Zie: HR 17 december 2013:ECLI:NL:HR:2013:2001, NJ 2014/75 m.nt. Borgers en HR 14 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:222.
HR, 22-01-2019, nr. 18/01541
ECLI:NL:HR:2019:78
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-01-2019
- Zaaknummer
18/01541
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:78, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑01‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:1334
ECLI:NL:PHR:2018:1334, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑11‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:78
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0146
NbSr 2019/61
Uitspraak 22‑01‑2019
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. (Gewoonte)witwassen, art. 420bis.1.b jo. 420ter.1 Sr. Partiële vrijspraak t.a.v. geldbedragen op de grond dat ‘niet kan worden uitgesloten dat deze bedragen afkomstig zijn uit enig door verdachte zelf begaan misdrijf’. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2016:2842 m.b.t. kwalificatie-uitsluitingsgrond indien bewezenverklaard witwassen bestaat uit verwerven of voorhanden hebben van 'onmiddellijk' uit 'eigen' misdrijf afkomstige voorwerpen. Hof heeft kennelijk beoogd toepassing te geven aan deze rechtspraak. ’s Hofs kennelijke oordeel dat de bedragen onmiddellijk afkomstig zijn uit een eigen misdrijf van verdachte is niet begrijpelijk gemotiveerd. De enkele omstandigheid dat afkomst uit een door verdachte zelf begaan misdrijf ‘niet kan worden uitgesloten’ volstaat daartoe niet, mede in aanmerking genomen de in ECLI:NL:HR:2016:2842 aangeduide factoren. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
22 januari 2019
Strafkamer
nr. S 18/01541
IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 15 februari 2017, nummer 22/000400-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] 1985.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door het Openbaar Ministerie. Het heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak, opdat deze op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De raadslieden van de verdachte, R.J. Baumgardt en P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, hebben daarop schriftelijk gereageerd.
2. Procesgang
2.1.1. Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 26 november 2012, te 's-Gravenhage, althans in Nederland, (een) voorwerp(en), te weten:
- een of meer meubelstukken (waaronder een lederen hoekbank en/of een televisiemeubel en/of een of meer tafels en/of stoelen en/of lampen en/of bedden en/of een vloerkleed) en/of
- een of meer stuks audio- en/of videoapparatuur (waaronder een Samsung 3D-tv en/of Samsung LED-tv en/of dvd-speler(s)) en/of
- een wasmachine en/of een elektrische pedaalemmer en/of twee consoles en/of
- een of meer kledingstuk(ken) (waaronder merk
Louis Vuitton) en/of sieraden en/of (een) koffer(s) en/of (een) reistas(sen)en en/of (een) herenschoudertas en/of zonnebril(len) (merk Louis Vuitton) en/of
- een geldbedrag (contant) van (in totaal) 3.481 euro en/of
- een of meer geldbedrag(en) (van (in totaal) 92.474,83 euro) en/of een of meer ander(e) geldbedrag(en) en/of/althans (telkens) enig(e) goed(eren),
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een of meerdere voorwerp(en), te weten vorengenoemd(e) goed(eren) en/of geldbedrag(en), gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, terwijl hij, verdachte, van het plegen van dat feit een gewoonte heeft gemaakt."
2.1.2. Het Hof heeft daarvan bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 1 januari 2011 tot en met 26 november 2012, te 's-Gravenhage, althans in Nederland, voorwerpen, te weten:
- een of meer meubelstukken (waaronder een lederen hoekbank en een televisiemeubel en tafels en stoelen en lampen en bedden en een vloerkleed en
- audio- en/of videoapparatuur (waaronder een Samsung 3D-tv en Samsung LED-tv en dvd-spelers en
- een wasmachine en een elektrische pedaalemmer en twee consoles en
- kledingstukken (waaronder van het merk
Louis Vuitton) en een sieraad en koffers en reistassen en een herenschoudertas en een zonnebril (merk
Louis Vuitton) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen
- middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, terwijl hij, verdachte, van het plegen van dat feit een gewoonte heeft gemaakt."
