalve niet illegaal.
5.2. Voor een goed begrip is het wellicht goed te beginnen met de opmerking dat een kneu een zangvogel is waarvan het bezit vereist dat de vogel op de juiste wettelijk voorgeschreven wijze geringd is. Blijkens de toelichting ziet het middel op hetgeen is aangevoerd met de vogels met de nummers NB 102 9kbd 12 D met ring van 2.7 mm en de vogel met nummer NB04 n6 2,7,3 (geknoeide ring). Ten aanzien van de eerste zou er gelet op het geboortejaar andere regelgeving gelden en ten aanzien van de tweede zou de verdachte hebben betwist dat het zou gaan om een geknoeide ring en zou hij hebben verzocht de ring te mogen zien.
5.3. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte over de kneuen verklaard:
"De kneuen waren voorzien van goede ringen. Het gaat namelijk om het geboortejaar en niet om het jaar van controle. Als wetgeving verandert, kan je niet in 2006 van een kneu uit 2000 zeggen dat de ringmaat verboden was, want dat moet men gedogen tot het overlijden van de kneu. Volgens mij gaat het dan ook om één kneu die volgens het openbaar ministerie een doorgezaagde ring om zou hebben. Ik weet vrijwel zeker dat het niet zo is. We letten er echt wel op dat de vogels een gesloten pootring hebben. Ik kan me niet voorstellen dat de kneu een doorgezaagde ring of een breekring had. Een breekring zou nog kunnen als het verkeerd is gezien door de Algemene Inspectiedienst. Wij hebben gevraagd om na te gaan of het inderdaad klopt."
Het proces-verbaal van de terechtzitting houdt vervolgens in:
"De raadsman verklaart dat de verdediging heeft gevraagd de pootring te laten zien ter terechtzitting in eerste aanleg.
Op een vraag van de voorzitter verklaart de verdachte als volgt.
Een van de medewerkers heeft de kneuen gekocht. Deze heeft verklaard dat hij zeker wist dat ze een gesloten ring om hadden.
Op een vraag van de raadsman verklaart de verdachte als volgt.
Ik wilde dat de ring werd getoond aan de rechtbank, zodat kon worden vastgesteld dat de vogels goed geringd waren en dat het geen doorgezaagde ring was. Vroeger was een breekring toegestaan. Een kneu wordt in gevangenschap twaalf jaar oud.
Op vragen van de voorzitter verklaart de verdachte als volgt.
U houdt mij voor dat ik heb verklaard: "Kneuen die u in beslag heeft genomen heb ik niet zelf ingekocht. Deze zijn via mijn medewerker ingekocht. Ik heb zelf de ringen niet gecontroleerd, ik vond het geen verse vogels en ik kon zien dat ze al langer in gevangenschap hebben geleefd, dus ik vertrouw deze vogels en ook de leverancier fokker. De fokker is [betrokkene 4] te Veldhoven of Wintelre. De boomleeuwerik is ook door mijn
medewerker ingekocht". Dat klopt."
De advocaat van verdachte heeft ter terechtzitting het woord gevoerd overeenkomstig een pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Paragraaf A4 van de pleitnota heeft betrekking op kneuen en luidt aldus:
" [medeverdachte 1]: ik krijg goede vogels en waarborg dit!
In 2004 nieuwe Flora- en faunawet. Met ingang van 2005 is de ringmaat voor kneuen gesteld op 2,5 mm. (daarvoor 2,7, zie art. 7 Vogelbesluit). In casu: 2,7. Conclusie; oude ring, conform geboortejaar. Nu dus geen 2,7 tegenwerpen. 2,7 is akkoord. 2002 (2 exemplaren) en 1992 (één exemplaar). Deze conclusie wordt bevestigd in het "rapport van bevindingen", opgesteld door de Algemene Inspectiedienst.
- Kneu (M 206 NB 00 D) heeft een ringmaat van 2,7. De ring is uitgegeven in 2000; de wetgeving van 2000 geldt. Het Vogelbesluit bepaald een ringmaat van 2,7. Het is dus goed mogelijk dat de vogel onterecht in beslag is genomen (A4: p. 4017/4018);
- Dezelfde conclusie wordt getrokken voor de kneu met het nummer NB 92 M206 10 D; de vogel is waarschijnlijk verkeerd geringd, omdat hij dat al 15 jaren oud zou zijn. Echter, het is niet duidelijk wanneer de vogel wel geboren is, dus het is onduidelijk welke wetgeving moet worden toegepast.
Met ring geknoeid? Cliënt acht dat onvoorstelbaar. Cliënt koopt heus geen kneuen in met een doorgezaagde ring. Cliënt heeft die ring ook niet bij in beslag name gezien. Als het echt serieus is, dan moet die ring hier en nu getoond worden. Laat vogel dus hier komen en deskundige zal zeggen: er is niet mee geknoeid. Uitdrukkelijk verzoek!
Vrijspraak."
