Hof Den Haag, 03-04-2017, nr. 200.205.944/01
ECLI:NL:GHDHA:2017:876
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
03-04-2017
- Zaaknummer
200.205.944/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2017:876, Uitspraak, Hof Den Haag, 03‑04‑2017; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
AR 2017/1801
AR-Updates.nl 2017-0412
VAAN-AR-Updates.nl 2017-0412
Uitspraak 03‑04‑2017
Inhoudsindicatie
Anders dan de kantonrechter oordeelt het hof dat van een ontslag op staandevoet geen sprake is. Vorderingen tzv billijke vergoeding, transitievergoeding en gefixeerde schadevergoeding toegewezen. Geen ernstige verwijtbaarheid, ondanks herhaaldelijk liegen
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.205.944/01
Zaaknummers rechtbank : 5259916 RP VERZ 16-50524
5260001 RP VERZ 16-50525
beschikking van 3 april 2017
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante in hoger beroep,
nader te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. E.A. Scheffers te Den Haag,
tegen
Envido Contractmanagement 4 B.V.,
gevestigd te Den Haag,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: Envido,
advocaat: mr. P.H. Mahieu te Den Haag.
Het geding
1. Bij beroepschrift met bijlagen, ter griffie ingekomen op 20 december 2016, is [appellante] (onder formulering van dertien grieven) in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kantonrechter te Den Haag van 22 september 2016. Envido heeft een verweerschrift (met producties) ingediend, welk geschrift is binnengekomen op 3 februari 2017. Op 24 februari 2017 heeft de mondelinge behandeling in hoger beroep plaatsgevonden, waarbij partijen de zaak hebben doen bepleiten door hun voornoemde advocaten. Van die zitting is een proces-verbaal opgemaakt, welk proces-verbaal zich bij de stukken bevindt. Vervolgens is een termijn bepaald waarop het hof een beschikking zal geven.
Na de zitting heeft [appellante] bij brief van 24 februari 2017 nog twee producties opgestuurd (nrs. 9 en 10), een en ander zoals ter zitting besproken.
Beoordeling van het hoger beroep
2. In de voorliggende zaak zijn de volgende feiten van belang:
2.1
[appellante] , geboren op [datum] 1981, is op 3 november 2015 in dienst getreden bij
Envido. Sinds 4 maart 2016 bedroeg de tussen partijen overeengekomen arbeidsduur 24,5 uur per week, dit tegen een salaris van [appellante] € 1.344,56 bruto per periode van vier weken, exclusief vakantietoeslag en verdere emolumenten.
2.2.
Daarvoor, vanaf 1 augustus 2008, was [appellante] in dienst bij Capricorn Security Service B.V. (hierna: Capricorn). Envido heeft na het faillissement van Capricorn een aantal werknemers van Capricorn in dienst genomen, waaronder [appellante] .
2.3
Daarnaast is [appellante] op basis van een 0-uren-contract in dienst bij Yarden.
2.4
[appellante] heeft zich op 18 mei 2016 ziek gemeld bij Envido in verband met ernstige
vermoeidheidsklachten. [appellante] heeft op 1 juni 2016 de bedrijfsarts bezocht. Naar aanleiding van dat bezoek heeft de bedrijfsarts het volgende advies geformuleerd:
“(…) Er zijn beperkingen in de algemene belastbaarheid. Mw. [appellante] heeft een beperkte conditie en is snel moe. Na onderzoek huisarts volgt een behandeling. Mw. [appellante] werkt halve dagen. Mw. [appellante] is niet volledige inzetbaar in eigen werk.
Advies: mw. [appellante] is de komende 2 weken voor halve dagen inzetbaar bij voorkeur ‘s avonds. Doel: volledige werkhervatting 20-6-2016. (...)”