2.2.1. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring het volgende overwogen:
"De verdachte heeft aangevoerd dat hij veel geld heeft gewonnen in casino 'De Marrakech' in Marokko. Op de terechtzitting bij dit hof van 16 juni 2014 is gebleken dat het hiertoe ter staving overgelegde stuk een falsificatie betreft en niet klopt. De verdediging heeft in verband daarmee het desbetreffende stuk inmiddels teruggetrokken. Op de terechtzitting in hoger beroep van 1 februari 2017 blijft de verdachte bij zijn verklaring dat hij in voornoemd casino veel geld heeft gewonnen. Desgevraagd kan hij echter aan het hof geen stukken overleggen die zijn verklaring ondersteunen.
De verdachte heeft ook verklaard dat hij via zijn vader veel geld heeft geleend van twee mannen in Marokko, te weten [betrokkene 1] (ook genoemd: [betrokkene 1]) en [betrokkene 2] (ook genoemd: [betrokkene 2]). Met betrekking tot deze leningen zijn schulderkenningen opgesteld die door de verdediging zijn overgelegd. Via een rechtshulpverzoek zijn in Marokko [betrokkene 1] en [betrokkene 2] als getuige gehoord. [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij de verdachte niet kent en hem ook nooit geld heeft geleend.
[betrokkene 2] heeft verklaard dat hij in totaal drie keer geld heeft geleend aan de vader van de verdachte. In totaal bedroeg die lening ongeveer 1.200.000 Marokkaanse dirham, omgerekend naar de huidige valuta is dat ongeveer € 111.000,-. Het hof acht het niet geloofwaardig dat [betrokkene 2] een bedrag van 1.200.000 dirham aan de verdachte heeft geleend. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat het jaarinkomen van [betrokkene 2], blijkens zijn eigen verklaring, tussen de 300.000 en 500.000 dirham bedraagt. Voorts neemt het hof in aanmerking dat niet is gebleken dat [betrokkene 2] daarnaast beschikte over de (financiële) middelen om een lening te verstrekken aan de (vader van de) verdachte ten bedrage van 1.200.000 dirham.
Verder heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zijn vader het geleende bedrag inmiddels heeft terugbetaald. De verdachte heeft hiervan eveneens geen stukken overgelegd aan het hof.
Gelet op het voorgaande overweegt het hof, met de rechtbank, dat de verdachte op generlei wijze een verifieerbare en niet op voorhand onaannemelijke verklaring heeft afgelegd inzake het verschil tussen zijn legale bekende inkomsten enerzijds en zijn uitgaven anderzijds, terwijl dat gelet op de grote omvang van dit verschil wel van hem mag worden verwacht.
Het hof volgt de rechtbank met betrekking tot de partiële vrijspraken van de geldbedragen € 3.481,- en € 414,15. Het hof zal de verdachte voorts vrijspreken van de overige geldbedragen, nu niet kan worden uitgesloten dat deze geldbedragen afkomstig zijn uit enig door verdachte zelf begaan misdrijf."
2.2.2. De Rechtbank heeft in het vonnis van 27 januari 2013, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen ten aanzien van het geldbedrag van € 3.481,-:
"Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte het in zijn woning aangetroffen contante geldbedrag van € 3.481,- heeft witgewassen. De rechtbank overweegt hiertoe dat niet kan worden uitgesloten dat dit geldbedrag direct afkomstig is uit enig door verdachte zelf begaan misdrijf, terwijl uit het dossier niet blijkt dat met betrekking tot dit geldbedrag witwashandelingen hebben plaatsgevonden. Daar het enkel voorhanden hebben van een geldbedrag dat afkomstig is uit enig eigen misdrijf niet strafbaar is dient verdachte - met in achtneming van het arrest van de
Hoge Raad d.d. 2 juli 2013 - te worden vrijgesproken van het witwassen van dit geldbedrag. (...)"
3. Beoordeling van het middel
3.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof met betrekking tot de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen van € 3.481,- en € 92.474,83.
3.2.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 13 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2842 over de delictsgedragingen 'verwerven' en 'voorhanden hebben', zoals opgenomen in art. 420bis, eerste lid onder b, en art. 420quater, eerste lid onder b, Sr (hierna en ter onderscheiding van het verbergen en verhullen als bedoeld in art. 420bis, eerste lid onder a, Sr aan te duiden als gewoon (schuld)witwassen) het volgende overwogen:
"Ten aanzien van het verwerven of voorhanden hebben van voorwerpen die "onmiddellijk" uit "eigen" misdrijf afkomstig zijn, geldt dat die gedragingen niet zonder meer als gewoon (schuld)witwassen kunnen worden gekwalificeerd. Wanneer het gaat om gewoon (schuld)witwassen bestaande in het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, moet uit de motivering van de uitspraak kunnen worden afgeleid dat de gedragingen van de verdachte ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp.