5.4. Het hof heeft als feit 1 bewezenverklaard dat
"1.
hij in de periode van 14 augustus 2003 tot en met 23 augustus 2007 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, opzettelijk dieren en eieren van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te weten
- zogenaamde miereneieren, althans mierenpoppen van de Formica rufa en/of de Formica polyctena en
- twee kneuen en een boomleeuwerik en
- een Europese eekhoorn en
- wilde konijnen
heeft gekocht, verkocht, buiten Nederland heeft gebracht en/of onder zich heeft gehad."
5.5. De vraag welke twee kneuen worden bedoeld in de bewezenverklaring kan worden beantwoord aan de hand van de gebezigde bewijsmiddelen. Bewijsmiddel 18 is een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt door ambtenaren van de Algemene Inspectiedienst waarin zij hun bevindingen bij een controle op 23 april 2007 weergegeven:
"Wij controleerden de ten verkoop zijnde vogels in de dierenwinkel [medeverdachte 2]. Wij zagen dat 5 van de gecontroleerde vogels niet voorzien waren van de daarvoor juiste wettelijk omschreven naadloos gesloten pootring:
• Een kneu voorzien van een ring met het opschrift NB 102 9kbd 12 D. Wij zagen dat op deze ring de maat D is aangegeven. Wij weten dat de letter D staat voor een binnendiameter van de ring van 2,7 mm. Deze maat voldoet niet aan de maat zoals omschreven in bijlage 1 van de Regeling afgifte en kenmerken gesloten pootringen en andere merktekens. Hierin wordt voor de kneu de ringmaat 2,5 mm aangegeven.
(...)
• Een kneu voorzien van een ring met het opschrift M206 NB04 n6 2,7 3. Wij zagen dat met deze ring geknoeid was. Wij zagen dat de ring gedeeltelijk doorgezaagd was over de breedte van de ring. De ring voldoet derhalve niet aan de eisen zoals in de begripsomschrijving gestoten pootring omschreven in artikel 1 onder b Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten."
5.6. Ten aanzien van deze specifieke nummers vind ik in de pleitnota niets terug. Wel is er door de verdediging in algemene zin gesteld dat voor de vereiste ringmaat beslissend is of het geboortejaar van de vogel van voor of na 2004 is. Voorts zijn in de pleitnota de ringnummers M 206 NB 00D en NB 92 M206 10 D genoemd. De steller van het middel tovert nu in de cassatieprocedure ineens de ringnummers die in bewijsmiddel 18 zijn genoemd uit de hoge hoed en ziet daarbij over het hoofd dat het eerste ringnummer door de verdediging in hoger beroep niet is betwist. De steller van het middel beroept zich met betrekking tot dit ringnummer thans op een feitelijkheid die niet eerder in feitelijke aanleg is aangevoerd en waarop niet voor het eerst in cassatie een beroep kan worden gedaan. Ten aanzien van de kneu met de geknoeide ring houden de bewijsmiddelen in dat verbalisanten bij controle hebben geconstateerd dat met de ring was geknoeid en gedeeltelijk was doorgezaagd. Ik neem aan dat de in de pleitnota wel erg rudimentair geformuleerde zinnen over de kneuen met een doorgezaagde pootring mede betrekking hebben op de kneu met pootring M206 NB04 n6 2,7 3. Ik leg het middel maar aldus uit dat het hof heeft nagelaten het verweer dat de kneu met pootring M206 NB04 n6 2,7 3 wel goed geringd was nader te onderzoeken door deze pootring overeenkomstig art. 315 Sv ter terechtzitting aanwezig te doen zijn ter controle, hoewel de verdediging daarom had verzocht. Een reactie op het aldus begrepen verzoek ontbreekt inderdaad, hetgeen ingevolge art. 330 Sv met nietigheid is bedreigd.
5.7. Het verzoek was erop gericht om een veroordeling voor het onder zich hebben van een kneu met een pootring waarmee op enigerlei wijze is geknoeid te voorkomen. Strikt geredeneerd zou het arrest kunnen worden vernietigd voorzover het betreft de beslissingen over een van de twee kneuen met terugwijzing van de zaak in zoverre naar het hof. Ik maak mij echter sterk of een nieuwe feitelijke behandeling nog iets aan het licht kan brengen met betrekking tot kneu M206 NB04 n6 2,7 3. Het meest praktisch lijkt mij dat de Hoge Raad het aanwezig hebben van kneu M206 NB04 n6 2,7 3 alsnog niet strafbaar verklaart en verdachte ten aanzien van een van de kneuen ontslaat van rechtsvervolging. Gelet op de betekenis van dit onder zich hebben van deze ene vogel in het geheel van wat is bewezenverklaard zou de Hoge Raad mijns inziens kunnen volstaan met die beslissing omdat daardoor de aard en ernst van het bewezenverklaarde als geheel niet in relevante mate worden beïnvloed.
6.1. Het vierde middel klaagt erover dat het hof niet heeft gerespondeerd op het aangevoerde ten aanzien van de ringmaat van de boomleeuwerik.