2.5
Op 10 juni 2016 heeft de leidinggevende van [appellante] bij Envido, de heer [de leidinggevende] (hierna: [de leidinggevende] ), [appellante] thuis opgezocht, maar haar niet thuis aangetroffen. Naar aanleiding daarvan heeft de heer [medewerker] (hierna: [medewerker] ) van Envido [appellante] diezelfde dag een e-mailbericht gestuurd met onder meer de volgende inhoud: “(...) Vandaag 10 juni om 12:08 en om 15:30 uur bent u tijdens uw afwezigheid wegens ziekte niet thuis aangetroffen, daar waar u geen toestemming heeft gevraagd en of met uw werkgever dit is afgestemd/kortgesloten. Volgens de buurvrouw was u vandaag bij het bedrijf Yarden werkzaam graag ontvang ik hiervoor een verklaring! (...)”
2.6
Op dat bericht heeft [appellante] op 10 juni 2016 - voor zover van belang - als volgt
gereageerd: “Ben erg geschrokken van deze mail. Omtrent dat ik aan het werk zou zijn bij yarden is niet het geval. Ben daar vandaag vrijdag wel geweest rond 12.00 voor een gesprek over mijn gezondheid. Dit gesprek heb ik met [naam] gehad. Haar nr is (...). Het andere tijdstip was ik mijn dochter van school aan het halen. Ik had nadat ik jou mail las idd dit even kunnen aangeven om misverstanden te voorkomen. Nagenoeg niet over nagedacht excuus daarvoor. In het vervolg zal ik doorgeven als ik een afspraak heb. (...)“
2.7
Op 15 juni 2016 heeft [appellante] de bedrijfsarts opnieuw bezocht. Naar aanleiding van dat bezoek heeft de bedrijfsarts een probleemanalyse opgesteld, waarin onder meer het volgende is vermeld: “Er zijn beperkingen in de algemene belastbaarheid. Mw. [appellante] heeft een beperkte conditie en is snel moe. Een behandeling is gaande. Mw. [appellante] heeft korte tijd halve dagen gewerkt. Mw. [appellante] is afwijkend van het advies ingedeeld in ochtend- en avonddiensten. Ziekmelding met een toename van klachten en beperkingen waarvoor advies huisarts. Mw. [appellante] heeft thans kortdurend andere klachten en beperkingen. Informatie huisarts wordt opgevraagd. (…) Mw. [appellante] is nu niet geschikt voor eigen of ander werk. Advies: per 21-6-2016 volledige werkhervatting. (...)”
2.8
Op 24 juni 2016 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [appellante] en de heer Van
[naam] , de directeur van Envido (hierna: [de directeur van Envido] ). De inhoud van dat gesprek is bij e-mailbericht van diezelfde dag als volgt door [de directeur van Envido] aan [appellante] bevestigd: ”(…) Wij hebben kort over jouw frequente ziekteverzuim gesproken en met name de afgelopen periode tussen 18 mei en 22 juni jl.
Op wo 18 mei heb je je 100% ziek gemeld
Op wo 25 mei ben je deels aan het werk gegaan
Op ma 30 mei ben je weer 100% ziek gemeld
Op wo 1 juni ben je 50% gaan werken
Op ma 6 juni ben je weer 100% ziek gemeld
Op di 21juni ben je weer 100% beter gemeld
Jij hebt een verklaring afgelegd dat jij in de gehele periode 18 mei t/m 20 juni jl. GEEN werkzaamheden voor derden (o.a. Yarden) hebt verricht. Ik heb jou ook aangegeven dat het niet is toegestaan om tijdens jouw re-integratie andere werkzaamheden dan voor ons te verrichten. Zoals bekend - zie ook jouw arbeidsovereenkomst - moeten wij altijd goedkeuring geven voor andere werkzaamheden naast de taken die je voor ons moet uitvoeren. Zeker gedurende een ziekteverzuimperiode. Het is belangrijk dat werkzaamheden buiten Envido/NL Security nooit belemmerend mogen werken voor jouw re-integratie. Jij gaf aan je hier van bewust te zijn en herhaalde nogmaals dat je GEEN werkzaamheden voor derden in bovengenoemde periode hebt verricht en dat je ook in een eventueel toekomstig ziekteverzuim geen werkzaamheden voor derden zal verrichten. M.b.t. vrijdag 10 juni waarbij jij van [medewerker] een formele waarschuwing hebt ontvangen omdat jij niet thuis was tijdens meerdere bezoeken gedurende de dag door [de leidinggevende], en waarbij jouw buurvrouw zou hebben gezegd dat jij aan het werk was, bevestigde jij wederom dat je die dag niet hebt gewerkt en dat [naam] (Yarden) dit kan bevestigen en dat jij haar zou vragen om een mailtje te sturen. (...)“
