ABRvS, 05-11-2008, nr. 200803710/1
ECLI:NL:RVS:2008:BG3357
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
05-11-2008
- Zaaknummer
200803710/1
- LJN
BG3357
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2008:BG3357, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 05‑11‑2008; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 05‑11‑2008
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 8 april 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn bij besluit van 12 februari 2008 vastgestelde wijzigingsplan "Eikenlaan 227a" (hierna: het wijzigingsplan).
Partij(en)
200803710/1
Datum uitspraak: 5 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 april 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn bij besluit van 12 februari 2008 vastgestelde wijzigingsplan "Eikenlaan 227a" (hierna: het wijzigingsplan).
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 mei 2008, beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 oktober 2008, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. P.H. Reverman, en het college, vertegenwoordigd door J.A. de Looij, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, vertegenwoordigd door C.M.I. Logtmeijer, ambtenaar in dienst van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij het besluit omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient het college te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op het college de taak te onderzoeken of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2.
[appellante] voert aan dat de publicatie van het besluit tot goedkeuring van het wijzigingsplan onvolledig is, althans onjuiste informatie bevat over de rechtsmiddelen die tegen het besluit kunnen worden aangewend.
Wat ook van de juistheid van dit betoog zij, vast staat dat het betoog betrekking heeft op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit. Reeds om die reden kan het de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.
2.3.
[appellante] betoogt dat het wijzigingsplan in strijd met de wijzigingsvoorschriften in het bestemmingsplan "Rijnhaven" (hierna: het bestemmingsplan) is vastgesteld. Hiertoe voert [appellante] aan dat het gebruik overeenkomstig het specifiek bestemde bedrijfstype nooit beëindigd is.
2.3.1.
Ingevolge het bestemmingsplan rust op het perceel Eikenlaan 227a (hierna: het perceel) de bestemming "Bedrijven (B)" met de aanduiding "Bedrijven, deelgebied IV". Ingevolge artikel 4, eerste lid, onder 1.1, sub a, van de bestemmingsplanvoorschriften zijn gronden met deze bestemming bestemd voor bedrijfstypen, die zijn genoemd en met een zonenummer zijn aangeduid in de bij deze voorschriften behorende in bijlage A opgenomen "Lijst van toegelaten bedrijfstypen" en die als zodanig corresponderen met de bijbehorende zoneringskaart.
Ingevolge het bepaalde onder 1.1, sub b, van dat artikel zijn deze gronden bestemd voor de afwijkende bedrijfstypen die in tabel 4 van bijlage A als zodanig zijn aangegeven op de aldaar aangegeven adressen.
In tabel 4 van bijlage A van de bestemmingsplanvoorschriften staat dat op het perceel gebruik als "Karwei Doe-het-zelf-centrum" is toegelaten.
2.3.2.
Ingevolge artikel 4, zesde lid, van de bestemmingsplanvoorschriften is het college van burgemeester en wethouders bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de WRO de bestemming "Bedrijven" te wijzigen voor zover de wijziging betrekking heeft op:
- a.
de "Lijst van toegelaten bedrijfstypen" (…);
- b.
de milieuzonering als weergegeven op de zoneringskaart (…);
- c.
de specifiek bestemde bedrijfstypen die zijn genoemd in het eerste lid, onder 1.1, sub b ten behoeve van bedrijfstypen die uitsluitend zijn toegestaan in de voor het betrokken perceel geldende zone(s), zoals genoemd in bijlage A, slechts nadat de specifiek bestemde bedrijfstypen ter plekke zijn beëindigd.
2.3.3.
Het wijzigingsplan brengt mee dat er geen specifiek bestemd bedrijfstype meer geldt voor het perceel. Dit betekent dat het bedrijfstype "Karwei Doe-het-zelf-centrum" niet meer op het perceel mag worden gevestigd. Op het perceel kunnen ingevolge het wijzigingsplan, gelezen in samenhang met het bestemmingsplan, bedrijfstypen worden gevestigd die zijn genoemd in de in bijlage A opgenomen "Lijst van toegelaten bedrijfstypen" behorende bij de bestemmingsplanvoorschriften.
2.3.4.