6.2.1 Ter zitting heeft de verdachte verklaard:
“De Algemene Inspectiedienst had gelijk wat betreft de ringmaat van de leeuwerik, maar dat vond ik heel raar. Bij de toegestane ringmaat zou na een maand het pootje eraf vallen. Naderhand is er nieuwe wetgeving gekomen op basis waarvan de leeuwerik een grotere ring mocht hebben.”
6.2.2. De pleitnotitie heeft de stelling van de verdachte nog eens herhaald, de ring was inderdaad te groot volgens de geldende regelgeving maar deze voorschriften sloten niet aan bij de werkelijke situatie omdat dat de vogel zou schaden en thans is de regelgeving ook in die zin aangepast en zou de verdachte niet langer strafbaar zijn. Verdachte zou derhalve moeten worden vrijgesproken.
Het arrest luidt op dit punt als volgt:
“Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat verdachte van het onder 1. ten laste gelegde ten aanzien van de boomleeuwerik moet worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd –zakelijk weergegeven- dat de ringmaat van de boomleeuwerik in 2009 is aangepast van 2,5 millimeter in 3,2 millimeter, zodat toepassing zou moeten worden gegeven aan het bepaalde in artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het hof begrijpt het verweer aldus dat door toepassing van deze wijziging verdachte zich kan beroepen op de vrijstelling van artikel 5 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantsoorten, zodat het bewezen verklaarde ten aanzien van de boomleeuwerik niet strafbaar is.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Op grond van artikel 5 juncto bijlage 1 bij de Regeling afgifte en kenmerken gesloten pootringen en andere merktekens zoals deze luidde ten tijde van het ten laste gelegde moest de boomleeuwerik zijn voorzien van een in Nederland afgegeven gesloten pootring met een maximale diameter van 2,5 millimeter.Thans zou de boomleeuwerik op grond van artikel 5 juncto de bijlage bij de Regeling afgifte en kenmerken gesloten pootringen en andere merktekens moeten zijn voorzien van een in Nederland afgegeven gesloten pootring met een maximale diameter van 3,2 millimeter, tenzij aannemelijk kan worden gemaakt dat een grotere diameter in verband met de dikte van de poot noodzakelijk is.
De toelichting bij de wijziging van de Regeling afgifte en kenmerken gesloten pootringen en andere merktekens houdt het volgende in:"Op grond van artikel 5 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten en artikel 12 van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten geldt een aantal vrijstellingen van onder meer het verbod op het onder zich hebben van in gevangenschap geboren en gefokte vogels.Omdat lastig controleerbaar is of een vogel gefokt is, dan wel in het wild is gevangen, is aan de vrijstellingen de voorwaarde verbonden dat de vogel - buiten enkele specifieke situaties - voorzien moet zijn van een naadloos gesloten pootring. De regeling voorziet in technische eisen waaraan gesloten pootringen moeten voldoen en nadere regels over de aanvraag, afgifte, kosten en het gebruik van in Nederland uit te reiken gesloten pootringen. Met de regeling is beoogd om een systeem te creëren dat waarborgt dat naadloos gesloten pootringen uitsluitend worden aangebracht op vogels die daadwerkelijk in gevangenschap geboren en gefokt zijn. Dit systeem kent de volgende elementen. De bijlage bij de regeling bevat per vogelsoort voorgeschreven ringmaten. Met de wijziging van de regeling worden voorts enkele knelpunten in de praktijk opgelost. Het tweede knelpunt betreft het systeem van maximale diametermaten voor de gesloten pootringen per vogelsoort. De voorgeschreven maten zijn afgestemd op de gemiddelde dikte van de poten van gefokte vogels die pas geboren zijn. Naarmate met vogels doorgefokt wordt, worden de vogels in de regel forser en worden de poten dikker. Gelet hierop past de voorgeschreven ringmaat per vogelsoort niet altijd om de poot van een in gevangenschap gefokte vogel van deze soort. De voorziening die daarvoor in de regeling is opgenomen betreft het introduceren van de mogelijkheid voor de vogelhouders om voor het ringen van in Nederland in gevangenschap geboren en gefokte vogels gesloten pootringen te gebruiken met een diameter die groter is dan de maximale diameters die genoemd zijn in de bijlage bij de regeling. Hiertoe wordt aan artikel 5 een tweede lid toegevoegd (artikel I, onderdeel B). Op het moment dat een jonge vogel geringd moet worden en de voorgeschreven ringmaat blijkt te klein te zijn, mag een ring met een grotere diameter worden gebruikt. De houder van de vogel dient dan wel aannemelijk te kunnen maken dat het gebruik van een pootring met de in de bijlage vastgestelde maximale diameter niet mogelijk is.
K.4Uit het hiervoor onder K.3 weergegevene volgt dat de wijziging niet voortvloeit uit een verandering van inzicht bij de wetgever omtrent de strafwaardigheid van vóór de inwerkingtreding van de wijziging gepleegde overtredingen van artikel 13, eerste lid, van de Flora- en faunawet. Derhalve wordt het recht dat gold ten tijde van het bewezen verklaarde feit toegepast. Bijgevolg verwerpt het hof het verweer.”