2.9
Bij brief van 29 juni 2016 heeft Envido [appellante] op staande voet ontslagen. Ten
aanzien van de gronden voor het gegeven ontslag vermeldt de brief het volgende: “(…) U heeft zich op 18 mei jl. ziek gemeld. Daarbij bent u ongeschikt geacht voor eigen of ander werk. Vanaf 2l juni 2016 kon u uw werkzaamheden weer hervatten. Aangezien ons die dag informatie bereikte dat u gedurende uw arbeidsongeschiktheid elders, bij Yarden, werkzaam bent geweest, hebben wij u op vrijdag 24 juni jl. uitgenodigd voor een gesprek om uw visie hierop te vernemen. U gaf ons nadrukkelijk te kennen dat u tijdens uw arbeidsongeschiktheid niet bij Yarden, dan wel een andere werkgever, werkzaam bent geweest. De door ons ontvangen informatie zijn wij vervolgens nogmaals gaan verifiëren, waaruit ons is gebleken dat deze juist blijkt te zijn. Wij hebben u daarop nogmaals voor een gesprek vanochtend uitgenodigd en u dit voorgehouden. U volhardde echter in het standpunt dat u niet werkzaam bij Yarden, dan wel een andere werkgever, bent geweest. Daarbij komt dat u geen nevenactiviteiten mag verrichten, zonder onze
schriftelijke toestemming. Voor ons staat vast dat u in ieder geval op de navolgende dagen bij Yarden werkzaam bent geweest:
24 mei 2016
29 mei 2016
3 juni 2016
10 juni 2016
14 juni 2016
21 juni 2016
Uw handelwijze, te weten het tijdens uw arbeidsongeschiktheid werkzaam zijn bij een andere werkgever, dit ook nog eens zonder toestemming onzerzijds en het bij herhaling in strijd met de waarheid verkondigen dat u daar niet werkzaam bent geweest, leveren ons, ieder feit ook zelfstandig, maar ook in onderlinge samenhang, één of meer dringende redenen op. Wij hebben dan ook besloten u met onmiddellijke ingang op staande voet te ontslaan. (…)”
3. Tegen de achtergrond van voormelde feiten en stellende dat van een dringende reden als door Envido gesteld, geen sprake geweest is, heeft [appellante] op 26 juli 2016 bij de kantonrechter een verzoekschrift ingediend een en ander zoals in dat verzoekschrift nader omschreven en verzocht. Verkort weergegeven, en voor zover thans nog van belang, ging het daarbij primair om vernietiging van het haar gegeven ontslag op staande voet met herstel van het dienstverband en (door)betaling van (achterstallig) loon dan wel om betaling van de transitievergoeding en/of een billijke vergoeding.
Bij haar verweerschrift heeft Envido de kantonrechter verzocht het verzoek van [appellante] af te wijzen en de arbeidsovereenkomst van partijen “voorwaardelijk” te ontbinden (voor zover de opzegging van de arbeidsovereenkomst in rechte wordt vernietigd dan wel voor zover de arbeidsovereenkomst na hoger beroep wordt hersteld).
4. De kantonrechter heeft bij de bestreden beschikking het verzoek van [appellante] afgewezen, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten, en de arbeidsovereenkomst van partijen voorwaardelijk ontbonden per 20 september 2016, dit voor het geval dat de arbeidsovereenkomst in hoger beroep hersteld zou worden en daardoor geacht moet worden te hebben voortbestaan.
