Het hof heeft hierbij - onder meer – acht geslagen op: HR 25 maart 2003, NJ 2003, 552, HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014/156, HR 20 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2126, NJ 2016/420, m.nt. N. Rozemond en HR 4 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:583 en bijbehorende conclusie ECLI:NL:PHR:2017:210.
Hof Arnhem-Leeuwarden, 15-03-2018, nr. 21-006986-15
ECLI:NL:GHARL:2018:2457, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
15-03-2018
- Zaaknummer
21-006986-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2018:2457, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 15‑03‑2018; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2015:5390, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:718, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:GHARL:2016:9355, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 23‑11‑2016; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2018-0243
Uitspraak 15‑03‑2018
Inhoudsindicatie
Medeplegen van drie moorden. Dwingelderveld en Exloo. Levenslange gevangenisstraf. Schadevergoeding.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006986-15
Uitspraak d.d.: 15 maart 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 24 november 2015 met parketnummer 18-930051-14 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Brazilië) op [1985] ,
thans ingeschreven en verblijvende in [detentieadres] .
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben beide op 7 december 2015 tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 18 april 2016, 29 april 2016, 26 oktober 2016, 27 oktober 2016, 23 november 2016, 23 oktober 2017, 22 februari 2018 en 15 maart 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die, overeenkomstig de vordering van de officier van justitie in eerste aanleg, ertoe strekt dat verdachte ter zake van het onder 1 primair (slachtoffer [slachtoffer 1] ), onder 2 primair (slachtoffer [slachtoffer 2] ) en onder 3 primair (slachtoffer [slachtoffer 3] ) ten laste gelegde, telkens medeplegen van moord, wordt veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.
Daarnaast heeft de advocaat-generaal met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen gevorderd deze alle vijf volledig toe te wijzen, hoofdelijk en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, waarbij subsidiair volstaan kan worden met één dag hechtenis. Mocht het hof overgaan tot de oplegging van een tijdelijke gevangenisstraf dan dient bij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel het volledig aantal dagen vervangende hechtenis gehanteerd te worden. Met betrekking tot het beslag is door de advocaat-generaal gevorderd dit overeenkomstig de beslissingen van de rechtbank af te wikkelen.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadslieden, mr. E. van der Meer en mr. W. Anker, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, heeft verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde medeplegen van moord op [slachtoffer 1] , het subsidiair ten laste gelegde medeplegen van gekwalificeerde doodslag van voornoemde [slachtoffer 1] en het meer subsidiair ten laste gelegde medeplegen van doodslag op deze [slachtoffer 1] . Zij heeft verdachte veroordeeld ter zake van - kort gezegd - de onder 1 meest subsidiair ten laste gelegde diefstal met geweld in vereniging, de dood van [slachtoffer 1] ten gevolge hebbend en het medeplegen van moord op het echtpaar [slachtoffer 2] . De rechtbank heeft verdachte ter zake van deze feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd voor de duur van dertig jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Daarnaast bevat het vonnis de beslissingen op de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen en heeft de rechtbank schadevergoedingsmaatregelen opgelegd. Ten slotte bevat het vonnis beslissingen met betrekking tot de inbeslaggenomen goederen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het hof tot andere beslissingen komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1 primair:
hij in of omstreeks de periode van 4 november 2012 tot en met 7 november 2012 in de gemeente Westerveld, althans in het voormalig arrondissement Assen, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers hebben/heeft verdachte en/of zijn mededader met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met behulp van een vuurwapen een of meer kogel(s) in en/of door het lichaam van die [slachtoffer 1] geschoten, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden;
1 subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 4 november 2012 tot en met 7 november 2012 in de gemeente Westerveld, althans in het voormalig arrondissement Assen, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers hebben/heeft verdachte en/of zijn mededader met dat opzet met behulp van een vuurwapen een of meer kogel(s) in en/of door het lichaam van die [slachtoffer 1] geschoten, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van een strafbaar feit, te weten diefstal in vereniging (van een portemonnee met inhoud, sleutels, een auto, sigaretten en/of een telefoon), en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
1 meer subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 4 november 2012 tot en met 7 november 2012 in de gemeente Westerveld, althans in het voormalig arrondissement Assen, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers hebben/heeft verdachte en/of zijn mededader met dat opzet met behulp van een vuurwapen een of meer kogel(s) in en/of door het lichaam van die [slachtoffer 1] geschoten, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden;
1 meest subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 4 november 2012 tot en met 7 november 2012 in de gemeente Westerveld, althans in het voormalig arrondissement Assen, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee met inhoud, sleutels, een auto, sigaretten en/of een telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader,
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heter daad aan zichzelf en/of de andere deelnemer aan dat misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader met behulp van een vuurwapen een of meer kogel(s) in en/of door het lichaam van die [slachtoffer 1] hebben/heeft geschoten,
welk feit de dood van die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
2 primair:
hij in of omstreeks de periode van 24 juli 2013 tot en met 28 juli 2013 te [plaats] , althans in de gemeente Borger-Odoorn, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers hebben/heeft verdachte en/of zijn mededader met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, de keel/hals van die [slachtoffer 2] dichtgeknepen/dichtgedrukt en/of enige tijd dichtgeknepen/dichtgedrukt gehouden, althans op enigerlei wijze de zuurstoftoevoer voor die [slachtoffer 2] gedurende lange(re) tijd afgesloten, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] is overleden;
2 subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 24 juli 2013 tot en met 28 juli 2013 te [plaats] , althans in de gemeente Borger-Odoorn, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers hebben/heeft verdachte en/of zijn mededader met dat opzet de keel/hals van die [slachtoffer 2] dichtgeknepen/dichtgedrukt en/of enige tijd dichtgeknepen/dichtgedrukt gehouden, althans op enigerlei wijze de zuurstoftoevoer voor die [slachtoffer 2] gedurende lange(re) tijd afgesloten, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van een strafbaar feit, te weten diefstal in vereniging door middel van braak, verbreking, inklimming, een valse sleutel en/of een valse order en/of gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in/uit een woning aan/nabij [adres 2] van een I-Pad, een of meer laptop(s), sieraden, een fototoestel, een of meer telefoon(s), een sleutel en/of een portemonnee met inhoud, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
2 meer subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 24 juli 2013 tot en met 28 juli 2013 te [plaats] , althans in de gemeente Borger-Odoorn, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers hebben/heeft verdachte en/of zijn mededader met dat opzet de keel/hals van die [slachtoffer 2] dichtgeknepen/dichtgedrukt en/of enige tijd dichtgeknepen/dichtgedrukt gehouden, althans op enigerlei wijze de zuurstoftoevoer voor die [slachtoffer 2] gedurende lange(re) tijd afgesloten, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] is overleden;
2 meest subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 24 juli 2013 tot en met 28 juli 2013 te [plaats] , althans in de gemeente Borger-Odoorn, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning aan/nabij [adres 2] heeft weggenomen een I-Pad, een of meer laptop(s), sieraden, een fototoestel, een of meer telefoon(s), een sleutel en/of een portemonnee met inhoud, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, waarbij verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben/heeft verschaft door middel van braak, verbreking, inklimming, een valse sleutel en/of een valse order,
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heter daad aan zichzelf en/of de andere deelnemer aan dat misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader
- zich aan die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] hebben/heeft vertoond waarbij hun/zijn hoofd/gezicht (gedeeltelijk) was bedekt met een sjaal en/of een bivakmuts, althans textiel, en/of
- die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] hebben/heeft vastgegrepen en/of in bedwang hebben/heeft gehouden en/of
- die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] hebben/heeft bevolen op de buik op de grond/vloer te gaan liggen en/of
- de handen/polsen en/of benen/enkels van die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] hebben/heeft vastgebonden met tiewraps, althans dergelijke voorwerpen, en/of
- nadat die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] enige tijd van die tiewraps waren/was ontdaan, deze opnieuw met tiewraps, althans dergelijke voorwerpen, hebben/heeft vastgebonden en/of
- de keel/hals van die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] hebben/heeft dichtgeknepen/dichtgedrukt en/of enige tijd dichtgeknepen/dichtgedrukt hebben/heeft gehouden, althans op enigerlei wijze de zuurstoftoevoer voor die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] gedurende lange(re) tijd hebben/heeft afgesloten,
welk feit de dood van die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad;
3 primair:
hij in of omstreeks de periode van 24 juli 2013 tot en met 28 juli 2013 te [plaats] , althans in de gemeente Borger-Odoorn, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 3] van het leven heeft beroofd, immers hebben/heeft verdachte en/of zijn mededader met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, de keel/hals van die [slachtoffer 3] dichtgeknepen/dichtgedrukt en/of enige tijd dichtgeknepen/dichtgedrukt gehouden, althans op enigerlei wijze de zuurstoftoevoer voor die [slachtoffer 3] gedurende lange(re) tijd afgesloten, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 3] is overleden;
3 subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 24 juli 2013 tot en met 28 juli 2013 te [plaats] , althans in de gemeente Borger-Odoorn, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 3] van het leven heeft beroofd, immers hebben/heeft verdachte en/of zijn mededader met dat opzet de keel/hals van die [slachtoffer 3] dichtgeknepen/dichtgedrukt en/of enige tijd dichtgeknepen/dichtgedrukt gehouden, althans op enigerlei wijze de zuurstoftoevoer voor die [slachtoffer 3] gedurende lange(re) tijd afgesloten, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 3] zijn/is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van een strafbaar feit, te weten diefstal in vereniging door middel van braak, verbreking, inklimming, een valse sleutel en/of een valse order en/of gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in/uit een woning aan/nabij [adres 2] van een I-Pad, een of meer laptop(s), sieraden, een fototoestel, een of meer telefoon(s), een sleutel en/of een portemonnee met inhoud, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
3 meer subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 24 juli 2013 tot en met 28 juli 2013 te [plaats] , althans in de gemeente Borger-Odoorn, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 3] van het leven heeft beroofd, immers hebben/heeft verdachte en/of zijn mededader met dat opzet de keel/hals van die [slachtoffer 3] dichtgeknepen/dichtgedrukt en/of enige tijd dichtgeknepen/dichtgedrukt gehouden, althans op enigerlei wijze de zuurstoftoevoer voor die [slachtoffer 3] gedurende lange(re) tijd afgesloten, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 3] is overleden;
3 meest subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 24 juli 2013 tot en met 28 juli 2013 te [plaats] , althans in de gemeente Borger-Odoorn, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning aan/nabij [adres 2] heeft weggenomen een I-Pad, een of meer laptop(s), sieraden, een fototoestel, een of meer telefoon(s), een sleutel en/of een portemonnee met inhoud, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, waarbij verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben/heeft verschaft door middel van braak, verbreking, inklimming, een valse sleutel en/of een valse order,
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heter daad aan zichzelf en/of de andere deelnemer aan dat misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader
- zich aan die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] hebben/heeft vertoond waarbij hun/zijn hoofd/gezicht (gedeeltelijk) was bedekt met een sjaal en/of een bivakmuts, althans textiel, en/of
- die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] hebben/heeft vastgegrepen en/of in bedwang hebben/heeft gehouden en/of
- die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] hebben/heeft bevolen op de buik op de grond/vloer te gaan liggen en/of
- de handen/polsen en/of benen/enkels van die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] hebben/heeft vastgebonden met tiewraps, althans dergelijke voorwerpen, en/of
- nadat die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] enige tijd van die tiewraps waren/was ontdaan, deze opnieuw met tiewraps, althans dergelijke voorwerpen, hebben/heeft vastgebonden en/of
- de keel/hals van die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] hebben/heeft dichtgeknepen/dichtgedrukt en/of enige tijd dichtgeknepen/dichtgedrukt hebben/heeft gehouden, althans op enigerlei wijze de zuurstoftoevoer voor die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] gedurende lange(re) tijd hebben/heeft afgesloten,
welk feit de dood van die [slachtoffer 3] ten gevolge heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Standpunten
Openbaar Ministerie
Zoals reeds hiervoor is weergegeven, heeft de advocaat-generaal bij requisitoir gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld ter zake van de onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde feiten, namelijk het medeplegen van de moorden op [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en diens echtgenote [slachtoffer 3] .