6.3. De toelichting op het middel houdt in dat het hof het betoog van de verdediging ten onrechte heeft opgevat als een beroep op artikel 5 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantsoorten en dat de verdachte enkel heeft willen benadrukken dat de maat van de pootring niet voor niets is veranderd. Het is mij niet duidelijk wat de steller van het middel anders heeft willen betogen dan dat art. 5 van het Besluit dat verwijst naar de vernieuwde Bijlage bij art. 5 van de Regeling afgifte en kenmerken gesloten pootringen en andere merktekens een vrijstelling voor verdachte betekent.
6.4. Ik begrijp het verweer van de verdachte aldus dat hij zich heeft beroepen op de omstandigheid dat sprake is van een verandering van wetgeving als bedoeld in art. 1, tweede lid Sr en dan niet met betrekking tot de introductie van de vrijstellingsregeling van het tweede lid van art. 5 van de Regeling afgifte en kenmerken gesloten pootringen en andere merktekens, maar met betrekking tot de nieuw vastgestelde ringmaten. Heersende leer is dat materiële wijzigingen doorwerken ten gunste van de verdachte, ingeval deze veranderingen blijk geven van een gewijzigd inzicht van de wetgever in de strafwaardigheid van het feit. Het hof heeft daar wel iets over gezegd en geoordeeld dat de wijziging niet voortvloeit uit een verandering van inzicht bij de wetgever omtrent de strafwaardigheid van vóór de inwerkingtreding van de wijziging gepleegde overtredingen van artikel 13, eerste lid, van de Flora- en faunawet. Niet duidelijk is voor mij of het hof het oog heeft op de verruiming van de voorgeschreven ringmaten of op de bijzondere regeling van het tweede lid van art. 5 van de Regeling afgifte en kenmerken gesloten pootringen en andere merktekens. Wat daarvan ook zij, ik ben het niet zonder meer eens met een conclusie dat art.1 lid 2 Sr niet van toepassing is, onverschillig of het hof doelde op de wijziging van de voorgeschreven ringmaten, op de bijzondere uitzondering van het tweede lid van art. 5 van de Regeling afgifte en kenmerken gesloten pootringen en andere merktekens, of op allebei. Door de wijziging van de ringmaten in Bijlage 1 bij art. 5 van de Regeling afgifte en kenmerken gesloten pootringen en andere merktekens heeft de wetgever tot uitdrukking gebracht dat de voorgeschreven ringmaat niet langer volstond en dat een nieuwe maatstaf gold. De bewijsmiddelen houden ten aanzien van de boomleeuwerik niet meer in dat de vogel werd aangetroffen met een ring groter dan toegestaan. Dat er op andere wijze met de ring iets aan de hand zou zijn, kan volgens mij niet uit de bewijsmiddelen worden afgeleid. Het voorgaande leidt er mijns inziens toe dat de regelgeving in voor de verdachte gunstige zin is aangepast en dat de verdachte daarop een beroep heeft gedaan (zij het daaraan een verkeerde conclusie verbonden). De verdachte heeft aangevoerd te weten dat de vogel een te grote ring droeg maar heeft dat gedaan omdat anders de vogel zijn poot zou kunnen verliezen. De wetgever heeft kennelijk de praktijk gevolgd en bij wetswijziging gesteld dat de gemiddelde ringmaat van een boomleeuwerik moest worden aangepast. Ik stel voor dat de Hoge Raad de beslissing over de strafbaarheid van het feit verbeterd leest in die zin dat de verdachte wordt ontslagen van rechtvervolging van het in bezit hebben van de boomleeuwerik omdat op dat onderdeel van de bewezenverklaring de vrijstelling van art. 5 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten van toepassing is. Verbeterde lezing zal zo weinig van belang zijn voor de aard van het bewezenverklaarde aangezien die verbeterde lezing de aard en de ernst van het bewezenverklaarde niet aantast en de strafmaat er ook niet door wordt beïnvloed. Alsdan faalt het middel bij gebrek aan feitelijke grondslag.
7.1. Het vijfde middel ziet op de bewezenverklaarde Europese eekhoorn waarvan de verdediging in hoger beroep heeft gesteld dat het een Japanse eekhoorn betrof en dat de bevindingen van de deskundige Grouw op dit punt worden betwist.
7.2. Het hof heeft de bevindingen van de deskundige betrouwbaar geacht en tot de zijne gemaakt. Dat stond het hof vrij en is ook niet onbegrijpelijk. Gelet ook op het aangevoerde behoefde het hof dat oordeel niet nader te motiveren en kan dat oordeel in cassatie niet verder op zijn juistheid worden onderzocht. Ik wijs in dit verband ook op de inhoud van bewijsmiddel 25, waaruit is op te maken dat verdachte er zich van bewust was dat hij toevallig een keer een bonte eekhoorn heeft gehad die je niet mag hebben.