Uit de systematiek van de onder 2.3.1. weergegeven bestemmingsplanvoorschriften, volgt dat ingevolge het bestemmingsplan ter plaatse van het perceel uitsluitend het specifieke bedrijfstype was toegestaan dat in tabel 4 van bijlage A bij het bestemmingsplan wordt genoemd. Voor het onderhavige perceel was onder het bestemmingsplan derhalve het gebruik ten behoeve van het bedrijfstype "Karwei Doe-het-zelf-centrum" toegestaan.
Niet in geschil is dat de bedrijfsvoering van het voorheen op het perceel gevestigde Karwei Doe-het-zelf-centrum ter plaatse van het perceel in 2005 is beëindigd. Per juli 2005 is op het perceel een Aldi supermarkt gevestigd. Het gebruik overeenkomstig het specifiek bestemde bedrijfstype, namelijk het gebruik ten behoeve van een "Karwei Doe-het-zelf-centrum", is daarmee beëindigd. Het betoog van [appellante] dat het gebruik ten behoeve van het specifiek bestemde bedrijfstype niet is beëindigd nu het perceel ook na het vertrek van Karwei werd gebruikt ten behoeve van detailhandel, berust op een onjuiste uitleg van artikel 4 van de bestemmingsplanvoorschriften. Anders dan [appellante] betoogt, stond het bestemmingsplan geen gebruik ten behoeve van andere vormen van detailhandel toe. Het betoog van [appellante] dat het wijzigingsplan in strijd is met de wijzigingsvoorschriften omdat het gebruik overeenkomstig het specifiek bestemde bedrijfstype niet is beëindigd, faalt derhalve.
2.4.
[appellante] betoogt voorts dat gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. [appellante] voert daartoe aan dat op vergelijkbare locaties in de gemeente Alphen aan den Rijn na beëindiging van het specifiek bestemde bedrijfstype geen gebruik gemaakt is van de bevoegdheid om de bestemming van die percelen te wijzigen.
2.4.1.
Door [appellante] is onder meer gewezen op het terrein van de voormalige chocoladefabriek De Baronie. Voor zover [appellante] in dit kader betoogt dat Aldi zich graag op dat terrein wil vestigen, maar dat dit ten onrechte niet wordt toegelaten, overweegt de Afdeling dat het wijzigingsplan niet ziet op dat terrein en dat dit aspect derhalve niet in deze procedure aan de orde kan komen.
2.4.1.1.
Wat betreft het betoog van [appellante] dat op vergelijkbare locaties wel detailhandel wordt toegestaan, stelt de Afdeling vast dat de door [appellante] genoemde percelen zijn genoemd in tabel 4 van bijlage A van de bestemmingsplanvoorschriften en dat voor die afzonderlijke percelen een specifiek bedrijfstype wordt genoemd. De Afdeling overweegt onder verwijzing naar 2.3.4. dat op die percelen uitsluitend het specifieke bedrijfstype is toegestaan en niet het gebruik ten behoeve van andere vormen van detailhandel.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de specifieke bedrijfstypen die ingevolge het bestemmingsplan op de door [appellante] genoemde percelen zijn toegestaan, hoofdzakelijk handel in volumineuze goederen bedrijven, althans goederen of diensten aanbieden waarmee aanmerkelijk andere verkeersgevolgen gepaard gaan dan met een bouwmarkt of doe-het-zelf-centrum.
Daargelaten de juistheid van de stelling van [appellante] dat het gebruik overeenkomstig het specifieke bedrijfstype op de door [appellante] genoemde percelen inmiddels is beëindigd, ziet de Afdeling gelet op het voorgaande in hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellante] genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie.
2.4.2.
[appellante] voert aan dat het wijzigingsplan in strijd is met het vertrouwensbeginsel. Hiertoe voert [appellante] aan dat het wijzigingsplan in strijd is met een privaatrechtelijke overeenkomst die tussen [appellante] en de gemeente is gesloten. [appellante] betoogt dat met de overeenkomst niet is beoogd detailhandelsgebruik van het perceel volledig onmogelijk te maken.
2.4.2.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de bedoelde overeenkomst tot doel heeft het gebruik van het perceel ten behoeve van het specifiek bestemde bedrijfstype "Karwei Doe-het-zelf-centrum" te kunnen beëindigen.
In de overeenkomst is een inspanningsverplichting voor de gemeente opgenomen, inhoudende dat de gemeente zich zal inspannen om na het vertrek van Karwei van het perceel de bestemming te wijzigen ten gunste van de bedrijfstypen die worden genoemd in de "Lijst van toegelaten bedrijfstypen" die in bijlage A bij het bestemmingsplan is opgenomen.
