Einde inhoudsopgave
De goede procesorde (BPP nr. IV) 2006/7.3.4
7.3.4 Normen van ongeschreven procesrecht
Mr. V.C.A. Lindijer, datum 08-11-2006
- Datum
08-11-2006
- Auteur
Mr. V.C.A. Lindijer
- JCDI
JCDI:ADS382278:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
HR 27 februari 1998 (Europeesche/Ohra), NJ 1998, 764 (MMM).
HR 4 oktober 2002 (Lagerwaard/Overes q.q.), NJ 2004, 149 (HJS).
HR 4 september 1998, NJ 1998, 827.
Vgl. HR 17 oktober 1986 (Schotanus/Bedrijfsvereniging), NJ 1987, 317 (JBMV), waarin de Hoge Raad oordeelde dat 'geen rechtsregel, met name niet de eisen van een goede procesorde', zich ertegen verzette dat het hof zijn oordeel baseerde op bepaald bewijsmateriaal.
HR van 19 oktober 1979, NJ 1980, 471.
Zie o.m. HR 3 oktober 2003 (Nijenhuis/COA), NJ 2004, 3.
Zie o.m. HR 11 februari 2005 (Frog/Floriade), NJ 2005, 442 (DA).
Zie o.m. HR 19 december 2003 ( Wustenhoff/Gebuis), NJ 2004, 584.
Vgl. Hartkamp 1992, p. 28.
Van der Wiel 2004, nr. 173, spreekt in dit verband van een 'verstrengeling' van geschreven en ongeschreven recht.
Zie Van der Wiel 2004, nr. 173.
HR 2 mei 2003, JOL 2003, 259, LJN AF3431.
HR 5 november 1993, NJ 1994, 119.
Vgl. bijv. HR 16 september 1995, NJ 1995, 7; HR 16 april 1999, NJ 1999, 432 en HR 5 november 1999, NJ 2000, 64.
425. De eisen van een goede procesorde blijken, afhankelijk van de formulering waarin de verwijzing naar deze eisen is opgenomen, in een concreet geval bepaalde procesrechtelijk geaarde handelingen of beslissingen te kunnen gebieden of verbieden. Beter gezegd: de eisen van een goede procesorde worden in de rechtspraak ten grondslag gelegd aan dergelijke verboden of geboden.
Een gebod is bijvoorbeeld aan de orde indien de Hoge Raad oordeelt dat de eisen ergens toe 'verplichten', dat de eisen 'meebrengen' dat een bepaalde handeling moet worden verricht, of dat zulks in het belang van of met het oog op een goede procesorde dient te geschieden. Overwegingen dat een bepaalde handeling of beslissing 'inbreuk maakt op' of 'in strijd is met' een goede procesorde, daarmee 'onverenigbaar' is of met oog daarop 'onaanvaardbaar', dat de goede procesorde zich ergens 'tegen verzet' of ergens 'aan in de weg staat', houden daarentegen verboden in. Dat de eisen van een goede procesorde bepalend kunnen zijn voor de toelaatbaarheid van een handeling of beslissing, blijkt daarnaast uit uitspraken waarin de Hoge Raad expliciet stelt dat de toelaatbaarheid aan de hand van die eisen moet worden beoordeeld.
Zo moet de vraag of een partij voldoende belang heeft bij een afzonderlijk ingestelde, van een condemnatoire vordering afgesplitste declaratoire vordering, volgens de Hoge Raad worden beantwoord door na te gaan wat de eisen van een goede procesorde meebrengen.1 Een gebod ligt besloten in het oordeel dat de eisen van een behoorlijke procesorde meebrengen dat de gedaagde die zich in de procedure stelt, terwijl de zaak tegen zijn wil op een andere dan de oorspronkelijk aangezegde dag is aangebracht, in zijn eerste processtuk meldt dat hij er niet in heeft toegestemd dat de zaak op die andere dag is aangebracht 2 Een verbod ligt bijvoorbeeld besloten in het oordeel dat de eisen van een goede procesorde zich in het algemeen ertegen verzetten dat de rechter in een verzoekschriftprocedure bij zijn beslissing gebruik maakt van stukken die hem door een partij zijn toegezonden, na het verstrijken van de daartoe bij de mondelinge behandeling gestelde termijn3, alsook in de bepaling van art. 130 lid 1 Rv, waaruit volgt dat de rechter een verandering of vermeerdering van eis kan weigeren, indien deze in strijd is met de eisen van een goede procesorde.