Het middel komt hier tevergeefs tegen op en kan dus niet slagen.
8.1. Het zesde middel ziet op het opzet van de onder 2 bewezenverklaarde valsheid in geschrift. Het bewijs daarvan zou door het hof ongenoegzaam zijn gemotiveerd. Het zevende middel bevat een vergelijkbare klacht met betrekiing tot feit 3. Beide middelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
8.2. Onder 2 is bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 25 maart 2006 tot en met 23 augustus 2007 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, meermalen telkens een gezondheidscertificaat ten behoeve van een of meer te verzenden dieren, zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers heeft/hebben verdachte en/of voornoemde ander(en) telkens valselijk en in strijd met de waarheid dat gezondheidscertificaat voorzien van een stempel en/of een handtekening, zulks telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te laten gebruiken.”
Onder 3 is bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 25 maart 2006 tot en met 23 augustus 2007 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, meermalen telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals gezondheidscertificaat ten behoeve van een of meer te verzenden dieren – elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen- als ware dat geschrift telkens echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat die certificaten waren voorzien van een valse stempel en/of valselijk waren voorzien van een handtekening (die moest doorgaan voor de handtekening van de in het betreffende certificaat genoemde veterinair).
8.3. Het hof heeft in antwoord op de betwisting van het bestaan van opzet kort gezegd verwezen naar de inhoud van de bewijsmiddelen. Tot het bewijs is onder meer gebezigd:
bewijsmiddel 36:“Vraag verbalisanten: Wat kun je zeggen over de stempel van het veterinair Center Eindhoven met als adres [b-straat 1] in Eindhoven?Antwoord verdachte [AM: [betrokkene 5]]: Dat is niet goed. Het is een nagemaakte stempel en er bestaat geen veterinair center op het adres [b-straat 1] in Eindhoven. Ik heb ooit die stempel laten maken. Ik heb de stempel aangeschaft. Ik heb het voor een gezondheidscertificaat gebruikt om een gezondheidscertificaat authentiek te laten doen voorkomen.
bewijsmiddel 43
" NN [betrokkene 5] (B) belt in naar [medeverdachte 1] (G).
B: eh [medeverdachte 1] ik heb [betrokkene 6] nog gebeld voor die vrachtauto voor morgen
B: ik heb hem op jou naam gezet
G: morgen vroeg breng ik dat bultje terug en dan zal ik die vrachtwagen meteen regelen
B:ja
G: dan zal ik vast de borg betalen, dat [betrokkene 7] hem op kan pikken als hij klaar is
B: ja, da's goed
G: en dan pak ik morgen die rommel, die konijnen in en dan pleur ik die bij [betrokkene 7] in de vrachtwagen. Dat was denk ik de bedoeling nie
B:ja,ja,ja
G: tenminste ik denk wij hoeven dan nie extra naar Schiphol te rijden wel dan
B: of ge moet het heel graag willen dan
G: Tja, nee en dan die kwartels die moeten er in kleine kistjes bij dan
B: ja, ja die kwartels moeten er in kleine kistjes bij. He die fatsoenlijke kistjes gemaakt waar
G: da weet ik nie die moet ik morgen op gaan halen. Maar anders plak ik er een latje op of zo
B:ja
G: en je moet een nieuwe factuur of wat ik daar mee doen
B: je maakt twee facturen gewoon
G:ja
B: een met wel erop en een met niet erop
G:ja
B: en met die gezondheidscertificaten hetzelfde een met wel en een met niet
G: oke, en die doet [betrokkene 8] wisselen dan
B: nee, die doet ie gewoon in een dichte envelop.
G: oke
B: Ge faxt met die rekening die wel goed is die waar ze wel op staan die faxt de naar [betrokkene 8]
G: Ja
B: en die andere drie blaadjes die doe de in een envelop en die likt de dicht en die geefde gewoon bij en die maak ik hier pas open. En ik hier zorg er dan voor dat het hier goed is
G: ja, gij hoeft er geen factuur bij waar alles op staat. Gij moet gewoon een factuur hebben waarop staat wat mag.
B:ja
G: en een gezondheidscertificaat wilde gij allebei ontvangen
B:ja
G: Dan kan de gij daar mee kloten
B: Ja, ja, wa ik wil zeggen dan is het op Schiphol zeker goed
G: ja dat is goed
B: Ja want dan is het op Schiphol zeker goed en hier dan kan ik hier. want hier vis ik voor de douane. Want ze geven me hier eerst de papieren en dan kan ik nog net zo veel kloten als ik wil want dan moet ik er mee naar de dokter toe lopen. Dan kan ik nog alles sjoemelen en doen wa ik wil. Van tevoren dan klim ik die kist op en schroef ik die open en trap ik die drie kwartelkisten onder in die kist.
