De goede procesorde
Einde inhoudsopgave
De goede procesorde (BPP nr. IV) 2006/4.3.1.3:4.3.1.3 Beroep op feiten en omstandigheden vermeld in een overgelegd dossier van een andere procedure
De goede procesorde (BPP nr. IV) 2006/4.3.1.3
4.3.1.3 Beroep op feiten en omstandigheden vermeld in een overgelegd dossier van een andere procedure
Documentgegevens:
Mr. V.C.A. Lindijer, datum 08-11-2006
- Datum
08-11-2006
- Auteur
Mr. V.C.A. Lindijer
- JCDI
JCDI:ADS373833:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
HR 7 december 1990, NJ 1991, 216.
HR 23 oktober 1992, NJ 1992, 814.
Zie ook, zonder verwijzing naar de eisen van een behoorlijke rechtspleging, HR 8 januari 1999, NJ 1999, 342.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
142. Het komt voor dat partijen zich in een procedure mede van hun stellast beogen te kwijten door zich te beroepen op stellingen, feiten en rechten die in een andere procedure zijn aangevoerd, gebleken of bij vonnis zijn vastgesteld. Indien een partij haar standpunt in een procedure aldus wenst te adstrueren en daartoe het procesdossier van een andere procedure in het geding brengt, brengen de eisen van een behoorlijke rechtspleging echter mee dat die partij aan de rechter en de wederpartij duidelijk maakt op welke van de in dat dossier vermelde feiten en omstandigheden zij zich beroept.
In het arrest Roham/Planex1 diende de Hoge Raad zich uit te spreken over de vraag of een in algemene bewoordingen vervat beroep op een overgelegd vonnis en overgelegde processtukken uit een andere procedure voldoende is om hetgeen in dat vonnis en die stukken aan stellingen en feiten is te vinden, te beschouwen als aangevoerd in het geding waarin dit beroep is gedaan, en daarmee mede aan het inleidend verzoek ten grondslag gelegd. Dat is niet het geval, aldus de Hoge Raad.
'De verzoeker die zulke stellingen en feiten wil inroepen, dient dit op een zodanige wijze te doen dat voor de rechter duidelijk is wat hem als grondslag voor het verzoek ter beoordeling wordt voorgelegd, en voor de verweerder waarop hij zijn verdediging dient af te stemmen. Een andere opvatting zou in strijd komen met de eisen van een behoorlijke rechtspleging.'
In het arrest G./Nationale Nederlanden2 herhaalde de Hoge Raad deze regel in vrijwel gelijke bewoordingen, voor een zaak waarin eiser ter adstructie van zijn vorderingen een strafdossier in het geding had gebracht. Dit noopte het hof volgens de Hoge Raad niet om alle daarin vermelde feiten en omstandigheden zonder meer als door partijen aan hun standpunt ten grondslag gelegde stellingen aan te merken.3