Verdediging
Mr. Van der Meer heeft namens verdachte ter zake van alle ten laste gelegde feiten verweer gevoerd.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feitencomplex heeft de raadsman betoogd dat verdachte weliswaar uit was op het bestelen van [slachtoffer 1] , maar dat hij hem niet om het leven wilde brengen. Hij had daartoe dan ook geen plan met zijn broer - medeverdachte - beraamd. Derhalve zou - wegens het ontbreken van voorbedachte raad en opzet op de dood van [slachtoffer 1] - vrijspraak moeten volgen ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van moord, het onder 1 subsidiair ten laste gelegde medeplegen van gekwalificeerde doodslag en het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde medeplegen van doodslag. Met betrekking het meest subsidiaire ten laste gelegde feit, het al dan niet medeplegen van diefstal met geweld, de dood ten gevolge hebbend, heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Met betrekking tot het onder 2 en 3 ten laste gelegde feitencomplex is door de raadsman bepleit dat verdachte ter zake van beide primaire varianten - moord - vrijgesproken wordt, nu in de visie van de raadsman geen sprake is van voorbedachte raad. Hiertoe is aangevoerd dat er meerdere contra-indicaties zijn; verdachte had voorafgaand aan het feit geen intentie om iemand van het leven te beroven en er is sprake van een zeer korte tijdspanne tussen het ‘overleg’ en het daadwerkelijk van het leven beroven van het echtpaar.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1 (slachtoffer [slachtoffer 1] )
Het hof komt tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde, te weten het medeplegen van moord op [slachtoffer 1] . De overwegingen die aan deze bewezenverklaring ten grondslag liggen zijn hieronder uitgewerkt. De bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring en deze bewijsoverwegingen worden weergegeven in de hieronder weergegeven aanvulling van de bewijsmiddelen.
Feiten en omstandigheden
In de middag van 4 november 2012 arriveert [slachtoffer 1] met zijn twee hondjes bij de bossen van [plaats] . Op dat moment vertoeven verdachte en zijn medeverdachte al enkele uren in het bos. Verdachten zijn die dag per auto onder medebrenging van een vuurwapen (een Glock) met munitie en een bivakmuts naar [plaats] gekomen. Dit gebied is voor medeverdachte redelijk bekend terrein. Beide verdachten dragen hardloopkleding, zodat ze zich onopvallend door het bos kunnen bewegen. Ze kijken uit naar een rijk (uitziend) slachtoffer, want er zijn grote geldzorgen.
Tijdens hun zoektocht naar een slachtoffer die dag, ongeveer vier uur voordat de medeverdachte [slachtoffer 1] doodschiet, heeft verdachte, die nog nooit eerder had geschoten, met het meegebrachte wapen geoefend. Naar eigen zeggen ‘om een beetje ervaring op te doen’. Medeverdachte noemt dit ‘testvuur’. Dat vindt plaats tegenover de plek waar medeverdachte de kogels op het latere slachtoffer afvuurt. Over de rol van verdachte heeft medeverdachte onder meer verklaard dat medeverdachte extra oogjes en oortjes nodig had en dat één man geen man is.
Uiteindelijk zien verdachten een geschikt slachtoffer, naar later blijkt [slachtoffer 1] , het bos in lopen. Vanwege diens duur uitziende auto besluiten verdachten hem op te wachten. Verdachten gaan op een strategische plek in de greppel zitten. Niemand kan hen zien. Ze wachten tot de auto van het beoogde slachtoffer nog alleen op het parkeerterrein staat.
Na in ieder geval een kwartier keert [slachtoffer 1] terug en loopt langs de greppel. Medeverdachte waarschuwt verdachte ‘daar komt hij aan’ en pakt het schietklare wapen. Verdachte ziet medeverdachte richten en doet zijn vingers in zijn oren. Hij draait zich om omdat hij niet wil zien wat er gaat gebeuren en geen kruit op zijn lichaam of kleren wil krijgen. Het duurt ongeveer 30 seconden voordat medeverdachte schiet. Verdachte heeft nog even gedacht of hij iets zou doen, medeverdachte aantikken of zo, maar dacht: ‘boeie, het interesseert mij niet’.
Medeverdachte schiet - op een afstand van 5 à 6 meter - meermalen in de richting van [slachtoffer 1] , gericht op de rug ter hoogte van het hart. Een ‘headshot’ lukt niet, omdat het een bewegend doel betreft. Falen was geen optie, aldus medeverdachte. Medeverdachte schiet met het doel het slachtoffer ‘uit te schakelen’. Medeverdachte heeft in het leger ervaring opgedaan met het schieten met een Glock. Hij noemt zichzelf een goede schutter en stelt dan ook dat het slachtoffer geen kans had. Achteraf zegt medeverdachte tegen verdachte dat hij het slachtoffer niet goed had geraakt, omdat hij hem ook in zijn been had geraakt.
Vervolgens gaan de verdachten naar het slachtoffer toe en vragen hem beiden naar zijn pincode. Medeverdachte heeft pen en papier bij zich om die code te kunnen opschrijven. Het slachtoffer vertelt zijn pincode, maar verdachten verstaan de code niet goed. Het slachtoffer herhaalt de code, maar overlijdt nog voordat hij de laatste getallen heeft kunnen zeggen. Hierop verslepen verdachten het slachtoffer naar de greppel en leggen takken die zij van bomen hebben afgebroken over hem heen. Medeverdachte pakt de sleutels van het slachtoffer en neemt die mee. Medeverdachte stapt in de auto van [slachtoffer 1] en rijdt er mee weg, verdachte bestuurt hun eigen auto.
Drie dagen later, op 7 november 2012, is het levenloze lichaam van [slachtoffer 1] gevonden.
Het hof overweegt ten aanzien van de juridische beoordeling van het ten laste gelegde medeplegen, het opzet en de voorbedachte raad het volgende.1.
Voor een bewezenverklaring van medeplegen is vereist dat er sprake was van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte.
Uit de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden volgt dat verdachten op 4 november 2012 hebben gehandeld als een twee-eenheid. Verdachten zijn samen - onder medeneming van een vuurwapen - naar het bos gegaan, hebben daar samen uitgekeken naar een geschikt slachtoffer, hebben samen het slachtoffer in de greppel opgewacht, bevonden zich naast elkaar in de greppel toen medeverdachte schoot, zijn na het schieten samen op het in doodsnood verkerende slachtoffer afgelopen en hebben het slachtoffer allebei gevraagd naar zijn pincode, hebben samen het levenloze lichaam naar de greppel gesleept en hebben samen geprobeerd hun sporen uit te wissen, waarbij het lichaam door hen werd verborgen onder takken. Zij hebben met medeneming van verschillende zaken waaronder ook [slachtoffer 1] auto en een van [slachtoffer 1] hondjes dat zij later in een bladcontainer hebben gegooid, het bos verlaten om er uiteindelijk samen met de buit vandoor te gaan. Door verdachtes aandeel in de voorbereiding en uitvoering van de dodelijke beroving heeft verdachte hieraan bewust een zodanige intellectuele en materiële bijdrage van voldoende gewicht geleverd dat sprake is van bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte.
Vervolgens ziet het hof zich voor de vraag gesteld of verdachte met zijn handelen ook (voorwaardelijk) opzet op de dood van het slachtoffer [slachtoffer 1] had en dat bij hem sprake was van voorbedachte raad.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig - zoals hier de dood - indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip "aanmerkelijke kans" afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is dan wel bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat in geval van die wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld.
Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die naar het oordeel van de rechter ervan is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest.
Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld dan wel van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling). Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad.
Met in achtneming van het bovenstaande overweegt het hof verder als volgt. Door en namens verdachte is aangevoerd dat zijn opzet ‘slechts’ was gericht op de beroving van het slachtoffer. Opzet op de dood van [slachtoffer 1] had hij niet, laat staan dat hij samen met medeverdachte [slachtoffer 1] met voorbedachte raad heeft gedood.
Het plan van verdachten die dag heeft aldus hun verklaringen van meet af aan ingehouden dat een rijk uitziend slachtoffer beroofd zou worden, waarbij het vuurwapen van medeverdachte werd meegenomen naar de bossen. Het hof stelt vast dat daarmee sprake was van een vooropgezet plan tot beroving waarbij een vuurwapen werd gebruikt. Enkele uren voor het treffen met [slachtoffer 1] heeft verdachte dat wapen getest door er mee te oefenen en te schieten. Zij hebben zich gezamenlijk gedurende ten minste een kwartier in de greppel onzichtbaar voor het slachtoffer opgesteld, waarbij medeverdachte zijn schietklare vuurwapen gereed hield. Verdachte wist dat medeverdachte het wapen vanuit de auto had meegenomen en in die greppel bij zich had. Verdachte deed op het moment dat hij zag dat medeverdachte, een geoefend schutter, het vuurwapen op het wandelende slachtoffer dat zij opwachtten, richtte zijn vingers in de oren heeft gedaan, zich heeft omgedraaid en - naar eigen zeggen - heeft gedacht: ' boeie, het interesseert mij niet'. Aldus zijn verklaring wilde hij niet zien wat er zou gebeuren en wilde hij geen kruit op zijn kleding.
Bij de voorbereiding van de actie hebben beiden dus niet alleen nagedacht over het beroven van het beoogde slachtoffer, maar de verdachte en zijn medeverdachte hebben al tijdens de voorbereiding rekening gehouden met en zich rekenschap gegeven van het gebruik van dat vuurwapen, welk gebruik ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
Bij die beoordeling heeft het hof ook betrokken dat uit het dossier blijkt dat op enig moment vóór dit incident sprake is geweest van een beroving van een touringcarchauffeur, waarbij verdachten de buschauffeur onder schot hebben gehouden met een pistool. Verdachte heeft - naar eigen zeggen - tijdens die beroving zijn medeverdachte ervan weerhouden om te gaan schieten, terwijl ook medeverdachte heeft aangegeven dat verdachte in die situatie ‘erger’ heeft weten te voorkomen en dat die man dankzij [verdachte] nog leeft. Hieruit leidt het hof af dat verdachte toen al bekend was met het gegeven dat zijn broer over wilde gaan tot het gebruik van vuurwapengeweld. Dat verdachte bereid was onder de hierboven vastgestelde omstandigheden mee te doen aan de beroving van [slachtoffer 1] is bewijs voor bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans op de dodelijke afloop van de beroving.
Vervolgens heeft, terwijl zij gezamenlijk het slachtoffer opwachtten, medeverdachte zijn wapen op het slachtoffer gericht, waarop verdachte als reactie zijn vingers in zijn oren heeft gedaan en zich heeft omgedraaid, en heeft medeverdachte - zonder enige vorm van communicatie in de richting van [slachtoffer 1] - gericht op het hart en van korte afstand geschoten, waardoor het slachtoffer dodelijk is verwond. De tijd tussen het moment waarop verdachte zijn medeverdachte zag richten en hij de schoten hoorde bedroeg ongeveer 30 seconden. Verdachte dacht op dat moment: ‘boeie, het interesseert mij niet’.
Aldus is bij verdachte van meet af aan sprake geweest van ten minste voorwaardelijk opzet op levensberoving. Ook nadien bekommerden verdachten zich niet om het slachtoffer en hebben zij het stervende slachtoffer - elk - naar zijn pincode gevraagd.
Verdachte heeft ter zitting van het hof gesteld dat hij verbijsterd was door het schieten van zijn broer, waarmee hij heeft ontkend opzet op de dood van [slachtoffer 1] te hebben gehad.
Het hof gelooft verdachte niet. Verdachtes handelen ten tijde van het schieten en daarna, duidt in het geheel niet op enige vorm van verbijstering maar juist op het tegendeel. Verdachte heeft in de samenwerking met de medeverdachte volgens plan en onverschillig ten aanzien van de dood van [slachtoffer 1] gehandeld, waarbij illustratief voor die onverschilligheid en het planmatig handelen is dat verdachte, op het moment dat hij ziet dat het wapen op [slachtoffer 1] wordt gericht, zijn vingers in de oren doet, wegkijkt omdat hij niet wilde zien wat er gebeurde, zich ter voorkoming van kruitsporen op zijn eigen kleding omdraait en “boeie” denkt en vervolgens toen [slachtoffer 1] was beschoten ononderbroken is voortgegaan met de voorgenomen berovingshandelingen. Verdachte is direct tezamen met zijn broer naar de stervende [slachtoffer 1] gelopen om ook zelf de pincode te vragen en zij hebben het lichaam vervolgens gezamenlijk verborgen.
Het hof stelt daarnaast vast dat verdachte pas in een later stadium zijn verklaring heeft bijgesteld in die zin dat hij verbijsterd was toen er op [slachtoffer 1] werd geschoten. Hij heeft ter zitting van het hof meegedeeld dat zijn verklaring over “boeie” anders zou moeten worden gelezen.