Deze rechtspraak over de kwalificeerbaarheid van gewoon (schuld)witwassen houdt in dat indien vaststaat dat het enkele verwerven of voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf, niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd. Daarmee wordt mede beoogd te voorkomen dat een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of onder zich heeft en dus voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig maakt aan het gewoon (schuld)witwassen van die voorwerpen, een misdrijf waarop een gevangenisstraf van zes jaren respectievelijk twee jaren is gesteld. Bovendien wordt aldus bevorderd dat in zo een geval het door de verdachte begane (grond)misdrijf, dat in de regel nader is omschreven in een van specifieke bestanddelen voorziene strafbepaling, in de vervolging centraal staat.
Bij de beoordeling van de begrijpelijkheid van de beslissing omtrent de "onmiddellijke" afkomst uit "eigen" misdrijf zijn als factoren vooral van belang of:
(i) naast het tenlastegelegde witwassen sprake is van een ten laste van de verdachte uitgesproken bewezenverklaring ter zake van het begaan van een ander misdrijf met betrekking tot hetzelfde voorwerp, door middel van welk misdrijf de verdachte dat voorwerp kennelijk heeft verworven of voorhanden heeft (bijvoorbeeld de buit van een door de verdachte zelf begaan vermogensmisdrijf), dan wel
(ii) rechtstreeks uit de bewijsvoering voortvloeit dat sprake is van - kort gezegd - het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, dan wel
(iii) de juistheid in het midden is gelaten van hetgeen door of namens de verdachte met voldoende concretisering is aangevoerd met betrekking tot dit verwerven of voorhanden hebben door eigen misdrijf."
3.3.
Het Hof heeft de verdachte vrijgesproken van het witwassen van de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen en daartoe overwogen dat "niet kan worden uitgesloten dat deze bedragen afkomstig zijn uit enig door verdachte zelf begaan misdrijf". Aldus heeft het Hof kennelijk beoogd toepassing te geven aan de hiervoor onder 3.2 weergegeven rechtspraak van de Hoge Raad met betrekking tot de zogeheten kwalificatie-uitsluitingsgrond die de Hoge Raad heeft aanvaard indien, kort gezegd, het bewezenverklaarde witwassen bestaat uit het verwerven of voorhanden hebben van voorwerpen die 'onmiddellijk' uit 'eigen' misdrijf afkomstig zijn. Het kennelijke oordeel van het Hof dat de in de tenlastelegging genoemde bedragen onmiddellijk afkomstig zijn uit een eigen misdrijf van de verdachte is niet begrijpelijk gemotiveerd. De enkele omstandigheid dat afkomst uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf "niet kan worden uitgesloten" volstaat daartoe niet, mede in aanmerking genomen de in voornoemde rechtspraak van de Hoge Raad onder (i) tot en met (iii) aangeduide factoren.
3.4.
Het middel is terecht voorgesteld.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 januari 2019.
Conclusie 27‑11‑2018
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. (Gewoonte)witwassen, art. 420bis.1.b jo. 420ter.1 Sr. Partiële vrijspraak t.a.v. geldbedragen op de grond dat ‘niet kan worden uitgesloten dat deze bedragen afkomstig zijn uit enig door verdachte zelf begaan misdrijf’. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2016:2842 m.b.t. kwalificatie-uitsluitingsgrond indien bewezenverklaard witwassen bestaat uit verwerven of voorhanden hebben van 'onmiddellijk' uit 'eigen' misdrijf afkomstige voorwerpen. Hof heeft kennelijk beoogd toepassing te geven aan deze rechtspraak. ’s Hofs kennelijke oordeel dat de bedragen onmiddellijk afkomstig zijn uit een eigen misdrijf van verdachte is niet begrijpelijk gemotiveerd. De enkele omstandigheid dat afkomst uit een door verdachte zelf begaan misdrijf ‘niet kan worden uitgesloten’ volstaat daartoe niet, mede in aanmerking genomen de in ECLI:NL:HR:2016:2842 aangeduide factoren. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Nr. 18/01541 Zitting: 27 november 2018 | Mr. D.J.C. Aben Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het gerechtshof Den Haag heeft de verdachte bij arrest van 15 februari 2017 partieel vrijgesproken van het ten laste gelegde en de verdachte wegens “van het plegen van witwassen een gewoonte maken” veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 216 uren, subsidiair 108 dagen vervangende hechtenis.