5. [appellante] kan zich met dat oordeel niet verenigen en verzoekt in hoger beroep onder aanvoering van de grieven, verkort en zakelijk weergegeven, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en voor zover nodig onder vernietiging van de beschikking van de kantonrechter:
ten aanzien van de vernietiging van het ontslag wegens dringende reden
i.Envido te veroordelen om aan haar te voldoen een billijke vergoeding ex artikel 7:683 BW;
ii. Envido te veroordelen om aan haar te voldoen een bedrag groot € 4.417,-- bruto, zijnde de transitievergoeding ex artikel 7:673 lid 1 BW;
iii. Envido te veroordelen om aan haar te voldoen een bedrag groot € 3.533,98 bruto, zijnde de vergoeding wegens het niet in acht nemen van de geldende opzegtermijn;
iv. Envido te veroordelen aan haar te voldoen de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW;
v.Envido te veroordelen aan haar te voldoen de wettelijke rente over de bedragen genoemd in sub i, ii en iii;
vi. Envido te veroordelen aan haar af te geven de correcte salarisafschriften van de onder i, ii, iii genoemde bedragen op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag;
vii. Envido te veroordelen in de kosten van deze procedure;
ten aanzien van de voorwaardelijke ontbinding
primair:
i.Envido niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek tot voorwaardelijke ontbinding;
ii. Envido te veroordelen in de kosten van deze procedure;
subsidiair:
indien de arbeidsovereenkomst voorwaardelijk wordt ontbonden,
i.aan verweerster een transitievergoeding toe te kennen ter hoogte van € 4.417,- bruto, ex artikel 7:673 lid 1 BW;
ii. aan verweerster een billijke vergoeding toe te kennen, ex artikel 7:683 lid 3 BW (te weten het zelfstandig tegenverzoek ten aanzien van de billijke vergoeding in eerste aanleg
op grond van 671b lid 8 onder c BW);
iii. Envido te veroordelen tot betaling van een bedrag groot € 3.533,98 wegens het niet in acht nemen van de geldende opzegtermijn als bedoeld in artikel 7:672 lid 9 BW;
iv. Envido te veroordelen in de kosten van de procedure.
6. Envido heeft tegen het appelschrift van [appellante] gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de verzoeken van [appellante] .
7. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. In het door de grieven ontsloten partijdebat staat de vraag centraal of [appellante] Envido een dringende reden verschaft heeft die het (door Envido aan [appellante] gegeven) ontslag op staande voet rechtvaardigt. In dat kader overweegt het hof het volgende.
8. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet moet voor ogen worden gehouden dat het ontslag op staande voet een ultimum remedium is, dat, gelet op de verstrekkende gevolgen ervan, slechts bij uitzondering mag worden gegeven. Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden als dringende redenen in de zin van lid 1 van artikel 7:677 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag óf van zodanige dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren ook in de beschouwing te worden betrokken de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben.
De werkgever dient de dringende reden te stellen en te bewijzen.
9. Envido heeft als dringende reden aangemerkt het feit dat [appellante] tijdens haar arbeidsongeschiktheid, zonder dat Envido daarvan op de hoogte was (zonder toestemming), werkzaamheden bij een andere werkgever (Yarden) heeft verricht en dat zij, daarop door Envido aangesproken, bij herhaling in strijd met de waarheid te kennen heeft gegeven dat van dergelijke werkzaamheden geen sprake is geweest.