Zoals gezegd is veelal niet duidelijk welke specifieke eisen schuilgaan of schuil kunnen gaan achter een verwijzing naar (de eisen van) een goede procesorde. Dat het echter om normen gaat, blijkt niet alleen uit het feit dat wordt verwezen naar eisen, beginselen of regels van een goede procesorde - alle immers begrippen die een bepaald 'behoren' uitdrukken en derhalve een normatief karakter hebben -, maar ook uit het feit dat de eisen van een goede procesorde afzonderlijk of tezamen genomen steeds een 'behoren' blijken te bepalen, aan de hand waarvan de rechter in concrete gevallen kan beoordelen of een bepaalde handeling of beslissing is geboden, verboden, dan wel toegestaan. Nu het normen betreft die gelding hebben in het recht, juist doordat zij in de rechtspraak fungeren als normen waaraan de juridische toelaatbaarheid (rechtmatigheid) van handelingen of beslissingen wordt getoetst en zij aldus ten grondslag worden gelegd aan een rechtsbeslissing, zijn de eisen van een goede procesorde en de verwijzing naar de goede procesorde als verzameling van die eisen bovendien aan te merken als rechtsnormen.4
426. De verwijzing naar de (eisen van een) goede procesorde houdt in de regel een verwijzing naar ongeschreven procesrecht in. Het ligt niet in de rede - en de onderzochte jurisprudentie biedt daar ook geen voorbeelden van - dat een handeling of beslissing wordt getoetst aan ongespecificeerde eisen van een goede procesorde, indien een toereikende norm van geschreven recht voor toepassing in het te berechten geval klaarligt.
Uit sommige uitspraken blijkt duidelijk dat de Hoge Raad pas aan een beroep op de eisen van een goede procesorde toekomt, nadat hij heeft geconstateerd dat het geschreven recht geen (afdoende) oplossing biedt voor de door hem te beslissen kwestie, dan wel geen steun biedt voor het door een der partijen gewenste rechtsgevolg. Zo stelde de Hoge Raad in zijn beschikking in de zaak Huijvenaar/ADS5 vast dat voor procedures op verzoekschrift waarvoor art. 429i (oud) Rv niet in werking was getreden, de vraag of de rechter rekening mocht houden met een vermeerdering van het verzochte gedurende de loop van de procedure, niet in de wet was geregeld. De rechter diende derhalve, aldus de Hoge Raad, in die procedures van geval tot geval te beoordelen, of de eisen van een goede procesorde meebrachten dat met inachtneming van de aangebrachte vermeerdering moest worden beslist.
In veel gevallen dient het beroep op de eisen van een goede procesorde juist ter nadere normering van de uitoefening van een wettelijke bevoegdheid. Zo blijken de eisen van een goede procesorde in de weg te kunnen staan aan de uitoefening van het wettelijk recht op pleidooi6, alsook aan de toewijzing van een verzoek om een voorlopig getuigenverhoor7 of deskundigen-bericht8, zonder dat de goede procesorde als weigeringsgrond in de wettelijke regeling van deze bevoegdheden is opgenomen.
De stelling dat een verwijzing naar de (eisen van een) goede procesorde enkel naar ongeschreven recht verwijst, is echter te ongenuanceerd. Tussen geschreven en ongeschreven recht bestaat geen waterdichte scheiding. Het ongeschreven recht wordt mede bepaald door het geschreven recht, terwijl de inhoud en toepassing van het geschreven recht - zeker waar het geschreven recht door het gebruik van vage termen min of meer onbepaald is - mede wordt bepaald door het ongeschreven recht.9 In lijn van deze noodzakelijke en onontkoombare wederzijdse afhankelijkheid van geschreven en ongeschreven recht10 houdt een beroep op de eisen van een goede procesorde een beroep in op een geheel van normen van geschreven en ongeschreven procesrecht. Van der Wiel heeft dit scherp omschreven door te stellen dat de term 'eisen van een goede procesorde' kan worden gezien als 'een verwijzing naar normen die (impliciet) onderdeel uitmaken van het procesrecht als geheel en mede voortvloeien uit het geschreven deel daarvan.'11 Het gaat met andere woorden om het procesrecht tussen de geschreven regels van het procesrecht en het daarbuiten gelegen, maar mede door die geschreven regels beïnvloede, procesrecht.
