Revindicatoire aanspraken op giraal geld
Einde inhoudsopgave
Revindicatoire aanspraken op giraal geld (R&P nr. FR3) 2009/6.4:6.4 Mendel q.q.-ABN Amro (NJ 2005, 200; JOR 2005, 51)
Revindicatoire aanspraken op giraal geld (R&P nr. FR3) 2009/6.4
6.4 Mendel q.q.-ABN Amro (NJ 2005, 200; JOR 2005, 51)
Documentgegevens:
B. Bierens, datum 23-03-2009
- Datum
23-03-2009
- Auteur
B. Bierens
- JCDI
JCDI:ADS592327:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
BR 3 december 2004, NJ 2005, 200 m.nt. PvS en JOR 2005, 51, m.nt. N.E.D. Faber (`Mendel q.q.-ABN Amro'). Over dit arrest Damminga (2005) p. 217-224.
Faber in zijn noot onder JOR 2005, 51. Zie ook Faber (2005) p. 6-8. De Hoge Raad verwerpt daarmee de redenering uit Rb. Arnhem 5 november 1998, JOR 1999, 41 m.nt. N.E.D. Faber (Wan Dijk q.q.-ABN Amro'), hiervoor besproken in par. 3.1.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
De zaak Mendel q.q.-ABN Amro werd na sprongcassatie aan de Hoge Raad voorgelegd.#$1 De feiten zijn hiervoor al weergegeven. De Hoge Raad bevestigde het eerdere oordeel van de rechtbank en verwierp het beroep. Het uitgangspunt voor dat oordeel is de voorwaardelijke creditering. Dit leidt, volgens de Hoge Raad, tot een betaling onder een opschortende voorwaarde:
`3.3.1. In geval van voldoening van een schuld door de debiteur door middel van overboeking van het verschuldigde bedrag op een bankrekening van de crediteur, zal in het algemeen de betaling worden geëffectueerd door en op het tijdstip van creditering van die bankrekening. Op dat tijdstip verkrijgt de crediteur een vordering op de bank ter grootte van het overgeboekte bedrag, hetgeen leidt tot een verhoging van zijn creditsaldo, respectievelijk een verlaging van zijn debetsaldo met eenzelfde bedrag. Het onderhavige geval wordt evenwel hierdoor gekenmerkt dat ingevolge [...] art. 8 van het incassocontract de creditering geschiedt onder een ontbindende voorwaarde, te weten dat de debiteur of diens bank binnen de gestelde termijn gebruik maakt van zijn bevoegdheid de incasso te laten terugboeken. Dit brengt mee dat de creditering binnen het systeem van de automatische incasso vooralsnog slechts de betekenis heeft van een betaling onder de opschortende voorwaarde dat de termijn is verlopen zonder dat van de bevoegdheid tot terugboeking gebruik is gemaakt. Vervulling van de voorwaarde doordat de debiteur of diens bank binnen de termijn zijn bevoegdheid uitoefent de incasso te laten terugboeken betekent dat definitief komt vast te staan dat geen betaling plaatsvindt, en leidt dan ook niet tot een verbintenis van de incasserende bank of de crediteur een betaling ongedaan te maken door een betaald bedrag terug te betalen. Voor zover in verband met de vervulling van de ontbindende voorwaarde sprake is van een verplichting tot ongedaanmaking, bestaat zij hierin dat de creditering van de rekening van de crediteur wordt ongedaan gemaakt door terugboeking, dat wil zeggen door boekhoudkundige debitering daarvan; deze debitering is vergelijkbaar met de stornering in geval van een onjuiste boeking en met de ongedaanmaking van een boeking in geval van een girale betaling zonder geldige opdracht (zie HR 26 januari 2001, nr. C99/065, NJ 2002, 118). Aantekening verdient dat ingevolge art. 8 lid 4 van het incassocontract slechts ingeval de terugboeking om enigerlei reden niet kan worden doorgevoerd, terugbetaling dient plaats te vinden.'
Indien door de opdracht tot terugboeking de voorwaarde is vervuld, heeft dat tot gevolg dat er geen betaling heeft plaatsgevonden. De administratieve verwerking van de terugboeking heeft niets van doen met (girale) terugbetaling, ongedaanmakingsverbintenissen of verrekening.2 Het faillissement van de incassant dat zich heeft voorgedaan in de periode tussen de incasso en de opdracht tot terugboeking, staat niet in de weg aan de verwerking van de terugboeking op de rekening van de incassant:
`3.3.2. Een en ander geldt evenzeer in geval van faillissement van de crediteur. Doordat gebruikmaking van de bevoegdheid de incasso te laten terugboeken betekent dat ondanks de creditering van de rekening de crediteur niet is betaald, is er geen vordering van de crediteur op de bank ter grootte van het gecrediteerde bedrag ontstaan, en doordat dientengevolge geen sprake is van terugbetaling, ontstaat ook geen vordering van de bank op de crediteur ter grootte van het gedebiteerde bedrag. De in alt 53 F bedoelde situatie doet zich derhalve niet voor.'
Vervolgens benadrukt de Hoge Raad het belang van de incasso voor het betalingsverkeer en de betekenis die daarbij toekomt aan de bevoegdheid tot terugboeking:
`3.3.3. Hetgeen hiervoor is overwogen strookt ook met hetgeen als strekking van de bevoegdheid tot terugboeking van een automatisch geïncasseerd bedrag moet worden aangenomen. Om voor de hand liggende redenen moet immers zowel de debiteur als diens bank ervan kunnen uitgaan dat een binnen de termijn verlangde terugboeking zonder meer wordt uitgevoerd. Zou hiervan niet meer ten volle kunnen worden uitgegaan, dan is niet onaannemelijk dat aan het stelsel van automatische incasso, dat een belangrijke rol in het betalingsverkeer vervult, afbreuk wordt gedaan doordat zowel bij banken als bij debiteuren minder bereidheid zal bestaan aan dit stelsel deel te nemen.'