Het hof volgt verdachte niet in die latere verklaring bij het hof. Het hof stelt in het kader van de beoordeling van hetgeen verdachte en zijn medeverdachte hebben verklaard, dat uit de OVC-gesprekken kan worden afgeleid dat verdachten de ten laste gelegde feiten over [plaats] en [plaats] evalueren en vanuit die ervaringen plannen maken voor het opnieuw gezamenlijk plegen van nieuwe strafbare feiten - en dan op een “slimmere” manier - om aan geld te komen. Uit die OVC-gesprekken volgt ook dat waar het gaat over de gepleegde feiten in [plaats] en [plaats] verdachte en medeverdachte hun verhaal inhoudelijk willen afstemmen. Ook de rol van verdachte ten opzichte van zijn broer wordt daarbij besproken. In het bijzonder op het punt dat verdachte slechts volgzaam zou zijn geweest ten opzichte van zijn broer volgt uit de OVC-gesprekken dat daarover wordt geprobeerd af te stemmen.
Het hof stelt vast dat verdachte allereerst toen hij zijn verhaal op 31 maart en 1 april 2014 tijdens zijn verhoren vertelde aan de politie, vanuit eigen gezichtspunt en feitelijk over zijn rol heeft verklaard. Tijdens die eerste inhoudelijke verklaringen over de toedracht rond de dood van [slachtoffer 1] en het echtpaar [slachtoffer 2] - [slachtoffer 3] is verdachte gedetailleerd en tekent op kaarten gegevens in. Het hof acht juist die aanvankelijke verklaringen bruikbaar voor bewijs. Die verklaringen van verdachte worden ondersteund door de op diezelfde dagen door zijn broer in dat stadium afgelegde verklaringen. De broer van verdachte zegt in die verhoren dat hij volledig gaat meewerken. Verdachte geeft op 1 april aan dat hij alles zo’n beetje heeft verteld. Die aanvankelijke verklaringen van 31 maart 2014 en 1 april 2014 worden ondersteund door ander (forensisch) bewijs.
Dat verdachte nadien en ter zitting van het hof anders over zijn eigen rol heeft verklaard maakt niet dat verdachtes aanvankelijke verklaringen terzijde moeten worden gesteld. Het valt op dat hetgeen verdachte in een later stadium heeft verklaard overeenkomt met hetgeen verdachten, getuige de inhoud van de OVC-gesprekken voordat zij werden aangehouden, aanvankelijk voor ogen hebben gehad waar zij door middel van afstemming afspraken over wilden maken. Een belangrijk punt voor hen was dat verdachte gedeeltelijk buiten schot zou blijven. Zijn rol zou worden gemarginaliseerd.
Het hof oordeelt, alles afwegende, dat de aanvankelijk op 31 maart 2014 en 1 april 2014 afgelegde verklaringen betrouwbaar zijn en bruikbaar voor bewijs. Daarin spreekt verdachte geenszins over verbijstering. Hetgeen verdachte in een later stadium heeft verklaard over die verbijstering en over de mate van zijn betrokkenheid beschouwt het hof tegen de achtergrond van de beoogde afstemming niet als betrouwbare informatie.
Dit alles brengt mee dat het hof van oordeel is dat verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1] bewust heeft aanvaard. De hiervoor vastgestelde nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte was aldus beschouwd ook gericht op de dood van het slachtoffer.
Uit hetgeen het hof hierboven heeft vastgesteld en overwogen en uit de gebruikte bewijsmiddelen volgt daarnaast dat het hof wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte tezamen en in vereniging met de medeverdachte [slachtoffer 1] met voorbedachte raad om het leven heeft gebracht.
Verdachte heeft niet gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Hij heeft de gelegenheid gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Tussentijds of in de periode daarvoor, toen verdachte en zijn medeverdachte in het bos in de greppel het beoogde slachtoffer lagen op te wachten, is er geen sprake geweest van enige van buiten komende prikkel of aanleiding. Evenmin is er een objectief aan te wijzen omstandigheid die de mogelijkheid voor verdachte om zich te beraden heeft belet of bemoeilijkt.
Verdachte heeft ook daadwerkelijk nagedacht over het schieten. Hij kon dat schieten op [slachtoffer 1] volgens zijn verklaring bij de politie voorkomen door zijn broer ‘aan te tikken of zo’. Hij verwierp deze gedachte, omdat hij naar eigen zeggen dacht: ‘boeie, het interesseert mij niet’. Met andere woorden een mensenleven was voor hem van generlei belang. Verdachte heeft er toen weer voor gekozen om voort te gaan met hun voorgenomen plan. Het hof ziet hierin geen contra-indicatie voor het bewijzen van voorbedachte raad en dus van moord.
Conclusie
Verdachte heeft tezamen en in vereniging met zijn medeverdachte het slachtoffer [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven beroofd.
De verweren worden verworpen.
Feiten 2 en 3 (slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] )
Het hof komt tot een bewezenverklaring van het onder 2 primair en 3 primair ten laste gelegde, te weten het medeplegen van moord op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . De overwegingen - deels overeenkomstig hetgeen de rechtbank heeft overwogen - die aan deze bewezenverklaringen ten grondslag liggen, zijn hieronder uitgewerkt.
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze in de opgemaakte aanvulling op dit arrest zijn opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt daarnaast het volgende.
In hoger beroep staat de vraag centraal of verdachte de slachtoffers, tezamen met zijn medeverdachte, niet alleen opzettelijk, maar ook met voorbedachten rade heeft gedood.2.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting en het dossier stelt het hof de feiten als volgt vast.
Feiten en omstandigheden
Op enig moment na de moord op slachtoffer [slachtoffer 1] vatten verdachte en zijn medeverdachte het plan op om opnieuw op roverspad te gaan. Ook dit keer liggen financiële motieven ten grondslag aan het genomen besluit. De keuze valt op [plaats] , een bosrijk gebied. Nadat verdachten zich gedurende een aantal dagen in de bossen rond [plaats] hebben opgehouden om te observeren teneinde een geschikt slachtoffer te kiezen valt de keuze op de woning van het echtpaar [slachtoffer 2] - [slachtoffer 3] . Deze keuze wordt ingegeven door de leeftijd van het echtpaar, hun duidelijke vaste dag- en nachtritme en het gegeven dat zij wonen op [adres 1] , ‘het’ getal van medeverdachte. De woning wordt zeker vijf dagen geobserveerd en het plan wordt zorgvuldig voorbereid.
Uiteindelijk zijn verdachten in de late avond van 24 juli 2013 via een raam de woning binnengedrongen en hebben zij zich verstopt onder het logeerbed in de computerkamer. De verdachten droegen zwarte kleding, waren gecamoufleerd en hadden witte sportsokken over hun witte sportschoenen getrokken.
Toen op enig moment hun aanwezigheid werd opgemerkt, hebben zij het echtpaar overmeesterd en geboeid met tiewraps. Het echtpaar werd vervolgens in een slaapkamer op bed gezet. Verdachten zijn gedurende enkele uren in de woning geweest, waarbij [slachtoffer 2] is gedwongen geld over te maken van zijn spaarrekening naar de gewone rekening en zijn pinpas met bijbehorende pincode af te geven. Daarnaast hebben verdachten het echtpaar een voicemailbericht laten inspreken met de mededeling dat zij drie weken afwezig zouden zijn en hen een briefje voor de buren laten schrijven met eenzelfde boodschap. Hierna kreeg het echtpaar de mogelijkheid om nog even naar de wc te gaan en zijn zij opnieuw naar de slaapkamer gebracht. Dan trekken verdachten zich terug en overleggen in de hal. Medeverdachte zegt tegen verdachte dat ze het nu ook moeten afmaken. Afgesproken wordt dat verdachte de man zal wurgen en medeverdachte de vrouw. Teruggekomen in de slaapkamer zijn verdachten allebei op hun slachtoffer gaan zitten en hebben hen gewurgd. Verdachte heeft nog geworsteld met mevrouw [slachtoffer 3] omdat zij zich verzette.
Verdachten hebben het levenloze lichaam van slachtoffer [slachtoffer 2] richting de kruipruimte gesleept, maar omdat deze ruimte te klein bleek zijn de lichamen verstopt op het bed, onder het dekbed. Het plan om de lichamen in het bos te begraven wordt niet gevolgd omdat verdachten moe zijn en het ook al licht wordt. De legerschep die zij ten behoeve van dit plan hadden meegenomen zat opgeklapt in de backpacktas.
Verdachten hebben vervolgens de woning opgeruimd en afgesloten, zodat de indruk werd gewekt dat er niemand thuis was. Onder medeneming van onder andere een IPad, sieraden en ongeveer € 150,- zijn verdachten uit de woning vertrokken. De buitgemaakte pinpas kon niet worden gebruikt, omdat de verkregen pincode nadien bij vergissing door hen is verbrand.
Enige tijd voorafgaand aan de bewuste avond hadden verdachten op elkaar geoefend hoe zij iemand moesten wurgen. Bovendien hadden verdachte en zijn medeverdachte een instructieboekje, hun ‘Bijbel’ meegenomen. Hierin stonden dingen die ze vooraf hadden bedacht en niet moesten vergeten, zoals de voicemail en het briefje, maar ook de afspraak dat mogelijke dodelijke slachtoffers in het bos begraven zouden worden.
Voorbedachte raad
Uit het voorgaande volgt dat verdachten na een periode van zorgvuldige voorbereiding de woning van het echtpaar [slachtoffer 2] zijn binnendrongen. Volgens een vooraf uitgedacht plan hebben verdachten de slachtoffers geboeid en hen op bed laten plaatsnemen. Gedurende de uren dat verdachten in de woning waren hebben zij de slachtoffers onder meer gedwongen geld laten over te maken en een voicemailbericht in te spreken. Nadat verdachten klaar waren in de woning zijn zij naar de hal gegaan voor overleg. Door medeverdachte werd voorgesteld de slachtoffers te doden. Verdachte heeft verklaard dat hij dacht: ‘boeie!’. Vervolgens werd afgesproken dat verdachte de vrouw zou doden en zijn medeverdachte de man. Verdachte en zijn medeverdachte zijn hierop de kamer binnengegaan waar de slachtoffers op bed lagen en hebben volgens plan de slachtoffers gewurgd.
Daarnaast stelt het hof vast dat verdachte en zijn medeverdachte van tevoren hebben ingecalculeerd dat zij hun slachtoffers zouden doden. Dit blijkt ook uit verdachtes verklaring dat het geld in de eerste plaats het plan was, maar dat ze toen ook al ideeën hadden om mensen dood te maken. Verder hadden hij en zijn medeverdachte op elkaar geoefend hoe zij iemand moest wurgen en filmpjes daarover bekeken. Daarnaast hadden verdachten een instructieboekje, een ‘Bijbel’ gemaakt en meegenomen naar de woning. Hierin stond nauwkeurig opgenomen wat verdachten niet moesten vergeten, zoals het laten inspreken van een voicemailbericht. De instructies werden zorgvuldig gevolgd, met uitzondering van één instructie: de lichamen van de slachtoffers werden niet in het bos begraven, maar zijn uiteindelijk achtergelaten op het bed. Verdachte en zijn medeverdachte hadden ten behoeve van het begraven een schep mee naar [plaats] genomen.
Dit samenstel van omstandigheden is bewijs voor voorbedachte raad bij de verdachte. Verdachte is - samen met zijn medeverdachte - planmatig en weloverwogen te werk gegaan en heeft voldoende tijd gehad om zich te beraden op zijn te nemen of genomen besluit om de slachtoffers van het leven te beroven. Het hof gaat ervan uit dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
Van een contra-indicatie is geen sprake. Verdachten hebben onder de hiervoor geschetste omstandigheden een welbewuste beslissing genomen om hun slachtoffers te doden en overeenkomstig deze beslissing gehandeld. Verdachten hebben zich voordat zij de woning binnendrongen uitdrukkelijk voorbereid op het doden van de slachtoffers en hun plan ook uitgevoerd. Daarnaast hebben ze zich toen de mogelijkheid realiteit werd over het voorgenomen besluit op heldere wijze gecommuniceerd en overeenkomstig de afgesproken rolverdeling bijna tegelijkertijd het echtpaar in elkaars aanwezigheid omgebracht.
Conclusie
Aldus komt het hof tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde medeplegen van moord op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waar in samenhang met voorgaande overwegingen in zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1 primair:
hij op 4 november 2012 in de gemeente Westerveld, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met behulp van een vuurwapen kogels door het lichaam van die [slachtoffer 1] geschoten, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden;
2 primair:
hij op 25 juli 2013 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, de hals van die [slachtoffer 2] dichtgedrukt en enige tijd dichtgedrukt gehouden;
3 primair:
hij op 25 juli 2013 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 3] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, de hals van die [slachtoffer 3] dichtgedrukt en enige tijd dichtgedrukt gehouden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van moord.