2. Namens het Openbaar Ministerie heeft mr. P.G. Blanken, advocaat-generaal bij het ressortsparket te Den Haag, cassatieberoep ingesteld en heeft mr. M. van der Dorst, advocaat-generaal bij het ressortsparket te Den Haag, één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel komt met verschillende rechts- en motiveringsklachten op tegen de partiële vrijspraak van het tenlastegelegde witwassen. In het bijzonder klaagt het middel over de vrijspraak van de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen, te weten het (contante) geldbedrag van € 3.481,- en de geldbedragen van (in totaal) € 92.474,83.
4. Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
“hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 26 november 2012, te 's- Gravenhage, althans in Nederland, (een) voorwerp(en), te weten:
- een of meer meubelstukken (waaronder een lederen hoekbank en/of een televisiemeubel en/of een of meer tafels en/of stoelen en/of lampen en/of bedden en/of een vloerkleed) en/of
- een of meer stuks audio- en/of videoapparatuur (waaronder een Samsung 3D-tv en/of Samsung LED-tv en/of dvd-speler(s)) en/of
- een wasmachine en/of een elektrische pedaalemmer en/of twee consoles en/of
- een of meer kledingstuk(ken) (waaronder merk Louis Vuitton) en/of sieraden en/of (een) koffer(s) en/of (een) reistas(sen)en en/of (een) herenschoudertas en/of zonnebril(len) (merk Louis Vuitton) en/of
- een geldbedrag (contant) van (in totaal) 3.481 euro en/of
- een of meer geldbedrag(en) (van (in totaal) 92.474,83 euro) en/of een of meer ander(e) geldbedrag(en) en/of/althans (telkens) enig(e) goed(eren),
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een of meerdere voorwerp(en), te weten vorengenoemd(e) goed(eren) en/of geldbedrag(en), gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf, terwijl hij, verdachte, van het plegen van dat feit een gewoonte heeft gemaakt.”
5. Het hof heeft de verdachte als gezegd partieel vrijgesproken van het witwassen van de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen en daartoe het volgende overwogen:
“Het hof volgt de rechtbank met betrekking tot de partiële vrijspraken van de geldbedragen € 3.418 [D.A.: ik begrijp € 3.481,-],- en € 414,15.
Het hof zal de verdachte voorts vrijspreken van de overige geldbedragen, nu niet kan worden uitgesloten dat deze geldbedragen afkomstig zijn uit enig door verdachte zelf begaan misdrijf.”
6. Wat betreft het geldbedrag van € 3.481,- heeft het hof de overweging de rechtbank Den Haag overgenomen. De rechtbank Den Haag heeft in het vonnis van 27 januari 2013 op dit punt het volgende overwogen:
“Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte het in zijn woning aangetroffen contante geldbedrag van € 3.481,- heeft witgewassen. De rechtbank overweegt hiertoe dat niet kan worden uitgesloten dat dit geldbedrag direct afkomstig is uit enig door verdachte zelf begaan misdrijf, terwijl uit het dossier niet blijkt dat met betrekking tot dit geldbedrag witwashandelingen hebben plaatsgevonden. Daar het enkel voorhanden hebben van een geldbedrag dat afkomstig is uit enig eigen misdrijf niet strafbaar is dient verdachte - met in achtneming van het arrest van de Hoge Raad d.d. 2 juli 2013 - te worden vrijgesproken van het witwassen van dit geldbedrag. (…)”
7. Alvorens tot bespreking van het middel over te gaan, zal ik eerst het juridisch kader schetsen waarbinnen de klacht dient te worden behandeld.