In veel gevallen 'verbaast' de eis, regel of beslissing die de Hoge Raad baseert op de eisen van een goede procesorde in het licht van de bestaande procesrechtelijke regelgeving niet. Zo sprak de Hoge Raad in het arrest Transautex/De Staat12uit dat het in het algemeen in strijd is met een goede procesorde dat partijen zich nog door middel van conclusies of akten in de procedure uitlaten, als een zaak eenmaal in staat van wijzen is. De verwijzing naar een goede procesorde houdt hier een verwijzing in naar normen van procesrecht die impliciet besloten liggen in het geschreven procesrecht. Het lijkt immers voornamelijk te gaan om de eis van hoor en wederhoor, meer in het bijzonder de eis dat een partij zich behoorlijk kan uitlaten over en verweren tegen stellingen die haar wederpartij aanvoert, alvorens de rechter mede op basis van die stellingen de zaak beoordeelt en de eis dat aan de procedure eens - en wel binnen een redelijke termijn een eind komt. De eis van hoor en wederhoor ligt ten grondslag aan tal van procesrechtelijke voorschriften, bijvoorbeeld aan de art. 84, 111, 114 en art. 179 lid 2 Rv, terwijl deze eis sinds 2002 ook in het algemeen is vastgelegd in art. 19 Rv. Voorts blijkt uit de regeling van het verloop van het geding, in het bijzonder uit art. 132 Rv, dat de wetgever heeft beoogd dat aan partijen slechts een beperkt aantal mogelijkheden wordt geboden om hun standpunt aan de rechter kenbaar te maken.
Dat de verwijzing naar een goede procesorde of rechtspleging niet altijd betrekking heeft op dergelijke, welhaast uit het geschreven recht vanzelfsprekend voortvloeiende eisen van ongeschreven recht, moge blijken uit de rechtspraak waarin de Hoge Raad op grond van de eisen van een goede procesorde of rechtspleging aan partijen buitenwettelijke mogelijkheden heeft geschapen tot het herstel van het verzuim van wettelijke vormen. In het arrest Boulisi/Koet13 besliste de Hoge Raad bijvoorbeeld dat de eisen van een behoorlijke rechtspleging meebrengen dat, alvorens tegen een niet-verschenen eiser verstek wordt verleend, aan deze eiser de gelegenheid wordt geboden zijn verzuim te herstellen op een wijze die verweerder niet op onredelijke wijze benadeelt. Enkel gelet op de destijds geldende art. 139 en 75 (oud) Rv had een andersluidende beslissing voor de hand gelegen. Te stellen dat de Hoge Raad ook nu met de verwijzing naar de eisen van een behoorlijke rechtspleging 'slechts' normen toepaste, die al in het geschreven procesrecht besloten lagen, zou het rechtsvormende element in deze beslissing miskennen.
427. Interessant is in hoeverre de vastlegging bij de herziening van het procesrecht in 2002 van een aantal algemene voorschriften voor procedures in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van invloed is op het gebruik van verwijzingen naar de eisen van een goede procesorde. Zo is thans in art. 19 Rv de eis van hoor en wederhoor verankerd en in art. 20 Rv de eis dat onredelijke vertraging van de procedure moet worden voorkomen. Deze eisen spelen niet zelden een belangrijke rol bij verwijzingen naar een goede procesorde. Verondersteld kan worden dat verwijzingen naar deze algemene voorschriften in sommige kwesties in de plaats komen van verwijzingen naar een goede procesorde.
Een beschikking van de Hoge Raad van 25 oktober 200214 geeft daarvan reeds een voorbeeld. In deze zaak oordeelde de Hoge Raad op de klacht dat de rechtbank het beginsel van hoor en wederhoor had geschonden door recht te doen op stukken die pas ter zitting waren overgelegd, dat de Rechtbank, gelet op art. 19 Rv, haar oordeel niet op deze stukken had mogen baseren. In andere (oudere) uitspraken werd de vernietiging van de aangevallen uitspraak in dergelijke gevallen gebaseerd op een verwijzing naar de eisen van een goede procesorde of behoorlijke rechtspleging.15