Het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van moord.
Het onder 3 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van moord.
Strafbaarheid van de verdachte
Het dossier bevat een rapportage van het Pieter Baan Centrum (PBC), opgemaakt op 24 november 2014, door de deskundigen psychiater P.K.J. Ronhaar en psycholoog B.H. Boer, en een Pro Justitia rapportage van eveneens in het NRGD ingeschreven deskundigen, psychiater C.J.J.C.M. van Gestel en psycholoog M.M.F. van Casteren, verder aan te duiden als de contra-rapportage, opgemaakt op 31 augustus 2015. Aan deze contra-rapportage ligt, evenals bij de rapportage van het PBC het geval is, ten grondslag een onderzoek door een psychiater, een psycholoog en een milieuonderzoek. Daarnaast is verdachte ten behoeve van de rapportage van het PBC geobserveerd, deels samen met zijn broer, de medeverdachte.
Uit het PBC-rapport van 24 november 2014 volgt dat jaren van ernstige verwaarlozing en gestoorde hechting voorafgaand aan de adoptie diepe sporen hebben getrokken in verdachtes persoonlijkheidsontwikkeling. Verdachte komt naar voren als een beneden gemiddeld intelligente man van weinig woorden, weinig eigen identiteit, die emotioneel en affectief leeg lijkt. Verdachte wordt omschreven als somber en afwezig. Er zijn zodanig cognitieve problemen dat gesproken kan worden van ADD. Verdachte heeft door zijn gestoorde ontwikkeling een zekere onverschilligheid opgebouwd tegenover antisociaal gedrag, maar er is geen sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Verdachte voldoet aan de criteria van een persoonlijkheidsstoornis, zonder dat van een specifieke persoonlijkheidsstoornis gesproken kan worden. Er was sprake van cannabisafhankelijkheid. Voor de vraag in hoeverre verdachte toerekeningsvatbaar is te achten wordt voor wat betreft het onder 1 ten laste gelegde onderscheid gemaakt tussen drie scenario’s.
Gelet op hetgeen het hof bewezen heeft verklaard is het scenario van toepassing dat verdachte vooraf op de hoogte was van het plan om het slachtoffer neer te schieten. In dit scenario achten de deskundigen verdachte in de rapportage van het PBC verminderd toerekeningsvatbaar. Voor wat betreft de tweede en derde ten laste gelegde feiten achten zij verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar.
In de contra-rapportage van 31 augustus 2015 stellen de onderzoekers een ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens vast in de zin van een aandachtstekortstoornis en een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale en schizotypische trekken. Ook stellen zij vast dat sprake is van een cannabisafhankelijkheid. Deze stoornissen bestonden ook ten tijde van de ten laste gelegde feiten. De contra-deskundigen zien een duidelijke afhankelijk van verdachte ten opzichte van zijn broer. Vanuit die afhankelijkheidsrelatie, samenhangend met de ernstige persoonlijkheidsproblematiek, is verdachte niet in staat geweest om een grens te stellen en zijn broer te stoppen of zichzelf uit de situatie te halen. De contra-rapportage acht verdachte ten aanzien van alle feiten verminderd toerekeningsvatbaar.
Het hof kan zich verenigen met de bevindingen van de deskundigen, zoals die hiervoor over verdachtes geestesvermogens zijn weergegeven. Ten aanzien van de vraag in hoeverre de vastgestelde stoornissen een rol hebben gespeeld bij de keuzes die verdachte heeft gemaakt komt het hof tot een eigen weging.
Alles overwegende rekent het hof verdachte ten aanzien van de onder 1 bewezenverklaard moord op [slachtoffer 1] verminderd toe. Ten aanzien van de onder 2 en 3 ten laste gelegde moorden op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] rekent het hof die feiten verdachte enigszins verminderd toe.
Verdachte is dan ook een strafbare dader.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot oplegging van een levenslange gevangenisstraf aan de verdachte. Hiertoe heeft zij gewezen op het arrest van de Hoge Raad van 19 december 2017, waarin hij heeft beslist - kortweg - dat de oplegging van een levenslange gevangenisstraf op zichzelf niet in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Gelet hierop ziet de advocaat-generaal voor de Nederlandse strafrechter geen juridische belemmering om een levenslange gevangenisstraf op te leggen. Oplegging van een levenslange gevangenisstraf is de enige straf die recht doet aan de ernst van de feiten.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft haar visie gegeven op de huidige regeling inzake de levenslange gevangenisstraf. Hierbij is door de verdediging aangevoerd dat zij in het gegeven dat in de nieuwe regeling pas na vijfentwintig jaren detentie re-integratieactiviteiten komen een evidente schending van het EVRM zien.
Ook heeft de verdediging haar visie gegeven op de levenslange gevangenisstraf in het algemeen. Oplegging van een levenslange gevangenisstraf is naar de mening van de verdediging niet passend en aangewezen. Daarbij heeft de verdediging drie opties gepresenteerd: 1) oplegging van een (middellange) onvoorwaardelijke gevangenisstraf gecombineerd met de maatregel tbs met verpleging van overheidswege, 2) oplegging van een lange tijdelijke gevangenisstraf gecombineerd met de maatregel tbs met verpleging van overheidswege en met toepassing van artikel 37b lid 2 Wetboek van Strafrecht en 3) oplegging van een lange tijdelijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Oordeel van het hof
Is oplegging van een levenslange gevangenisstraf onder de nieuwe regeling in strijd met artikel 3 EVRM?
Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 19 december 2017 voorziet het Nederlandse recht nu in een zodanig stelsel van herbeoordeling op grond waarvan in de zich daarvoor lenende gevallen kan worden overgegaan tot verkorting van de levenslange gevangenisstraf, zodat oplegging van een levenslange gevangenisstraf op zichzelf niet in strijd is met artikel 3 EVRM. Het hof wijst in het bijzonder op het Besluit Adviescollege levenslanggestraften, de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden en de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting. Als op enig moment zou komen vast te staan dat een levenslange gevangenisstraf ook onder vigeur van het nieuwe stelsel van herbeoordeling in de praktijk nooit wordt verkort dan zal dat bepaaldelijk een factor van betekenis zijn bij de op dat moment te beantwoorden vraag of de oplegging dan wel de verdere tenuitvoerlegging verenigbaar is met artikel 3 EVRM.
Het verweer van de verdediging dat op dit moment geen levenslange gevangenisstraf kan worden opgelegd omdat het ontbreken van re-integratieactiviteiten gedurende de eerste vijfentwintig jaren detentie een evidente schending van het EVRM oplevert wordt verworpen onder verwijzing naar hetzelfde arrest.
Motivering oplegging straf
Het hof zal die levenslange gevangenisstraf opleggen aan verdachte.
Verdachte heeft zich op 4 november 2012 en 25 juli 2013 samen met zijn medeverdachte, zijn één jaar oudere broer, aan drie moorden schuldig gemaakt. Telkens waren de slachtoffers nietsvermoedende burgers die als gevolg van het handelen van verdachten in hun zoektocht naar geld het leven moesten laten.
Op 4 november 2012 hebben verdachte en zijn medeverdachte het 55-jarige slachtoffer [slachtoffer 1] , die op een zondagmiddag met zijn twee hondjes door de bossen van [plaats] liep, doodgeschoten en vervolgens beroofd. Een kans om zijn spullen zelf af te geven kreeg [slachtoffer 1] niet. De verdachten hebben hem opgewacht en er is gericht op [slachtoffer 1] geschoten. De kogels hebben het slachtoffer dodelijk verwond. Nog voordat [slachtoffer 1] een tweede keer zijn pincode kon noemen is hij aan zijn verwondingen bezweken. Een zoektocht naar [slachtoffer 1] werd familie en vrienden opgestart. Het door verdachten verstopte lichaam van [slachtoffer 1] werd pas drie dagen later ontdekt.
Ruim een half jaar later, op 25 juli 2013, hebben verdachte en zijn medeverdachte het echtpaar [slachtoffer 2] - [slachtoffer 3] in hun woning overvallen en vermoord. Na een periode van zorgvuldige voorbereiding, bestaande onder meer uit een langdurige observatie van de woning van meerdere dagen zijn verdachten uiteindelijk in de late avond van 24 juli 2013 de woning binnengedrongen. In de woning hebben zij het echtpaar geboeid. Uren verstreken terwijl hun woning werd doorzocht. Slachtoffer [slachtoffer 2] is gedwongen geld over te maken van een spaar – naar een lopende rekening, een voicemailbericht in te spreken waarin hij moest meedelen dat hij vanwege vakantie afwezig was en een briefje voor de buren te schrijven waarmee de indruk moest worden gewekt dat het echtpaar enige tijd afwezig was. Uiteindelijk hebben verdachten de slachtoffers gewurgd. De schoonzoon van het echtpaar was degene die gealarmeerd door zijn vrouw naar de woning van het echtpaar ging en - samen met de politie - in de woning op bed de levenloze lichamen van zijn schoonouders aantrof. Een verschrikkelijk beeld dat op zijn netvlies staat gebrand.
Opvallend is de professionele en uitvoerige, met militaire precisie uitgevoerde, voorbereiding door verdachten. Ook bij de afwikkeling zijn verdachten op eenzelfde zeer berekenende manier te werk gegaan. Ze wisten zorgvuldig alle sporen. Ze hebben geprobeerd om familieleden en vrienden op het verkeerde been te zetten door de woning en de lichamen op een dusdanige manier achter te laten dat het leek op zelfdoding. Ook voor de politie lieten verdachten verschillende dwaalsporen achter, zoals gestolen sigaretten en een pinbon in de woning, een peuk in de tuin en een bankpas van [slachtoffer 2] in de trein.
Door telkens de levenloze lichamen te verbergen, hun sporen zorgvuldig uit te wissen en dwaalsporen uit te zetten probeerden verdachten tijd te winnen om geld te kunnen pinnen en het onderzoek te bemoeilijken en op die manier onder de consequenties van hun handelen uit te komen. Uit de afgeluisterde OVC-gesprekken volgt ook dat de broers dachten en hoopten dat hun daderschap onopgemerkt zou blijven. Uit die gesprekken blijkt daarnaast dat hun hang naar geld, rijk worden, nog onverminderd aanwezig was. Verdachten waren zelfs al bezig met het plannen van een volgende actie. Er waren concrete plannen om in een ‘groot mooi huis in het bos’ elders, gevonden via Google Earth, exact hetzelfde als in [plaats] te doen.
Illustratief voor de kille handelwijze van de verdachten zijn de gesprekken tussen de broers waaruit blijkt dat men leert van gemaakte fouten en afspreekt het in de toekomst beter te doen. Afgesproken wordt om de volgende actie net zo uit te voeren als de vorige keer, alleen zullen zij het lijk dan ook nog verstoppen. Het moet ‘vlekkeloos’ gaan.
Het hof is van oordeel dat sprake is van buitengewoon ernstige feiten. Verdachte heeft samen met zijn broer drie mensen het meest fundamentele recht ontnomen waarover een mens beschikt, te weten het recht op leven. Het gemak waarmee verdachten in hun zoektocht naar financieel gewin meedogenloos hun slachtoffers hebben gedood is schokkend.
De ernst en de impact van de feiten is ook in hoger beroep geïllustreerd door nabestaanden van de slachtoffers. Het verlies van [slachtoffer 1] en het echtpaar [slachtoffer 2] - [slachtoffer 3] heeft bij de nabestaanden onherstelbaar leed en immens verdriet veroorzaakt, zoals treffend is verwoord in hun slachtofferverklaringen. De gevolgen voor de nabestaanden zijn diepingrijpend en nog dagelijks voelbaar.
De laatste uren van hun leven heeft het echtpaar [slachtoffer 2] - [slachtoffer 3] in angst moeten doorbrengen. De nabestaanden moeten ook leven met de wetenschap dat mevrouw [slachtoffer 3] voordat zij stierf heeft moeten meemaken, na uren van gijzeling, dat haar man vermoord werd.
Naast de gevolgen voor de slachtoffers en nabestaanden, benadrukt het hof dat de rechtsorde door dergelijke misdrijven ernstig wordt geschokt. Verdachten hebben nietsvermoedende slachtoffers in koelen bloede vermoord. De redenen die verdachten hebben aangegeven om juist deze mensen tot slachtoffer te maken (een mooie auto, thuis-zijn of een huisnummer) zijn zo triviaal dat daardoor grote gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving worden veroorzaakt.