G: ja wa moest ik nou nog van die zending van vorige week recht trekken voor jou wa was de nou weette de nog
B: nee
G: Toen hadde ge toch ook een probleem, me een gezondheidscertificaat
B: ja, ge moet effe een gezondheidscertificaat maken, maar dan zal ik morgen, als ge nou morgen een gezondheidscertificaat gaat maken bel me dan effe op en dan maken we de meteen in orde
G: oke"
bewijsmiddel 44
Mededeling verbalisant: We tonen je een gezondheidscertificaat dat we hebben aangetroffen in de administratie van [A] BV, gedagtekend Eindhoven en 28-03-2007, voorzien van stempel Veterinair Center Eindhoven, voorzien van stempel [medeverdachte 2] en voorzien van een ondertekening.
Dit betreft een zending van [medeverdachte 2] naar Al Radi Dubai op 29 maart 2007. Het is een zending met herten. Op de factuur van [medeverdachte 2] is te lezen dat er konijnen, patrijzen, kwartels en eieren worden vermeld
Het gezondheidscertificaat heb ik denk ik ondertekend. Zo te zien is dat een krabbel van mij geweest. Ik kan me herinneren dat ik op een gegeven moment van [betrokkene 5] het verzoek kreeg om de bedrijfsstempel ook op het gezondheidscertificaat te plaatsen.
bewijsmiddel 49
NN man belt in en vraagt of [medeverdachte 1] vandaag nog op de zaak komt. [medeverdachte 1] vraagt hoezo je gaat me toch niet gek maken anders moet ik deze telefoon ook kapot gooien. NN man zegt nee het hoeft niet perse vandaag maar als je er bent dan moetje me een EG certificaat doormailen.
NN man zegt dat hij anders morgen wel belt omdat [medeverdachte 1] het anders vergeet. Het betreft een gezondheidscertificaatje wat [medeverdachte 1] door moet mailen naar het hotmail adres van hem.
[medeverdachte 1] zegt dat hij morgen tussen 10 en 11 op kantoor zit te factureren en dat hij dan maar even moet bellen. NN man zal dat doen.
bewijsmiddel 50
NN man vraagt aan [medeverdachte 1] of hij al aan zijn EG gezondheidscertificaat heeft gedacht. [medeverdachte 1] zegt dat hij dat nu meteen gaat doen. [medeverdachte 1] vraagt of hij een ingevuld of blanco formulier moet hebben. NN man zegt dat dat niet uit maakt omdat hij die toch aan kan passen. Volgens
NN man staan de formulieren onder mijn documenten. [medeverdachte 1] krijgt het bestand niet verzonden en laat dat dadelijk iemand anders doen.
bewijsmiddel 51
G: = [medeverdachte 1]
A: = Anneke
G: hai, zou je effe iets voor mij willen doen
A: dat ligt eraan
G: nou, ik vraag niet zoveel hoor
A: zeg het maar eens
G : op de computer, moetje in word een documentje door sturen naar [betrokkene 5]
G: en het document in word eh heet gezondheidscertificaat export België zo iets staat erbij exp België of zoiets
A: effe op luidspreker van gezondheids
G: gezondheidscertificaat
A: exp België ja openen
G: exp België
A: ja
G: Dat staat eh ja
A: healthy certificate for life animals
G: ja
G: Dan krijg je dat, dat gezondheidscertificaat moetje effe doorsturen naar [betrokkene 5]
A: en die heb ji j op jou eh
G: ja dat is gewoon [betrokkene 5] tik dat maar gewoon in dan krijg je [betrokkene 5] en gaat hij automatisch door naar hem toe
A: oke dat is goed dat zal ik doen
bewijsmiddel 53
Uit enkele tapgesprekken bleek dat op 12 april 2007 een vlucht naar de Verenigde Arabische Emiraten zou gaan plaatsvinden met een vracht afkomstig van [medeverdachte 2].
Door de Douane Schiphol werd de vracht gecontroleerd en werden van de vrachtpapieren en andere schriftelijke bescheiden die bij de vracht hoorden kopieën gemaakt.
Het betreffen de volgende documenten:
• twee facturen (1420 en 1421) van [medeverdachte 2] gericht aan Alradi birds and fish trading in de U.A.E.;
• een healty certificaat for live animals (vermoedelijk zal hiermee bedoeld worden een health certificate for live animals);
• een factuur van [betrokkene 9] Dieren en Vogelhandel.
Bij de twee facturen met nummers 1420 en 1421 zit het "Healty certificaat for live animals (Directive 92/65/CEE)".
Ambtshalve is bekend dat voor de export van dieren regels zijn gesteld in:
> diverse Europese Richtlijnen,
> Besluit uitvoer dieren en producten van dierlijke oorsprong, en
Voor export van de meeste dieren is ingevolge deze regelgeving een geldig gezondheidscertificaat noodzakelijk. Verder is ingevolge de eisen die het ontvangende land - in casu de Verenigde Arabische Emiraten - stelt, noodzakelijk dat alle dieren vergezeld gaan van een gezondheidscertificaat welk door de officiële veterinaire autoriteit van het verzendende land is uitgegeven. De veterinaire autoriteit van Nederland is de Voedsel en Waren Autoriteit.