2.4.2.2.
Daargelaten de vraag welke rol voornoemde privaatrechtelijke overeenkomst kan spelen in het kader van de totstandkoming van het wijzigingsplan, stelt de Afdeling vast dat zowel de overeenkomst als het wijzigingsplan strekken tot beëindiging van het gebruik van het perceel ten behoeve van het bedrijfstype "Karwei Doe-het-zelf-centrum". Gelet hierop valt niet in te zien dat het wijzigingsplan in strijd is met deze overeenkomst.
Voor zover [appellante] betoogt dat het wijzigingsplan ook meebrengt dat ook andere vormen van detailhandel niet langer zijn toegestaan, overweegt de Afdeling onder verwijzing naar 2.3.4. dat dit betoog berust op een onjuiste uitleg van artikel 4 van de bestemmingsplanvoorschriften.
2.4.2.3.
Gelet op het vorenstaande heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het wijzigingsplan niet in strijd met het vertrouwensbeginsel is vastgesteld.
2.4.3.
[appellante] voert verder aan dat het college goedkeuring aan het wijzigingsplan had moeten onthouden omdat de belangen van [appellante] onevenredig worden geschaad. [appellante] betoogt in dat verband dat het wijzigingsplan leidt tot een ernstige waardevermindering van het pand omdat ten gevolge van het wijzigingsplan de uitbreidings- en gebruiksmogelijkheden van het perceel worden beperkt.
2.4.3.1.
In artikel 4, derde lid, onder c, van de bestemmingsplanvoorschriften staan de algemene bebouwingsregels die van toepassing zijn op deelgebied IV.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder f, van het voornoemde artikel zijn op functioneel maatbestemde bedrijven gelegen in deelgebied IV en voor zover gelegen aan en ontsloten door de Eikenlaan, de bebouwingsregels van deelgebied IV van toepassing.
De Afdeling stelt vast dat het wijzigingsplan geen gevolgen heeft voor de bebouwingsmogelijkheden op het perceel, aangezien op de gronden met de bestemming "Bedrijven (B)" steeds dezelfde bebouwingsvoorschriften van toepassing zijn, ongeacht het antwoord op de vraag of de gronden zijn bestemd voor functioneel maatbestemde bedrijven of voor de bedrijfstypen die zijn genoemd in de in bijlage A opgenomen "Lijst van toegelaten bedrijfstypen" als bedoeld in artikel 1.1, sub b, van de bestemmingsplanvoorschriften. Het betoog van [appellante] dat het wijzigingsplan een beperking van de bebouwingsmogelijkheden meebrengt, mist in zoverre feitelijke grondslag.
2.4.3.2.
Gelet op hetgeen in 2.3.3. is overwogen mag ten gevolge van het wijzigingsplan het bedrijfstype "Karwei Doe-het-zelf-centrum" niet meer op het perceel worden gevestigd. Het wijzigingsplan brengt mee dat vestiging van bedrijfstypen die zijn genoemd in de in bijlage A opgenomen "Lijst van toegelaten bedrijfstypen" behorende bij de bestemmingsplanvoorschriften, mogelijk is. In deze lijst worden onder meer groothandels in hout-en bouwmaterialen en consumentenartikelen genoemd.
De Afdeling stelt vast dat het wijzigingsplan de gebruiksmogelijkheden van het perceel wijzigt. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zich, gelet op de ruime gebruiksmogelijkheden die ingevolge artikel 4, eerste lid, onder 1.1, sub a, van de bestemmingsplanvoorschriften op het perceel zijn toegestaan, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de wijziging van de gebruiksmogelijkheden op het perceel in zoverre geen ernstige beperking meebrengt. Er bestaat verder geen grond voor het oordeel dat de wijziging leidt tot een ernstige waardevermindering van het pand.
2.4.3.3.
Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat niet aannemelijk is gemaakt dat het wijzigingsplan een zodanige ernstige waardevermindering van het pand meebrengt dat het college hieraan in redelijkheid een doorslaggevende betekenis had moeten toekennen.
2.5.
De conclusie is dat hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het wijzigingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.6.
Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.E.T.Y.M. Moe Soe Let, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Moe Soe Let
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2008
481-599.