De verdediging heeft bepleit dat het hof verdachte een langdurige gevangenisstraf oplegt in combinatie met terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
Het hof heeft ook kennisgenomen van een op verdachtes naam gesteld uittreksel Justitiële Documentatie van 25 januari 2018 en de omtrent verdachte opgemaakte rapportages. Hoewel uit deze rapporten volgt dat er sprake is van een bepaalde mate van psychische problematiek bij verdachte, zal het hof niet de door de verdediging voorgestelde maatregel, naast een tijdelijke gevangenisstraf, opleggen.
Los van de kwestie dat door de deskundigen vanwege de beperkte mate van de problematiek geen gedragskundige basis zien voor een TBS advies zien en geen van de deskundigen een terbeschikkingstelling adviseert, is het hof van oordeel dat de door verdachte gepleegde feiten te ernstig zijn voor de door de verdediging voorgestelde bestraffing.
Een tijdelijke gevangenisstraf doet onvoldoende recht aan de ernst en de veelheid van de feiten. Al het voorgaande voert het hof tot de slotsom dat het hof geen ruimte aanwezig acht voor de oplegging van een andere gevangenisstraf dan de levenslange. Alleen deze straf kan leiden tot adequate vergelding van het leed dat verdachte zijn slachtoffers en hun nabestaanden heeft aangedaan en tot vereffening van de schade die verdachte door de bewezenverklaarde feiten de rechtsorde heeft toegebracht. Daarbij komt dat effectieve bescherming van de samenleving tegen verdachte, die meent te kunnen beschikken over leven en dood van anderen, oplegging van de langst mogelijke gevangenisstraf noodzakelijk maakt. Ook in het algemeen geldt dat het hof met de bestraffing van verdachte beoogt eraan bij te dragen dat ook anderen ervan worden weerhouden om dergelijke misdrijven te begaan.
Al het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof - zoals hiervoor reeds is vermeld - van oordeel is dat een levenslange gevangenisstraf dient te worden opgelegd.
Beslag
Teruggave aan verdachte
Het hof gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten de op de beslaglijst onder nummers 26, 28, 29, 30, 33, 34, 35, 36, 37, 41, 42, 43, 44, 45, 46, 47, 48, 50, 52, 60, 61, 62, 66, 67, 68, 69 en 70 vermelde inbeslaggenomen goederen.
Teruggave aan rechthebbende
Het hof gelast de teruggave aan de rechthebbenden van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten de op de beslaglijst onder nummers 1, 2, 3, 4, 5, 7, 8, 10, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24 en 25 vermelde inbeslaggenomen goederen.
Bewaring ten behoeve van rechthebbende
Het hof gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten de op de beslaglijst onder nummers 6, 9, 11, 12, 13, 14, 15, 31, 39, 51, 56, 57, 58, 59, 63, 64, 65, 71, 77, 78 en 80 vermelde inbeslaggenomen goederen.
Onttrekking aan het verkeer
Het hof is van oordeel dat de op de beslaglijst onder nummers 27, 32, 38, 40, 49, 53, 54, 55, 72, 73, 74, 75, 76 en 79 vermelde inbeslaggenomen goederen, toebehorende aan verdachte, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde ervan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang, welke bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten zijn aangetroffen en welke goederen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan.
De advocaat-generaal heeft gevorderd het beslag overeenkomstig de beslissingen van de rechtbank af te wikkelen. Door de verdediging is ten aanzien van het beslag geen verweer gevoerd. Hij heeft aangegeven te kunnen instemmen met de beslissingen van de rechtbank.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 63.859,04, bestaande uit € 58.264,86 ter zake van gederfd levensonderhoud, € 1.482,55 ter zake van kosten voor de onderbouwing van het gederfde levensonderhoud dat berekend is door een externe partij en € 4.111,63 als kosten voor de uitvaart van [slachtoffer 1] . De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 35.594,18, hoofdelijk, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, waarbij de vervangende hechtenis is vastgesteld op 1 dag.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof is van oordeel dat de gestelde schade ten aanzien van de begrafeniskosten en de kosten berekening gederfd levensonderhoud voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. Het hof acht de vordering, die niet dan wel onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar tot een bedrag van € 35.594,18.
Ten aanzien van de gevraagde schadevergoeding ter zake van gederfd levensonderhoud is het hof - met de rechtbank - van oordeel dat deze geschikt is om in het strafgeding te worden behandeld. Het hof volgt de rechtbank in haar overweging en neemt deze over, zoals hieronder weergegeven:
Met betrekking tot de kosten gederfd levensonderhoud overweegt de rechtbank het volgende:
Op grond van art. 361, derde lid, Sv (jo art. 415 Sv) kan de rechter indien de behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar zijn oordeel een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, bepalen dat de vordering geheel of ten dele niet ontvankelijk is en dat de benadeelde partij haar vordering of dat deel van de vordering dat niet-ontvankelijk is, slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Voor wat betreft de vordering terzake het gederfde levensonderhoud (ex art. 6:108 BW) ligt aan de vordering een schadeberekening ten grondslag van [naam bureau] b.v. d.d. 17 juni 2015 met bijlagen. De raadsvrouw van verdachte heeft weliswaar gesteld dat de berekening dusdanig complex is dat deze schadepost een onevenredige belasting van het strafproces oplevert, maar anders dan een enkele opmerking over hetgeen voorts nog aannemelijk zou moeten worden gemaakt, is van zelfs een begin van betwisting van de hoogte, de afzonderlijke posten of gehanteerde berekeningsmethode die tot de vordering heeft geleid geen sprake.
Onder die omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de behandeling van dit gedeelte van de vordering een aanzienlijke vertraging en een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
De vordering leidt de rechtbank tot het navolgende:
In de onderhavige zaak was sprake van een gezamenlijke huishouding, en derhalve komt [benadeelde 2] in beginsel een vorderingsrecht ex artikel 6:108 BW toe. De hoogte van de vordering is onder meer afhankelijk van de hoogte van het gezinsinkomen van voor en na het overlijden van de heer [slachtoffer 1] .
Blijkens het proces-verbaal (pg’s 619-659) heeft [benadeelde 2] daarover onder meer gezegd dat de woonlasten door [slachtoffer 1] werden betaald, terwijl zij de lopende kosten voor de huishouding voor haar rekening nam; dat zij ieder hun eigen rekeningen hadden en niet over pasjes van elkaars rekeningen beschikten en dat er over en weer geen voorzieningen waren getroffen. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat zij ieder min of meer gelijkelijk in de gezamenlijke huishouding bijdroegen, maar daarnaast ieder hun eigen inkomen behielden. Tot het gezinsinkomen rekent de rechtbank dan ook de gezamenlijk gedragen kosten.
Uit de berekening van [naam bureau] blijkt dat voor de hoogte van de vordering beide inkomens ten volle zijn meegenomen als het “gezinsinkomen”. Zoals hiervoor uiteengezet is dat niet waar de rechtbank vanuit gaat. Nu evenwel uit de beschikbare stukken geen exacte bedragen naar voren komen, zal de rechtbank gebruikmaken van haar bevoegdheid, de omvang van de schade nu deze niet met nauwkeurigheid kan worden vastgesteld te schatten.
Een andere factor is de vraag over welk aantal levensjaren de inkomstenderving zou moeten worden berekend. Hoewel zijdens de verdediging wordt opgeworpen dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het samenwonen in gezinsverband zonder het overlijden van [slachtoffer 1] zou zijn voortgezet, is de rechtbank niet althans onvoldoende gebleken dat daarbij nadrukkelijk vraagtekens kunnen worden gezet. Bij schrijven van 1 oktober 2015 en ter zitting nader toegelicht beperkt [benadeelde 2] thans haar vordering tot de periode van overlijden tot 1 oktober 2015, op welke datum zij een gezamenlijke huishouding met een ander is gaan voeren. Deze beperking komt de rechtbank redelijk voor.
De rechtbank is van oordeel dat schade als gevolg van gederfd levensonderhoud tot een geschat bedrag van € 30.000,00 voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank zal de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.
De rechtbank zal het opleggen van de vervangende hechtenis beperken tot 1 dag.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is ook tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag hoofdelijk zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als gelijkgesteld aan een in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 21.850,87, bestaande uit € 20.640,- ter zake van gederfd levensonderhoud, € 1.067,87 ter zake van reiskosten en € 143,- voor de eigen bijdrage aan benadeeldes rechtsbijstand. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep volledig toegewezen, hoofdelijk, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, waarbij de vervangende hechtenis is vastgesteld op 1 dag. De benadeelde partij heeft zich eveneens opnieuw gevoegd.
De raadsman heeft zich bij pleidooi gerefereerd aan het oordeel van het hof met betrekking tot deze vordering.
De benadeelde partij vordert een vergoeding voor:
- materiële schade
a. a) kosten voor gederfd levensonderhoud (€ 20.640,-)
b) reiskosten (€ 1.067,87)
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag van € 20.640,-. De vordering is ook niet betwist. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag hoofdelijk zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering, voor zover het de reiskosten betreft, anders dan ten behoeve van het bijwonen van de zittingen, een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij kan haar vordering in hoger beroep niet vermeerderen, ook niet met de wettelijke rente, zodat de benadeelde partij ook in zoverre niet in haar vordering kan worden ontvangen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
- proceskosten
de kosten voor de eigen bijdrage aan juridische bijstand ad € 143,-.
reiskosten voor het bijwonen van zittingen.
Het hof acht een vergoeding van de gemaakte reiskosten betrekking hebbend op het bijwonen van de zittingen redelijk. Deze vordering is niet inhoudelijk bestreden. Het hof stelt de schade vast op een bedrag ex aequo et bono van € 400,- Het hof veroordeelt de verdachte dan ook tot betaling van deze kosten.
Het hof zal de verdachte op de voet van artikel 592a Sv veroordelen tot betaling van de door de benadeelde partij gemaakte kosten in verband met rechtsbijstand, de reiskosten voor het bijwonen van zittingen en de nog te maken kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze beslissing. Deze vergoeding bedraagt in totaal € 543,-.
Vordering van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [benadeelde 3]
Vorderingen
De (aangetrouwde) kinderen van het echtpaar [slachtoffer 2] - [slachtoffer 3] hebben zich alle drie gevoegd als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Het hof ziet in de aard van deze vorderingen aanleiding om deze grotendeels gezamenlijk te bespreken.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]
heeft zich voorafgaand aan de zitting in eerste aanleg gevoegd met een schadevergoeding die in zijn totaliteit € 52.054,55 bedraagt. Deze vordering bestaat uit € 17.054,55 aan materiële schade, die zijn verdeeld over 10 verschillende posten die bestaan uit kosten die gemoeid zijn met het overlijden van de slachtoffers en hun uitvaart. Daarnaast is een bedrag van € 35.000,- aan immateriële schadevergoeding gevorderd, door de raadsman van de benadeelde bestempeld als affectieschade, bestaande uit € 17.500,- per ‘verloren ouder’. Tevens is ter terechtzitting in eerste aanleg namens de benadeelde partij verzocht de gevorderde schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank heeft de materiële schade à € 17.054,55 toegewezen, hoofdelijk en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, waarbij de vervangende hechtenis is vastgesteld op 1 dag. Ter zake van de gevorderde immateriële schade heeft de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
heeft zich voorafgaand aan de zitting in eerste aanleg gevoegd met een schadevergoeding die in zijn totaliteit € 44.051,24 bedraagt, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering bestaat uit € 9.051,24 aan materiële schade, wegens reis- en verblijfkosten en opgenomen verlofdagen. Daarnaast is een bedrag van € 35.000,- aan immateriële schadevergoeding gevorderd, door de raadsman van de benadeelde bestempeld als affectieschade, bestaande uit € 17.500,- per ‘verloren ouder’. Tevens is ter terechtzitting in eerste aanleg namens de benadeelde partij verzocht de gevorderde schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De door de rechtbank toegewezen en in hoger beroep niet betwiste vordering tot vergoeding van materiële schade à € 9.051,24 ligt als niet weersproken voor toewijzing gereed. Deze vordering wordt toegewezen, hoofdelijk en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, waarbij de vervangende hechtenis is vastgesteld op 1 dag. Ter zake van de gevorderde immateriële schade heeft de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
heeft zich voorafgaand aan de zitting in eerste aanleg gevoegd met een schadevergoeding. Deze bedraagt € 35.000,- ter zake van immateriële schade, door de raadsman van de benadeelde shockschade genoemd, bestaande uit € 17.500,- per ‘verloren ouder’. Tevens is ter terechtzitting in eerste aanleg namens de benadeelde partij verzocht de gevorderde schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Materiële schade
Met betrekking tot de door de benadeelde partijen gevorderde materiële schade oordeelt het hof als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partijen als gevolg van het onder 2 primair en 3 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreekse schade hebben geleden. Nu de vordering ter zake van de materiële schade voldoende is onderbouwd, deze in hoger beroep niet op inhoudelijke gronden door de verdediging gemotiveerd zijn weersproken en de vorderingen het hof niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen, acht het hof de gevorderde materiële schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde 5] en [benadeelde 4] volledig toewijsbaar, hoofdelijk en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 augustus 2013.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Immateriële schade.