Samengevat kan worden gesteld dat dit transport vergezeld had moeten gaan van gezondheidscertificaten, afgegeven door de Voedsel en Warenautoriteit.
Healty certificaat for live animals
In het "certificaat" staan diverse fouten. Het document wordt allereerst genoemd "Healty certificaat for live animals". Healty moet zijn Health en certificaat moet zijn certificate. Verder staat tussen haakjes achter de naam: (Directive 92/65/CEE) Hiermee zal vermoedelijk worden bedoeld de Richtlijn 92/65/EEG van de Raad van 13 juli 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo's waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving als bedoeld in bijlage A, onder I, van Richtlijn 90/425/EEG geldt. Betreft een richtlijn betrekking op handelsverkeer en invoer in de Europese Gemeenschap en niet daarbuiten.
Ook staan in het document nog een aantal schrijffouten namelijk:
• nederiand, moet zijn Nederland;
• air plane, moet zijn airplane;
• cangaroe, moet zijn kangaroo;
• mouse, moet zijn mice;
• pices, moet zijn pieces;
• pasport, moet zijn passport
• sie, moet zijn see;
• vacinatian, moet zijn vaccination.
Verder staat onder het document een stempel van: Veterinair Centre Eindhoven, [b-straat 1] Eindhoven (zou moeten zijn: De Vriesstraat).
Volgens gegevens van de Kamer van Koophandel bestaat in Eindhoven geen bedrijf met dié naam en is er op het adres [b-straat 1] thans geen bedrijf gevestigd en in het verleden geen bedrijf gevestigd geweest.
Het adres [b-straat 1] te Eindhoven betreft het voormalige adres van [betrokkene 5], zijnde de voormalige compagnon van [medeverdachte 1] die zich sinds 11 juli 2006 gevestigd heeft in Dubai in de Verenigde Arabische Emiraten.
Verdere bijzonderheden t.a.v. de aangetroffen documenten
Op de factuur van [medeverdachte 2] met nummer 1420 staan in het totaal 21 stuks dieren namelijk 4 stuks mara mara, 6 stuks parma waliby, 4 stuks konijnen en 7 stuks yorkshire terriers en verder 2 stuks meelwormen 5000 pices. Op de eveneens aangetroffen factuur van [betrokkene 9] staan in totaal 650 stuks dieren namelijk 200 stuks hamsters Russian, 200 stuks hamsters gold, 200 stuks mice white en 50 stuks rabbit Angora.
Het totaal aantal dieren van [medeverdachte 2] zijnde 21 en het totaal van [betrokkene 9] zijnde 650 is 671. Dit is het totaal van het aantal dieren genoemd op het genoemde Healty certificaat for live animals. Hieruit kan worden opgemaakt dat dieren van [betrokkene 9] worden geëxporteerd met het gezondheidscertificaat.
bewijsmiddel 54
1.
Consigner (name and address [medeverdachte 2]
[a-straat 1]
Eindhoven
nederiand
3.
Consignee (name and address Alradi birds and fish trading
Sharja bird market
sharjah
u.a.e
7.
Means of transport By air plane
8.
Species mara,rabbits,cangaroe,dogs
Hamster,mouse
9.
Number of birds/animals 671 pices and 2 box meelworms
11.
Attestation
I, the undersigned person, responsible for the holding of origin declare that:
1.
the animals showed no clinical signs of disease on the day of examination, and are free of diseases
2.
They appear fit to Travel
Made in eindhoven on (datel 1-04-2007}
Signature: [handtekening]
Veterinair Center Eindhoven
[b-straat 1]
Eindhoven
bewijsmiddel 59
(...)
Mededeling verbalisant: We tonen je een gezondheidscertificaat aangetroffen door de Douane te Schiphol, gedagtekend Eindhoven en 11-04-2007, voorzien van stempel Veterinair Center Eindhoven en voorzien van een ondertekening.
Ik kan hierover verklaren dat ik dit gezondheidscertificaat heb opgemaakt, gestempeld en ondertekend. Dit gezondheidscertificaat heeft betrekking op het transport dat wij hier bespreken. Het gezondheidscertificaat vertegenwoordigt de dieren van zowel [medeverdachte 2] als [betrokkene 9] BV. Ik heb dit gezondheidscertificaat opgemaakt op verzoek van [betrokkene 5].
Deze dieren zijn niet gekeurd, dit geldt zeker voor mijn dieren.
bewijsmiddel 64
1.
Consigner (name and address) [medeverdachte 2]
[a-straat 1]
Eindhoven
nederiand
3.
Consignee (name and address
7
Means of transport
8.
Species
9.
Number of birds/animals
Alradi birds and fish trading
Sharja bird and animal market
sharja
u.a.e
By air plane
Dogg,raccoons,rabbits,hamster,
chincchilla,ferrets,squirrels.