10. [appellante] heeft erkend dat zij, in strijd met de waarheid, tegenover de heer [de directeur van Envido] bij herhaling heeft verklaard dat zij in mei/juni 2016, terwijl zij (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt was, geen werkzaamheden voor Yarden heeft verricht. Onbestreden is dat [appellante] op die werkzaamheden meer dan eens is aangesproken en dat zij, ook toen zij daarover de eerste keer gelogen had, de mogelijkheid gehad heeft op haar leugens terug te komen, maar dat nagelaten heeft (omdat zij dat niet durfde). Een dergelijk gedrag valt [appellante] als goed werknemer aan te rekenen. Envido had er als werkgever recht op te weten of [appellante] , terwijl zij wegens ongeschiktheid voor Envido geen werkzaamheden kon verrichten, althans niet volledig, wel/ook voor een andere werkgever werkzaam was. Werk bij een andere werkgever zou immers het herstel voor de werkzaamheden voor Envido kunnen vertragen danwel de re-integratie kunnen belemmeren, te meer als dat werk plaatsvond op tijden waarop zij eigenlijk voor Envido beschikbaar diende te zijn. Daarover had [appellante] openheid van zaken dienen te geven. Door dat niet te doen heeft zij het vertrouwen van Envido ernstig beschadigd.
11. De vraag is vervolgens of hetgeen hiervoor onder 10 is beschreven een dringende reden oplevert. Het hof beantwoordt die vraag in dit specifieke geval ontkennend. [appellante] heeft door tegenover [de directeur van Envido] bij herhaling te liegen, haar verplichtingen uit goed werknemerschap geschonden, hetgeen haar wordt aangerekend. Uit de stukken en uit het ter zitting in hoger beroep verhandelde komt echter naar voren dat [appellante] Envido niet met boos opzet om de tuin heeft willen leiden. Eerder heeft zij, geschrokken te worden aangesproken op iets wat (kennelijk) niet geoorloofd was, haar handelen willen toedekken. Dat handelen betrof overigens werkzaamheden die beperkt in omvang waren en plaats gevonden hebben in een beperkte periode van ongeveer vier weken, waarbij [appellante] niet steeds voor 100% arbeidsongeschikt was. [appellante] had op zich ook toestemming van Envido voor haar nevenwerk bij Yarden. Het hof acht niet onaannemelijk dat [appellante] er niet bij stil gestaan heeft dat zij, (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt zijnde, haar (als minder belastend ervaren) werk bij Yarden diende na te laten, tenzij (ook) de bedrijfsarts van Envido daaraan zijn goedkeuring had verleend (in de situatie waarin de werkzaamheden bij Yarden de re-integratie van [appellante] bij Envido niet belemmerden). Bij de afweging of er sprake is van een dringende reden voor een rechtsgeldig ontslag op staande voet dient ten faveure van [appellante] ook meegewogen te worden dat de (financiële) gevolgen van een ontslag op staande voet [appellante] als kostwinner en alleenstaande moeder van twee kleine kinderen onevenredig zwaar zouden treffen. Het hof is dan ook, alles afwegende, van oordeel dat enige noodzaak om de arbeidsrelatie van partijen per direct te verbreken, ontbrak. Een ontslag op staande voet is onder de genoemde omstandigheden een te zware sanctie. Uit niets blijkt dat bijvoorbeeld een ontbindingsprocedure bij de kantonrechter niet afgewacht had kunnen worden.