8. Voor zover aan de verdachte als gedraging ten laste is gelegd dat hij een voorwerp heeft verworven of voorhanden heeft gehad als bedoeld in art. 420bis, lid 1, onder b, Sr en art. 420quater, lid 1, onder b, Sr, is in de eerste plaats relevant of aannemelijk is dat het voorwerp afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf1.en vervolgens of dat voorwerp onmiddellijk dan wel middellijk afkomstig is uit dat misdrijf.2.Het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat – ‘onmiddellijk’ – afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf kan kwalificeren als ‘witwassen’ indien uit de motivering van de bewezenverklaring kan worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slechts voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp.3.Deze rechtspraak van de Hoge Raad heeft in beginsel geen betrekking op de tenlastelegging en bewezenverklaring van het ‘overdragen’, ‘omzetten’ of ‘gebruik maken’ van een voorwerp dat afkomstig is van een door de verdachte zelf begaan misdrijf. Dit is slechts anders in het bijzondere geval waarin het ‘overdragen’, ‘gebruik maken’ of ‘omzetten’ van rechtstreeks (‘onmiddellijk’) door eigen misdrijf verkregen voorwerpen plaatsvindt onder omstandigheden die niet wezenlijk verschillen van gevallen waarin een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die daarmee de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig zou maken aan het witwassen van die voorwerpen.4.
9. Gelet op de gebruikte bewoordingen in de door het hof overgenomen overweging van de rechtbank en de nadere overweging van het hof in het bestreden arrest, heeft het hof kennelijk het oog gehad op de hiervoor genoemde jurisprudentie van de Hoge Raad inzake de kwalificatie-uitsluitingsgrond in witwaszaken.
10. In het bestreden arrest ligt besloten dat het hof aannemelijk heeft geoordeeld dat de aangetroffen geldbedragen onmiddellijk afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, terwijl niet bewezen kan worden verklaard dat de verdachte naast het verwerven of voorhanden hebben van deze geldbedragen ook de criminele herkomst daarvan heeft getracht te verbergen of te verhullen. Dat oordeel is, zonder nadere motivering die ontbreekt, niet zonder meer begrijpelijk. Naast het tenlastegelegde witwassen is immers geen ander misdrijf met betrekking tot deze geldbedragen bewezen verklaard, door welk misdrijf de verdachte de geldbedragen kennelijk heeft verworven of voorhanden heeft gehad. Evenmin kan uit de bewijsvoering of de verklaring van de verdachte worden afgeleid dat deze geldbedragen onmiddellijk uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf afkomstig zijn.5.Bovendien is naast het ‘verwerven’ en ‘voorhanden hebben’ ook het ‘overdragen’, ‘omzetten’ en/of ‘gebruik maken’ van de geldbedragen ten laste gelegd, zodat ook in zoverre het oordeel van het hof niet zonder meer begrijpelijk is.
11. Voorts heeft het hof miskend dat een geslaagd beroep op een kwalificatie-uitsluitingsgrond niet leidt tot (partiële) vrijspraak, maar tot ontslag van alle rechtsvervolging.
12. Het middel is terecht voorgesteld.
13. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
14. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak, opdat deze op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑11‑2018
“In die gevallen waarin sprake is van voorwerpen die 'middellijk' afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf doordat direct uit misdrijf afkomstige voorwerpen nadien zijn omgezet in andere voorwerpen, doet zich niet de onder 3.3 bedoelde situatie voor waarin een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die daardoor de uit dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig maakt aan het witwassen van die voorwerpen. Dat brengt mee dat er in beginsel geen grond is de onder 3.3 bedoelde rechtsregels ook toe te passen op dergelijke gevallen, nu het automatisme dat deze rechtsregels beogen tegen te gaan, zich in die gevallen niet voordoet.” Zie HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:702, NJ 2014/302 m.nt. Keijzer, rov. 3.8. Zie ook: HR 7 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2913, NJ 2014/500 m.nt. Keijzer, HR 8 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2527, NJ 2016/479.
Zie HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2001, NJ 2014/75 m.nt. Borgers, HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:702, NJ 2014/302 m.nt. Keijzer, HR 20 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1164, RvdW 2014/763, HR 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3687, HR 13 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2842, NJ 2017/218 m.nt. Mevis en HR 26 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2499, RvdW 2017/1072.
Zie HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:714, NJ 2014/303 m.nt. Keijzer en HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:716, RvdW 2014/573. Zie ook HR 7 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2913, NJ 2014/500 m.nt. Keijzer. In deze zaak was specifiek het ‘overdragen’ en ‘omzetten’ bewezenverklaard. Zie voorts HR 13 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2842, NJ 2017/218 m.nt. Mevis.
Zie: HR 7 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:888, NJ 2015/339 m.nt. Keijzer en HR 16 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1655, NJ 2015/340 m.nt. Keijzer.