1066 pices
11.
Attestation
I, the undersigned person, responsible for the holding of origin declare that:
1.
the animals showed no clinical signs of disease on the day of examination, and are free of diseases
2.
They appear fit to Travel
Made in eindhoven
on (date 30-05-2007)
Veterinair Center Eindhoven
[b-straat 1]
Eindhoven
Signature : [handtekening]
bewijsmiddel 65
Bl t/m B14 Cl») voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als volgt:
[medeverdachte 1] (G) wordt gebeld door NN man (N).
N: Ik zal morgen een e-mail sturen voor het gezondheidscertificaat. Ik zal aan die rooie vragen of hij gewoon effe de vijf wasberen op zijn rekening erbij shopt. Als jij dan alleen het gezondheidscertificaatje kunt maken
G: Ja
N: Op R. van de [B] BV, verder onverstaanbaar
G: Ja, maar dat moetje dan wel even met die rooie overleggen hè
N:Wat
6B
G: Of ik een gezondheidscertificaat erbij moet doen
N: Jaja
G: Op hem naam
N: Ja, zo'n vieze naam je mag hem ook op niemand zijn naam zetten
G: Ja en die rottweiler dan ook, hè, die rottweiler enne
N: Die rottweiler en die vijf neusberen er effe opzetten, en [betrokkene 10] had nog vijftig Richardson
(fon)eekhoorns
bewijsmiddel 71
Mededeling verbalisant: We tonen je weer een dossier voorzien van jobnummer 82000327/00, afkomstig van [A].
Mededeling verbalisant: We tonen jou een gezondheidscertificaat welk wij hebben aangetroffen bij [betrokkene 9]. Wat kun je hierover verklaren?
Ik heb dit gezondheidscertificaat opgemaakt, gestempeld en ondertekend. Ik herken ook mijn handschrift in het vak 10 op het formulier. U stelt dat dit formulier gefaxt is door de fax van [betrokkene 9] BV. Ik kan mij voorstellen dat ik dit gezondheidscertificaat heb gefaxt naar [betrokkene 9] en dat vanuit [betrokkene 9] BV dit gezondheidscertificaat weer verder is gefaxt, bijvoorbeeld naar [betrokkene 11].
De hond is mijns inzien gekeurd en ingeënt. Ik neem aan dat de overige dieren niet gekeurd zijn, in ieder geval niet door mij.
bewijsmiddel 80
“Achteraf klopt het wel dat de stempel en de handtekening op de gezondheidscertificaten in strijd met de waarheid waren. Eerst regelde [betrokkene 5] de export. Toen hij uit het bedrijf stapte, heeft hij nog een aantal maanden de export geregeld. Toen ben ik dat gaan doen. Bij de ladingen die ik deed, drukte ik dat certificaat af, stempelde het en ondertekende het. Het moest doorgaan voor een officieel overheidsdocument.Jansen of ik zette de stempel op het gezondheidscertificaat. Het was de stempel van een dierenartsenpraktijk, maar toch ook weer niet. Ik had geen dierenartsenpraktijk. De dierenartsenpraktijk bestond ook niet. Ik wist dat Jansen had gewoond in de straat die werd genoemd in de stempel. Ik was niet gerechtigd om namens de dierenartsenpraktijk een stempel te zetten op het gezondheidscertificaat. Er werd een handtekening of paraaf op het gezondheidscertificaat gezet. Ik heb op een aantal certificaten mijn handtekening gezet. Wat betreft de zendingen die ik gemaakt heb, waren de certificaten voor die zendingen bedoeld. Ik maakte dan het certificaat en zette mijn eigen handtekening of paraaf.Als ik het gezondheidscertificaat maakte, kwam daar geen dierenarts aan te pas. Ik vulde de dieren en de aantallen in aan de hand van de factuur. Dat heb ik een paar keer gedaan. Dan printte ik he gezondheidscertificaat uit stempelde het en zette mijn handtekening erop.Ik denk dat ik de gezondheidsverklaring heb gebruikt door deze bij de vrachtpapieren voor de export te doen. De factuur en het gezondheidscertificaat gingen naar de exporteur, de agent op Schiphol. Ik heb het gezondheidscertificaat dus gebruikt. (…)
8.4.
Op grond van deze bewijsmiddelen alleen, waarvan de steller van het middel klaarblijkelijk geen kennis heeft genomen, heeft het hof kunnen vaststellen dat de verdachte heeft gehandeld met het vereiste opzet voor de feiten 2 en 3. De bewezenverklaring is toereikend gemotiveerd. Het middel komt daar tevergeefs tegen op.
9.
Naar mijn oordeel kan de Hoge Raad volstaan met het niet strafbaar verklaren van het bewezenverklaarde onder 1 ten aanzien van een van de kneuen en de boomleeuwerik en het ontslaan van rechtsvervolging van verdachte ten aanzien van die onderdelen.
De middelen falen voor het overige en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
10.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑08‑2013
HR 8 november 2011, LJN BT2099.