12. Vorenstaande betekent dat zich de situatie voordoet als omschreven in artikel 7:683 lid 3 BW. Het verzoek van [appellante] om vernietiging van de opzegging is, naar het oordeel van het hof, door de kantonrechter ten onrechte afgewezen. Nu [appellante] heeft aangegeven te berusten in het einde van het dienstverband per 29 juni 2016, is herstel van de dienstbetrekking niet meer aan de orde, maar wel de billijke vergoeding ex art. 7:683 lid 3 BW. [appellante] verzoekt ook om die vergoeding. Bij het berekenen van bedoelde billijke vergoeding gaat het hof uit van de fictie dat Envido, na het gesprek op 24 juni 2016, [appellante] niet op staande voet zou hebben ontslagen maar zich tot de kantonrechter zou hebben gewend met het verzoek de arbeidsovereenkomst van partijen te ontbinden op basis van een duurzaam ontwrichte arbeidsrelatie wegens verlies van het noodzakelijke vertrouwen (art. 7:669 lid 3, aanhef en sub g, BW), welk verzoek dan waarschijnlijk in juli 2016 zou zijn ingediend. Het hof schat in in de loop van september 2016 op het verzoek een beschikking zou zijn gegeven (zoals in dezen ook gebeurd is op het voorwaardelijke ontbindingsverzoek van [appellante] ). Gelet op het bepaalde in art. 7:672 lid 2, aanhef en onder a, BW zou de opzegtermijn één maand bedragen. [appellante] is met Envido immers een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aangegaan op 3 november 2015 en die arbeidsovereenkomst heeft minder dan vijf jaar geduurd. Bij het berekenen van de opzegtermijn wordt de arbeidsovereenkomst (voor onbepaalde tijd) die tussen [appellante] en Capricorn bestaan heeft, niet meegeteld. Bij de beëindiging van dat dienstverband wordt de opzegtermijn hangende aan dat arbeidscontract geacht te zijn verbruikt (zie Kamerstukken II 1998/1999, 26257, nr. 7 onder Bijlage sub o). De kantonrechter zou naar verwachting de arbeidsovereenkomst ontbonden hebben tegen 1 november 2016. Dat betekent, naar het oordeel van het hof, dat [appellante] als basis aanspraak kan maken op een (bruto) billijke vergoeding gelijk aan het [appellante] toekomende bruto maandsalaris over de periode van 29 juni 2016 tot 1 november 2016, zijnde een periode van 14 weken. Het hof becijfert dit op een bruto bedrag groot (afgerond) € 4.705,-- ((€ 1.344,56 : 4) x 14), vermeerderd met een forfaitair percentage van 10%, onder meer wegens het (ten onrechte) niet kunnen beschikken over inkomen gedurende de maanden juli t/m oktober 2016, het gemis aan vakantietoeslag en vakantiedagen over bedoelde periode, de commotie die een ontslag op staande voet teweeg gebracht heeft en de moeite die [appellante] heeft moeten doen om het ontslag op staande voet aan te vechten. Een en ander resulteert in een toe te kennen billijke vergoeding van (afgerond) € 5.175,-- bruto. Hierop strekt in mindering de hierna te melden gefixeerde schadevergoeding ad € 1.680,--, aangezien deze betrekking heeft op dezelfde periode als die waarop de billijke vergoeding ziet, zodat per saldo een billijke vergoeding van € 3.495,-- resteert.
13. Nu het hof van oordeel is dat [appellante] ten onrechte op staande voet ontslagen is, kan [appellante] , zoals zij ook doet, aanspraak maken op de gefixeerde schadevergoeding zoals bedoeld in art. 7:672, lid 9 BW. Gelet op vorenstaande komt een en ander neer op een bedrag gelijk aan het loon over de periode van 29 juni tot 1 augustus 2016. De opzegtermijn is immers één maand. Het hof berekent die vergoeding (afgerond) op € 1.680,-- bruto.
14. Nu, zoals uit het voorgaande moge blijken, van een dringende reden voor het aan [appellante] gegeven ontslag geen sprake is, had de arbeidsovereenkomst van partijen voorts niet beëindigd mogen worden zonder het toekennen van een transitievergoeding als bedoeld in art. 7:673 lid 1 BW. Naar het oordeel van het hof heeft [appellante] op die vergoeding recht, nu de arbeidsovereenkomst langer dan 24 maanden heeft geduurd (gelet op art 7:673, lid 4 en lid 5 BW wordt voor de berekening van de transitievergoeding de arbeidsrelatie van partijen geacht te zijn aangevangen op 1 augustus 2008) en door Envido is opgezegd terwijl aan de kant van [appellante] van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten geen sprake is. Uit de parlementaire geschiedenis van de WWZ blijkt dat de wetgever de lat voor het aannemen van ernstige verwijtbaarheid hoog heeft gelegd; slechts in uitzonderlijke gevallen kan sprake zijn van ernstig verwijtbaar handelen en nalaten. Het hof is van oordeel dat [appellante] door het spreken van onwaarheden weliswaar heeft bijgedragen aan de verstoring van de arbeidsrelatie en daarbij verwijtbaar heeft gehandeld, maar eerder uit onhandigheid dan uit boos opzet. Van ernstig verwijtbaar handelen van [appellante] is naar het oordeel van het hof dan ook geen sprake. Waar van de kant van Envido de omvang/opbouw van de transitievergoeding zoals verzocht niet is bestreden, zal het hof het verzoek ter zake toewijzen.