Het hof ziet aanleiding de door de benadeelde partijen gevorderde immateriële schadevergoeding van telkens € 35.000,-, bestaande uit € 17.500,- per verloren ouder, hierna gezamenlijk te behandelen. Alvorens over te gaan tot een inhoudelijke bespreking, wordt opgemerkt dat de verdediging de vorderingen van deze benadeelde partijen voor wat betreft de gevorderde immateriële schade uitdrukkelijk heeft betwist.
Algemene overwegingen
Het hof stelt in lijn met het arrest van de Hoge Raad van 22 februari 2002, beter bekend als het Taxibus-arrest, het volgende voorop. In het onderhavige geval is sprake van een tragische gebeurtenis die bij alle nabestaanden heeft geleid tot veel pijn en verdriet. De toewijzing van een vordering tot vergoeding van immateriële schade kan slechts in (zeer) beperkte mate hun leed verzachten, maar kan wel in zekere mate een erkenning van het ondervonden leed betekenen. Echter, enkel deze erkenning kan niet de grond voor toewijzing zijn. Daartoe dient een rechtsgrond te worden aangewezen die leidt tot aansprakelijkheid voor schade als de onderhavige. Een rechter mag in dit kader slechts beoordelen welke vergoeding binnen het stelsel van de wet voor toewijzing in aanmerking komt.
Gestelde grondslag
Aan de vorderingen is door de benadeelde partijen [benadeelde 5] . en [benadeelde 4] het verlies van hun ouders, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , ten grondslag gelegd. Het hof begrijpt hieruit dat door de benadeelden genoegdoening wordt gevraagd voor de ernstige gevolgen die zij moeten ondervinden van het overlijden van een persoon tot wie zij in een affectieve relatie hebben gestaan, zogenoemde affectieschade. Namens de benadeelde partijen is door hun advocaat, mr. Korver, gewezen op de Europese Richtlijn van 12 oktober 2012 (EU-Richtlijn 2012/29/EU, hierna: de Richtlijn), op grond waarvan immateriële schade voor vergoeding in aanmerking zou komen. Nu de Richtlijn op uiterlijk 16 november 2015 geïmplementeerd had moeten zijn, kunnen de benadeelde partijen een rechtstreeks beroep doen op deze Richtlijn, aldus mr. Korver. Daarnaast heeft de advocaat gewezen op het wetsvoorstel vergoeding van affectieschade (nr. 34.257). Hoewel het slechts een wetsvoorstel betreft, wordt namens de benadeelden gesteld dat reeds thans vergoeding van immateriële schade in het strafproces op grond hiervan toewijsbaar is. Hiermee samenhangend heeft de advocaat bepleit dat de benadeelden op grond van artikel 8 EVRM bovendien een zelfstandig recht op schadevergoeding zou toekomen wegens een schending van het in dit artikel neergelegde recht op ‘family life’. Uiterst subsidiair is verzocht om een minimumbedrag van € 5.000,- toe te kennen, nu nabestaanden volgens huidig beleid van het Schadefonds Geweldsmisdrijven dit bedrag ontvangen als een verzoek tot schadevergoeding wordt ingediend.
In eerste aanleg is door de advocaat van de benadeelde partij [benadeelde 3] betoogd dat hij vergoeding vordert van de schade die hij heeft geleden omdat hij de slachtoffers heeft aangetroffen. Hierbij is (enkel) gesteld dat dit aantreffen heeft geleid tot shockschade en dat die schade voor vergoeding in aanmerking komt. In hoger beroep is verwezen naar deze in eerste aanleg overgelegde pleitnota en verzocht dit als herhaald en ingelast te beschouwen.
Wetsvoorstel tot vergoeding van affectieschade
In lijn met de rechtbank stelt het hof vast dat het huidige wettelijke stelsel – in het bijzonder de artikelen 6:106 en 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (BW) – niet, althans op dit moment nog niet voorziet in de mogelijkheid om zogenoemde affectieschade te vergoeden. In dit kader verdient het opmerking dat de Hoge Raad in voornoemd Taxibus-arrest reeds heeft bepaald dat artikel 8 EVRM evenmin ertoe noopt dat in de wetgeving wordt voorzien in een recht op immateriële schadevergoeding aan de ouder die een kind verliest als gevolg van onrechtmatig handelen of nalaten van een ander. Uit het reeds genoemde arrest van de Hoge Raad volgt dat het de rechtsvormende taak van de rechter te buiten gaat in afwijking van het wettelijk stelsel zonder meer een dergelijke genoegdoening - vergoeding van affectieschade - te bieden. Dergelijke ruimte is er ook niet wanneer dergelijke schade het gevolg is van een opzettelijk begane normschending, zoals in het onderhavige geval. Zoals de Hoge Raad herhaalde malen heeft gesteld, heeft de rechter niet de vrijheid om, vooruitlopend op een eventueel door de wetgever door te voeren wijziging van de wet op dit punt, een zodanige vergoeding toe te kennen. Nu de rechter in dit kader terughoudendheid past, zal het hof mr. Korver niet volgen in zijn voorstel om te anticiperen op dit wetsvoorstel.
De Richtlijn
Mr. Korver heeft terecht aangegeven dat de implementatietermijn van de Richtlijn verstreken is. Dit heeft tot gevolg dat de Richtlijn in beginsel rechtstreekse werking heeft, doch alleen in verticale zin. Dit houdt in dat de Richtlijn alleen inroepbaar is tussen de burger en de overheid, alleen dan indien de Richtlijn of de desbetreffende Richtlijnbepaling onvoorwaardelijk, voldoende duidelijk en nauwkeurig is.
Richtlijnen verkrijgen na het verstrijken van de implementatietermijn rechtens geen rechtstreekse horizontale werking. Dit houdt in dat zij niet tegen een burger of particulier ingezet kunnen worden. Reeds gelet hierop faalt het door mr. Korver bepleite rechtstreekse beroep op de Richtlijn voor zover hij dit tegen verdachte heeft willen inroepen.
Beleid Schadefonds Geweldsmisdrijven
Door mr. Korver is uiterst subsidiair verzocht om gelet op het beleid van het Schadefonds een minimumbedrag van € 5.000,- toe te kennen.
Zoals overwogen zal het hof niet vooruitlopen op het toekennen van een vergoeding voor affectieschade. Daarnaast wordt overwogen dat het Schadefonds Geweldsmisdrijven juist als doel heeft om een financiële tegemoetkoming te geven aan slachtoffers of nabestaanden die hun schade niet op een andere wijze vergoed krijgen. Een ontvangen schadevergoeding door anderen moet achteraf ook worden terugbetaald aan het Schadefonds. Het verzoek wordt afgewezen.
Shockschade ( [benadeelde 3] )
In lijn met het al eerder aangehaalde Taxibus-arrest, is vaste jurisprudentie dat sprake kan zijn van shockschade, indien deze schade is ontstaan door een hevige emotionele shock door het direct waarnemen van een gebeurtenis, zoals het onderhavige misdrijf met dodelijke afloop, of de directe confrontatie met de ernstige gevolgen van die gebeurtenis, waaruit vervolgens geestelijk letsel is voortgevloeid. Dit zal zich met name kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, is gedood of gewond. De daardoor ontstane immateriële schade komt op grond van het bepaalde in art. 6:106 lid 1, aanhef en onder b, BW voor vergoeding in aanmerking. Daarvoor is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Hoewel het hof zich - evenals de rechtbank - zeer wel realiseert dat het aantreffen van de slachtoffers een zeer schokkende gebeurtenis kan zijn, is enkel gesteld, maar niet onderbouwd, dat sprake is van zogenoemde shockschade. Immers, door of namens de benadeelde zijn geen stukken overgelegd waaruit volgt dat bij hem ten gevolge van de confrontatie met de gevolgen van de aan de verdachte verweten feiten sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Conclusie
Het hof zal derhalve de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 5] , [benadeelde 4] en [benadeelde 3] in hun vorderingen tot vergoeding van de immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot levenslange gevangenisstraf.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
nummer: 27, 32, 38, 40, 49, 53, 54, 55, 72, 73, 74, 75, 76 en 79.
Gelast de teruggave aan rechthebbenden van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
nummers 1, 2, 3, 4, 5, 7, 8, 10, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24 en 25.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
nummers: 26, 28, 29, 30, 33, 34, 35, 36, 37, 41, 42, 43, 44, 45, 46, 47, 48, 50, 52, 60, 61, 62, 66, 67, 68, 69 en 70.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
nummers: 6, 9, 11, 12, 13, 14, 15, 31, 39, 51, 56, 57, 58, 59, 63, 64, 65, 71, 77, 78 en 80.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 35.594,18 (vijfendertigduizend vijfhonderdvierennegentig euro en achttien cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 35.594,18 (vijfendertigduizend vijfhonderdvierennegentig euro en achttien cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 (één) dag hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 20.640,- (twintigduizend zeshonderdveertig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op€ 543,00 (vijfhonderddrieënveertig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 20.640,- (twintigduizend zeshonderdveertig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 (één) dag hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] ter zake van het onder 2 primair, 3 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 9.051,24 (negenduizend eenenvijftig euro en vierentwintig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 9 augustus 2013.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 4] , ter zake van het onder 2 primair, 3 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 9.051,24 (negenduizend eenenvijftig euro en vierentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 (één) dag hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 5] ter zake van het onder 2 primair, 3 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 17.054,55 (zeventienduizend vierenvijftig euro en vijfenvijftig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 9 augustus 2013.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 5] , ter zake van het onder 2 primair, 3 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 17.054,55 (zeventienduizend vierenvijftig euro en vijfenvijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 (één) dag hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 9 augustus 2013.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. P. Koolschijn, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Brink, griffier,
en op 15 maart 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 15‑03‑2018
Zie: HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014/156.
Uitspraak 23‑11‑2016
Inhoudsindicatie
Tussenarrest in drievoudige levensberoving Dwingelderveld en Exloo. Heropening onderzoek in verband met het doen van nader deskundigenonderzoek en het laten opmaken van aanvullende gedragsrapportages.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006986-15
Uitspraak d.d.: 23 november 2016
TEGENSPRAAK
Tussenarrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 24 november 2015 met parketnummer 18-930051-14 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
thans ingeschreven en verblijvende in P.I. Veenhuizen, gevangenis Esserheem aan de Meidoornlaan 38 te Veenhuizen.
Het hoger beroep
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde medeplegen van moord op [slachtoffer 1] , het subsidiair tenlastegelegde medeplegen van gekwalificeerde doodslag van voornoemde [slachtoffer 1] en het meer subsidiair tenlastegelegde medeplegen van doodslag op deze [slachtoffer 1] . Zij heeft verdachte veroordeeld ter zake van – kort gezegd – de onder 1 meest subsidiair tenlastegelegde diefstal met geweld in vereniging, de dood van [slachtoffer 1] ten gevolge hebbend en het medeplegen van moord op het echtpaar [slachtoffer 2 en 3] . De rechtbank heeft verdachte ter zake van deze feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd voor de duur van dertig jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Daarnaast bevat het vonnis de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen en heeft de rechtbank schadevergoedingsmaatregelen opgelegd. Ten slotte bevat het vonnis beslissingen met betrekking tot de inbeslaggenomen goederen.
Hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben beide op 7 december 2015 tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Ter terechtzitting
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 18 april 2016, 26 oktober 2016, 27 oktober 2016, 23 november 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die, overeenkomstig de vordering van de officier van justitie in eerste aanleg, ertoe strekt dat verdachte ter zake van het onder 1 primair (slachtoffer [slachtoffer 1] ), onder 2 primair (slachtoffer [slachtoffer 2] ) en onder 3 primair (slachtoffer [slachtoffer 3] ) tenlastegelegde, telkens medeplegen van moord, wordt veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.
Daarnaast heeft de advocaat-generaal met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen gevorderd deze alle vijf volledig toe te wijzen, hoofdelijk en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, waarbij subsidiair volstaan kan worden met één dag hechtenis. Mocht het hof overgaan tot de oplegging van een tijdelijke gevangenisstraf dan dient bij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel het volledig aantal dagen vervangende hechtenis gehanteerd te worden. Met betrekking tot het beslag is door de advocaat-generaal gevorderd dit overeenkomstig de beslissingen van de rechtbank af te wikkelen.