15. Gelet op hetgeen hier boven is overwogen, kan het bestreden vonnis dan ook niet in stand blijven en zal worden vernietigd. Bespreking van grieven gericht tegen het ontslag op staande voet die nog niet (expliciet) aan de orde geweest zijn, zal achterwege blijven nu, wat er van die grieven ook zij, deze niets extra’s meer kunnen toevoegen aan het oordeel zoals hierboven geformuleerd. Het resultaat dat die grieven (mede) beogen te bereiken, is gelet op het voorgaande reeds bewerkstelligd.
16. De grieven die [appellante] gericht heeft tegen de voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst van partijen zal het hof, nu [appellante] zich neergelegd heeft bij het einde van de arbeidsovereenkomst met Envido, buiten bespreking laten, nu wat er rechtens ook zij van die grieven, [appellante] daarbij geen belang meer heeft nu de uitkomst daarvan niet tot een andere afloop van de procedure kan leiden.
17. Wel dienen nog, nu tot nu toe enkel de onderdelen i. (billijke vergoeding), ii. (transitievergoeding) en iii (gefixeerde schadevergoeding) behandeld zijn, enkele andere elementen van het verzoek van [appellante] besproken te worden. Het gaat om de onderdelen iv. en verder. In dit verband overweegt het hof nog het volgende. Het hof wijst af de verzochte wettelijke verhoging nu de toe te wijzen bedragen geen loon zijn in de zin van art. 7:625 BW. Envido is wel de wettelijke rente verschuldigd over de toe te wijzen billijke vergoeding, transitievergoeding en gefixeerde schadevergoeding. Ook het verzoek tot verstrekking van de correcte salarisafschriften is toewijsbaar, evenals de in dat kader verzochte betaling van een dwangsom, waarvan het maximum zal worden gematigd.
18. Als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij zal Envido veroordeeld worden in de kosten van de procedure, van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep.
Beslissing
Het hof:
- vernietigt de tussen partijen gewezen beschikking van de kantonrechter te Den Haag van 22 september 2016;
en opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt Envido om aan [appellante] te voldoen een billijke vergoeding ex artikel 7:683 BW groot € 3.495,-- bruto;
- veroordeelt Envido om aan [appellante] te voldoen een bedrag groot € 4.417,-- bruto, zijnde de transitievergoeding ex artikel 7:673 lid 1 BW;
- veroordeelt Envido om aan [appellante] te voldoen een bruto bedrag groot € 1.680,-- als gefixeerde schadevergoeding in de zin van art. 7:672, lid 9 BW;
- veroordeelt Envido om aan [appellante] te voldoen de wettelijke rente over de hierboven toegekende bedragen vanaf datum arrest;
- veroordeelt Envido te veroordelen aan [appellante] af te geven de correcte salarisafschriften van de uit te betalen billijke vergoeding en transitievergoeding, een en ander op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag, vanaf de dag dat Envido na het verstrijken van een termijn van veertien dagen na betekening van deze beschikking van deze veroordeling in gebreke zal zijn, tot een maximum van € 3.000,--;
- veroordeelt Envido in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van [appellante] tot op 22 september 2016 begroot op de kosten zoals hieronder nader gespecificeerd :
vastrecht : € 223,--;
salaris gemachtigde : € 400,--;
- veroordeelt Envido in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [appellante] tot op heden begroot op de kosten zoals hieronder nader gespecificeerd :
vastrecht : € 314,--;
salaris advocaat : € 1.264,--;
- wijst af het meer of anders verzochte;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S.R. Mellema, H.J. van Kooten en M. Flipse en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 april 2017 in aanwezigheid van de griffier.