Deze op schrift gestelde vordering van de advocaat-generaal is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadslieden, mr. E. van der Meer en mr. W. Anker, naar voren is gebracht.
Beraadslaging
Tijdens de beraadslaging in raadkamer is gebleken, dat het onderzoek ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en het onderzoek naar de persoon van verdachte niet volledig is geweest.
Het hof overweegt ten aanzien van feit 1 als volgt.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft in lijn met en onder verwijzing naar hetgeen de officier van justitie in eerste aanleg en in haar appelschriftuur heeft betoogd, aan haar vordering tot bewezenverklaring van het onder 1 primair tenlastegelegde medeplegen van moord een scenario ten grondslag gelegd. In dat scenario is bij verdachte en medeverdachte sprake geweest van voorbedachte raad. Bij verdachten was sprake van een wilsbesluit om [slachtoffer 1] van het leven te beroven en was er tussen het nemen van dat besluit en de uitvoering daarvan een periode gelegen waarin verdachten zich hadden kunnen beraden over dat besluit en de gevolgen daarvan.
In het door het openbaar ministerie verdedigde scenario heeft het slachtoffer [slachtoffer 1] op het smalle bospad gelopen dat parallel loopt aan de greppel, in het dossier ook wel aangeduid als pad A of ruiterpad. Nadat het slachtoffer naar rechts is afgeslagen, het brede bospad op is gelopen en voorbij de punt van de greppel – waar de verdachten in stonden – is gegaan, zijn er eerst drie schoten op het slachtoffer gelost. In de greppel zijn ook drie hulzen aangetroffen. Vervolgens is het slachtoffer op de grond gevallen. Het slachtoffer is daarna aan de voeten of benen versleept en niet – zoals verdachten hebben verklaard – aan de armen of handen. Bij dat verslepen is [slachtoffer 1] jas een stuk omhoog gegaan. Rond dit moment is hij beroofd van zijn spullen en is hem gevraagd naar zijn pincode. Daarna, terwijl het slachtoffer op de grond lag, is er nog een vierde keer geschoten. De advocaat-generaal gaat hierbij uit van een schot in de borst dat qua kennelijke hoekbaan van het schot, past bij het afvuren van een kogel staand vanaf de voeten van het slachtoffer. Het door de advocaat-generaal geschetste scenario met de volgorde – schieten, slepen en nogmaals schieten – past, aldus het openbaar ministerie, ook bij de door de forensisch deskundigen geconstateerde schietsporen in de jas van [slachtoffer 1] . Het openbaar ministerie verwijst daarbij naar 'beschadiging 5'. Die beschadiging is waarschijnlijk een inschotbeschadiging van een kogel. De beschadiging komt qua locatie niet overeen met de in het lichaam aangetroffen inschoten. Deze bevindingen zouden verklaard kunnen worden doordat – kort gezegd – de jas van het slachtoffer tijdens het borstschot al een stukje omhoog geschoven zou zijn. Ter ondersteuning van de conclusie dat er enige tijd tussen de eerste drie schoten en het laatste schot heeft gezeten, heeft de officier van justitie in haar requisitoir in het bijzonder de verklaring van getuige [getuige] aangehaald die heeft verklaard over een langere tussenpoos tussen de op één na laatste en laatste knal die hij heeft gehoord. Ten slotte wordt dit scenario volgens het openbaar ministerie onderbouwd door de buiten de greppel aangetroffen vierde huls. Bij repliek heeft de advocaat-generaal – in reactie op het verweer van de raadsman van de verdachte – het belang van de vindplaats van deze vierde huls extra benadrukt. Daaruit leidt zij af dat het aannemelijk is dat er drie keer vanuit de sloot of greppel en één keer vanaf een andere plek geschoten is. Na het vierde schot zou het lichaam van het slachtoffer gesleept zijn naar een verstopplek, aldus de advocaat-generaal. Die plek was verderop in dezelfde greppel als waar verdachten stonden ten tijde van de eerste schoten. Deze door het openbaar ministerie geschetste gang van zaken zou verklaren waarom de jas uiteindelijk veel verder omhoog bij het slachtoffer heeft gezeten ten tijde van het aantreffen van zijn lichaam, dan de jas ten tijde van de schoten zou moeten hebben gezeten.
Standpunt van de verdediging
Mr. Van der Meer heeft namens verdachte ter zake van alle tenlastegelegde feiten verweer gevoerd.
Specifiek ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feitencomplex heeft de raadsman betoogd dat verdachte weliswaar uit was op het bestelen van [slachtoffer 1] , maar dat hij hem niet om het leven wilde brengen. Hij had daartoe dan ook geen plan met zijn broer – medeverdachte – beraamd. Dit volgt ook uit de door verdachte en zijn broer tot op heden afgelegde verklaringen, waarbij verdachte een andere gang van zaken dan het openbaar ministerie heeft geschetst. Bij de politie heeft de verdachte verklaard dat hij en zijn broer in de greppel haaks op het brede bospad hebben gewacht totdat [slachtoffer 1] het bos uitkwam. Zijn broer zag dat [slachtoffer 1] aan kwam lopen, voorbij de greppel liep en heeft [slachtoffer 1] vervolgens neergeschoten. Volgens verdachtes verklaringen bij de politie is er twee- tot driemaal geschoten. In eerste aanleg en in hoger beroep heeft verdachte aangegeven dat er drie schoten zijn gelost, die elkaar snel opvolgden.
Op vragen omtrent de aangetroffen vierde huls, heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven dat er dan waarschijnlijk vier schoten zijn gelost. Met betrekking tot de locatie van de vierde huls heeft de raadsman bij pleidooi toegevoegd dat deze door allerlei omstandigheden op een andere plek, gelegen buiten de greppel, terecht kan zijn gekomen en een later gelost vierde schot ook niet in overeenstemming is met de verschillende getuigenverklaringen die melding maken van een korte tijdspanne tussen de schoten. Het verbinden van conclusies omtrent de voorbedachte raad en het opzet op de dood aan de vierde huls zou louter speculatief zijn, aldus de raadsman, hetgeen hij bij dupliek heeft benadrukt. Vervolgens hebben de verdachten [slachtoffer 1] naar een plaats in de greppel gesleept, verder gelegen van het bospad dan waar zij zelf daarvoor in de greppel hadden gestaan. Volgens verdachte is [slachtoffer 1] aan zijn armen gesleept, hetgeen hij bij de politie nader heeft geconcretiseerd als het bij de schouders aan de jas van [slachtoffer 1] slepen en waarbij hij ter terechtzitting in hoger beroep het slepen onder de oksels heeft genoemd. Hierna is [slachtoffer 1] door de verdachten afgedekt met takken en bladeren.
Overwegingen
Het hof overweegt het volgende. Het dossier bevat een aantal processen-verbaal en rapporten dat voor de toetsing van beide scenario's relevant is.
Uit het proces-verbaal van onderzoek plaats delict d.d. 26 januari 20131.volgt dat op de plaats delict vier hulzen zijn aangetroffen. Drie van deze hulzen bevinden zich op de plek – in de greppel – waarover beide verdachten verklaren dat zij hebben staan wachten op [slachtoffer 1] en van waaruit aldus verdachten ook geschoten zou zijn. Dit betreft een locatie in de greppel tussen de 3,40 meter en 5,50 meter afstand vanaf de onverharde weg, ook wel pad B of het brede bospad genoemd. De vierde huls is buiten de sloot of greppel, derhalve naar het hof aanneemt op een hoger gelegen berm en zijwaarts – ten opzichte van de drie hulzen – op enige afstand, doch blijkens het proces-verbaal relaas forensisch onderzoek d.d. 18 mei 20142.in nagenoeg dezelfde lijn, van de overige drie hulzen aangetroffen. Het slachtoffer zelf is op 20 meter afstand, gerekend vanaf de onverharde weg, op de rug liggend, het hoofd in noordoostelijke richting, met de armen boven het met een jas bedekt hoofd, aangetroffen. In de greppel, op de plaats waar het slachtoffer lag, ter hoogte van het hoofd, werd een kogelpunt aangetroffen. Bemonstering van deze kogelpunt leidt tot de conclusie dat daarop aangetroffen DNA matcht met DNA van het slachtoffer.3.Van deze vindplaatsen is een overzichtskaart in het dossier gevoegd, zij het zonder vermelding van voornoemde afstanden.
Zowel de hulzen als de kogelpunt passen bij een vuurwapen van het merk Glock, kaliber 9mm, Parabellum, aldus het NFI-rapport d.d. 27 december 2012 dat betrekking heeft op het munitieonderzoek4.. Het in een later stadium door medeverdachte aangewezen pistool als zijnde het gebruikte pistool heeft blijkens het NFI-rapport d.d. 14 mei 2014, inhoudende een aanvullend wapen- en munitieonderzoek5.de opschriften en uiterlijke kenmerken van een semiautomatisch werkend pistool van het merk Glock, model 17, kaliber 9mm Parabellum. Het dossier bevat voorts diverse NFI-rapporten die zien op de pathologie naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood d.d. 21 november 20126., met daarop een aanvullend verslag d.d. 17 januari 20137.. Aldus deze rapporten zijn de letsels van het slachtoffer bestudeerd, is vastgesteld dat er minimaal drie en maximaal vijf keer geschoten is en is per letsel – voor zover mogelijk – vastgesteld of het waarschijnlijker is dat het een inschot- of een uitschotletsel betreft. Het verschil in minimum en maximum aantal schoten is gelegen in de beweeglijke onderdelen van het lichaam, zoals de handen of armen die op één lijn zouden kunnen worden gebracht met andere letsels. Op de rug van het slachtoffer is daarnaast krasvormig letsel aangetroffen, hetgeen na het overlijden is ontstaan. Dit krasvormig letsel kan duiden op het verslepen van het lichaam, aldus de rapportage. Met betrekking tot de kleding bevat het dossier een herzien NFI-rapport schotrestenonderzoek d.d. 25 september 20138.. Beide voornoemde onderzoeken zijn vervolgens gecombineerd in een zogenoemd gecombineerd pathologie- en schotrestenonderzoek, gedateerd van 25 september 20139.. Uit dit laatste rapport volgt dat de beschadigingen in de jas en letsels in de borst beter passen wanneer de jas van het slachtoffer tijdens ten minste één schot, naar het hof begrijpt in ieder geval het inschot in de borst, niet normaal gedragen is. Tevens is in dit rapport de vraag gesteld naar de positie van de schutter en het slachtoffer ten opzichte van elkaar, waarbij vele mogelijkheden zijn gegeven. Op basis van het gecombineerde onderzoek van het letsel en de kleding konden daarover echter geen uitspraken gedaan worden.
Naast voornoemde rapporten zijn in aanvulling op het reeds genoemde standpunt van de verdediging de verklaringen van verdachte en zijn broer zoals afgelegd bij de politie van belang. Verdachtes broer heeft bij de politie verklaard dat [slachtoffer 1] de verdachten, die in de sloot of greppel stonden, voorbijliep in de richting van de parkeerplaats.10.Toen [slachtoffer 1] zich op een afstand van zes meter bevond, is [slachtoffer 1] door hem van achteren beschoten.11.Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij met zijn broer in de greppel stond en zijn broer op [slachtoffer 1] heeft geschoten. Tijdens dit schieten heeft verdachte zijn vingers in zijn oren gestopt en zich omgedraaid.12.Het hof leidt uit de op pagina 347 en pagina 530 aangetroffen tekeningen gemaakt door respectievelijk medeverdachte en verdachte af dat zij vlakbij en naast elkaar in de greppel stonden.
Het hof stelt voorop dat voornoemde rapportages van de deskundigen van het NFI dateren van voor de aanhouding van verdachten op 3 maart 2014. Een verklaring van verdachte en de medeverdachte over de feiten was op het moment van de totstandkoming van de verschillende rapportages nog niet voorhanden. Dit gegeven leidt er – hoe dan ook – toe dat de deskundigen in hun onderzoeksbevindingen nog geen rekening hebben kunnen houden met het scenario van de verdachten, dat het slachtoffer van achteren op een afstand van zes meter vanaf nagenoeg één locatie, namelijk vanuit de greppel, is beschoten. De deskundigen hebben dat scenario niet kunnen toetsen aan de hand van de vastgestelde onderzoeksresultaten en evenmin kunnen vergelijken met het scenario van het openbaar ministerie.
Het hof constateert dat het openbaar ministerie betekenis toekent aan de vindplaats van de hulzen. In de tot nu toe uitgevoerde forensische onderzoeken zijn die vindplaatsen van de hulzen in het kader van scenariovergelijking niet meegenomen.
Evenmin beschikt het hof over informatie over de afstand waarover het door medeverdachte gebruikte wapen – een Glock model 17, kaliber 9 mm Parabellum – de hulzen uitwerpt, behoudens de omstandigheid dat dit wapen kennelijk aan de rechterzijde de hulzen uitwerpt, zoals de officier van justitie op pagina 12 van het aan de appelschriftuur gehechte requisitoir heeft vermeld. Deze informatie zou van belang kunnen zijn voor het beter in context kunnen plaatsen van de vindplaatsen van de hulzen in relatie tot voornoemde scenario’s. Het hof constateert dat het openbaar ministerie aan deze kwestie in het kader van bewijsvoering betekenis toekent.
In dit verband merkt het hof op dat het dossier geen volledige informatie bevat waaruit de exacte onderlinge afstand van of tussen alle hulzen, in het bijzonder de niet in de greppel zijwaarts liggende huls blijkt. Zo ontbreekt een kaart met duidelijke maatvoering. Uit de huidige in het proces-verbaal genoemde afstanden tot het brede bospad kunnen geen conclusies getrokken worden, ook nu het punt op de bosweg van waar gemeten is, niet nader is geduid. Evenmin heeft het hof een forensisch onderzoek aangetroffen waarin de vindplaats van de kogelpunt onder het hoofd van het slachtoffer is betrokken, dan wel een mogelijke verklaring is gegeven voor het op die plek aantreffen van de kogelpunt, bezien in het licht van voornoemde scenario’s. Naast de vindplaats van de vierde huls, wordt door het openbaar ministerie waarde gehecht aan de vermoedelijke richting van schieten. Hoewel de door de patholoog opgemaakte tekening van de geconstateerde vijf doorschoten een indicatie kan geven van mogelijke richtingen, ontbreekt een volledig (visueel) schotbanenonderzoek.
Ten slotte hebben het openbaar ministerie en de verdachte duidelijk tegengestelde standpunten ingenomen over het verslepen van het slachtoffer. Uit het dossier blijkt niet of uit het rugletsel, dat kennelijk door het slepen is veroorzaakt, conclusies getrokken kunnen worden over de wijze en de richting van slepen van het lichaam van [slachtoffer 1] , al dan niet in combinatie met de onderzoeksbevindingen over de aangetroffen positie van de door [slachtoffer 1] gedragen jas en broek, alsmede de aangetroffen positie van het lichaam van [slachtoffer 1] in de greppel, waarbij het hoofd in noordoostelijke richting gelegen was.
Nader onderzoek
Het hof acht het noodzakelijk dat op bovenstaande punten nader onderzoek wordt verricht. Het dossier dient te worden gecompleteerd met – indien mogelijk – een volledig schotbanenonderzoek en eenduidige informatie – hetzij ingetekend op een kaart, dan wel op andere wijze – omtrent de onderlinge afstand van de hulzen en op welke afstand daarvan het lichaam van [slachtoffer 1] zich bevond in de greppel. Voor zover dit relevant geacht wordt, dient ook concrete informatie over het uitwerpen van de hulzen door het wapen voorhanden te zijn. Voorts dient onderzoek gedaan te worden naar de vraag of uit het rugletsel, eventueel in samenhang met overige voornoemde omstandigheden, conclusies getrokken kunnen worden over de wijze van slepen van het lichaam.
Met inachtneming van deze informatie en alle relevante andere reeds in het dossier opgenomen onderzoeksresultaten, dient nader integraal onderzoek te worden verricht, naar de elkaar uitsluitende scenario's van het openbaar ministerie en de verdachten, voor zover dat volgens te benoemen deskundigen mogelijk is. Dit betreft enerzijds het scenario dat, aldus verdachten, er enkel geschoten is vanuit de greppel en dat het slachtoffer aan het bovenlichaam, de schouders, naar een plaats verderop in de greppel is gesleept. Anderzijds houdt het scenario van het openbaar ministerie in dat er vanaf meerdere punten op het slachtoffer geschoten is en dat het slachtoffer in meerdere fases aan de benen is versleept. Bij voornoemd onderzoek dient de locatie in de greppel van waar geschoten is, zoals verdachte en zijn medeverdachte die onder meer ter zitting van het hof hebben aangeduid en zoals die uit het onderzoek ter plaatse is vastgelegd, te worden betrokken.
Het voorgaande betekent dat het hof het dossier in handen van de raadsheer-commissaris zal stellen opdat onder zijn leiding de door het hof gewenste completering en het onderzoek plaats kunnen vinden.
Rapportages omtrent de persoon van verdachte
Zoals hiervoor reeds is vermeld acht het hof zich niet voldoende voorgelicht over de persoon van verdachte.
In het dossier bevinden zich verschillende rapportages met betrekking tot de persoon van verdachte. Een aantal deskundigen hebben onder meer over de toerekeningsvatbaarheid van verdachte geadviseerd. De Rapportage Pro Justitia van het Pieter Baan Centrum, opgemaakt door de deskundigen psychiater Ronhaar en klinisch psycholoog Boer dateert van 28 november 2014. Vervolgens heeft op verzoek van de verdediging een contra-expertise van het PBC onderzoek plaatsgevonden. Deze laatste Pro Justitia rapportage is geschreven door psychiater Van Gestel en psycholoog Van Casteren en is opgemaakt op 31 augustus 2015. Bij zowel de rapportage opgemaakt door het PBC, als de contra-rapportage heeft een milieuonderzoek plaatsgevonden en zijn de verdachten gedurende enige tijd geobserveerd.
Ter terechtzitting van het hof heeft de verdediging zich op een aantal van de voornoemde rapportages beroepen. Deze rapportages zijn inmiddels ruim een jaar tot twee jaar geleden opgemaakt.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat het hof nader (technisch) forensisch (deskundigen) onderzoek naar de verschillende scenario’s noodzakelijk acht. Dit door het hof noodzakelijk geachte nadere onderzoek zal zonder meer enige tijd in beslag nemen. Consequentie daarvan is dat de nadere behandeling van de strafzaak van verdachte en de beoordeling van zijn persoon – mede op basis van de rapportages – niet eerder dan over enige tijd aan de orde is. Het hof vindt in het bovenstaande aanleiding te oordelen dat de rapportages van de deskundigen Ronhaar en Boer van 28 november 2014 én die van Van Gestel en Van Casteren van 31 augustus 2015 een (korte) aanvulling of actualisering behoeven. Het hof wenst te worden geïnformeerd over de vraag of hun conclusies en adviezen nog steeds van kracht zijn en indien dat niet het geval is, in welke zin zij bijstelling behoeven. Opgemerkt zij dat de deskundigen opnieuw met verdachte dienen te spreken alvorens aanvullend te rapporteren. Het hof gaat ervan uit dat verdachte daaraan zal meewerken.
Slotoverwegingen
Het hof overweegt nog het volgende. De levenslange gevangenisstraf is ter terechtzitting in hoger beroep een belangrijk onderwerp van debat geweest. Zowel het openbaar ministerie, de verdediging, als de slachtoffers hebben hun visie gegeven op de vraag of het hof die straf in de zaak van verdachte kon of moest opleggen.
Nu het hof al in het kader van de bewijsvraag heeft vastgesteld dat het onderzoek onvolledig is geweest en dat in dat kader nader onderzoek noodzakelijk is, zal de behandeling van de zaak worden geschorst en komt het hof op dit moment aan een verdere beoordeling niet toe. Het hof onthoudt zich in de gegeven situatie van iedere uitspraak over een al dan niet mogelijke afdoening in de vorm van een straf en/of maatregel.
Ten slotte merkt het hof op dat de nadere onderzoeken er – hoe dan ook – toe leiden dat de einduitspraak in verdachtes zaak voor een zekere tijd uitgesteld wordt. Het hof realiseert zich dat dit uitstel voor alle betrokkenen – verdachte, de benadeelde partijen en de nabestaanden van de slachtoffers die zich niet als benadeelde hebben gevoegd – een langere periode van onzekerheid meebrengt en van allen geduld vraagt. Dat geduld wordt door het hof gevraagd in het belang van de waarheidsvinding.
BESLISSING
Het hof:
Heropent het onderzoek, onder gelijktijdige schorsing daarvan.
Om de klemmende redenen dat het zittingsrooster van het hof een eerdere behandeling van de zaak niet toelaat en de onderzoekshandelingen naar verwachting niet binnen een maand zullen zijn voltooid, zal het onderzoek langer dan een maand, maar niet langer dan drie maanden worden geschorst.
Stelt de stukken in volle omvang in handen van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit hof, teneinde:
- het door het hof noodzakelijk geachte nadere (forensisch) onderzoek te doen uitvoeren naar de scenario's van het openbaar ministerie en de verdediging, waarbij alle onderzochte en nog te onderzoeken aspecten worden betrokken, zoals hiervoor voormeld, voor zover dat volgens de door de raadsheer-commissaris te benoemen deskundigen te onderzoeken is;
- voornoemde gedragsdeskundigen op te dragen aanvullend op de reeds uitgebrachte rapportages te rapporteren, zoals hiervoor vermeld;
- en voorts alle andere onderzoekshandelingen te verrichten welke hem dienstig voorkomen.
Bepaalt dat het onderzoek zal worden hervat tegen een nog nader te bepalen terechtzitting.
Beveelt de oproeping van de verdachte tegen het nog nader te bepalen tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsvrouw van verdachte en aan de benadeelde partijen, alsmede diens raadslieden.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. P. Koolschijn en mr. J. Hielkema, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. van der Ploeg, griffier,
en op 23 november 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 23‑11‑2016
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van onderzoek plaats delict, proces-verbaalnummer 03TGO12003-FTOAH-002, d.d. 26 januari 2013, pagina 38 (in het bij het hof voorhanden zijnde dossier opgenomen in ordner 10 van een procesdossier genaamd ‘ [pleegplaats] ’, bestaande uit TGO [pleegplaats] met proces-verbaalnummer 2012078849 en TGO Bosrand met proces-verbaalnummer 2013054198).
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal relaas forensisch onderzoek, proces-verbaalnummer 2012078849-FTOAH-001, d.d. 18 mei 2014, pagina 13 (opgenomen in ordner 10 van het onder 1 genoemde dossier).
Rapport van dr. A.G.M. van Gorp, NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA, inhoudende een onderzoek naar biologische sporen, RNA-onderzoek en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer 1] in [plaats] op 7 november 2012, d.d. 16 januari 2013 (ongenummerd opgenomen als bijlage 10 in ordner 11 van het onder 1 genoemde dossier).
Rapport van ing. R. Hermsen, NFI-deskundige wapens en munitie, inhoudende een munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in [plaats] in de gemeente [gemeente] op 4 november 2012, d.d. 27 december 2012 (ongenummerd opgenomen als bijlage 5 in ordner 11 van het onder 1 genoemde dossier).
Rapport van ing. R. Hermsen, inhoudende een aanvullend wapen- en munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in [plaats] op 4 november 2012, d.d. 14 mei 2014 (ongenummerd opgenomen als bijlage 37 in ordner 11 van het onder 1 genoemde dossier).
Rapport van dr. B. Kubat, arts en patholoog, inhoudende een pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, d.d. 21 november 2012 (ongenummerd opgenomen als bijlage 2 in ordner 11 van het onder 1 genoemde dossier).
Brief van dr. B. Kubat, inhoudende een aanvullend verslag sectie, d.d. 17 januari 2013 (ongenummerd opgenomen als bijlage 11 in ordner 11 van het onder 1 genoemde dossier).
Herzien rapport van dr. A. Brouwer-Stamouli, inhoudende een schotrestenonderzoek naar aanleiding van en schietincident in [plaats] in de gemeente [gemeente] op 4 november 2012 d.d. 25 september 2013 (opgenomen als bijlage 30 in ordner 11 van het onder 1 genoemde dossier).
Rapport van dr. B. Kubat en dr. A. Brouwer-Stamouli, inhoudende een gecombineerd pathologie- en schotrestenonderzoek naar aanleiding van een schietincident in [plaats] op 4 november 2012, d.d. 25 september 2013 (ongenummerd opgenomen als bijlage 31 in ordner 11 van het onder 1 genoemde dossier).
Een in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal van verhoor van medeverdachte, documentcode V-001-14, d.d. 16 april 2014 (pagina 341 (ordner 2) van het onder 1 genoemde dossier).
Een in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal van verhoor van medeverdachte, documentcode V-001-15, d.d. 16 april 2014 (pagina 357 (ordner 2) van het onder 1 genoemde dossier).
Een in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte, documentcode V-002-20, d.d. 16 april 2014 (pagina 517 (ordner 2) van het onder 1 genoemde dossier).