Onder dit kopje wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde dossier van de politie Eenheid Oost-Brabant, District Helmond, Basisteam Dommelstroom, proces-verbaalnummer PL2100-2017161127, sluitingsdatum 24 augustus 2017, pag. 1 tot en met 37. Alle tot bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Hof 's-Hertogenbosch, 15-02-2019, nr. 20-001765-18
ECLI:NL:GHSHE:2019:556
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
15-02-2019
- Zaaknummer
20-001765-18
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2019:556, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 15‑02‑2019; (Eerste aanleg - enkelvoudig, Hoger beroep, Op tegenspraak)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:510
- Wetingang
art. 13 Wet wapens en munitie
Uitspraak 15‑02‑2019
Inhoudsindicatie
1. Voorhanden hebben wapen, zekere mate van machtsuitoefening, beschikkingsmacht, aan de zijde van de verdachte. 2. Geen ruimte voor een overweging met het oog op een toekomstige aanvraag Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) door de verdachte
Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-001765-18
Uitspraak : 15 februari 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 16 mei 2018 in de strafzaak met parketnummer 01-173030-17 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (feit 1) veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 150,00, subsidiair 3 dagen hechtenis. Ter zake het onder 2 ten laste gelegde is de verdachte vrijgesproken.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep voor zover gericht tegen de vrijspraak van feit 2, bewezen zal verklaren hetgeen onder 1 ten laste is gelegd en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een voorwaardelijke geldboete van € 150,00, subsidiair 3 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is aangevoerd dat de verdachte niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep voor zover gericht tegen de vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde is namens verdachte primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte richt zich mede tegen de vrijspraak door de politierechter van hetgeen aan de verdachte onder 2 ten laste is gelegd. Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, worden vernietigd omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover thans nog aan de orde, ten laste gelegd dat:
1.hij op of omstreeks 2 augustus 2017 te [pleegplaats] een wapen van categorie I onder 7°, als bedoeld in de Wet wapens en munitie, te weten een airsoftwapen gelijkend op een vuurwapen, te weten een CZ 75 Compact P-01 9mm, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
In de tenlastelegging onder 1 is niet opgenomen dat het wapen een wapen betreft als bedoeld in de Wet wapens en munitie. Het hof leest de tenlastelegging in die zin verbeterd.
De in de tenlastelegging overige voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 2 augustus 2017 te [pleegplaats] een wapen van categorie I onder 7°, als bedoeld in de Wet wapens en munitie, te weten een airsoftwapen gelijkend op een vuurwapen, te weten een CZ 75 Compact P-01 9mm, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen1.
1. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 augustus 2017 (pag. 3), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [namen verbalisanten]:
Op 2 augustus 2017, zijn wij, verbalisanten, omstreeks 16:00 uur naar het adres [adres] te [woonplaats] gereden. Dit naar aanleiding van een melding dat er op dit adres een luchtbuks en een ander op een vuurwapen gelijkend voorwerp lagen.
Wij, verbalisanten, kwamen omstreeks 16:15 uur ter plaatse op genoemd adres. De voordeur werd geopend door een manspersoon, later bekend als [verdachte] (hof: de verdachte). Verbalisant [naam 1] deelde mede dat er een melding was binnengekomen met betrekking tot de genoemde wapens en vorderde de uitlevering van de wapens. Wij, verbalisanten, hoorden dat [verdachte] zei dat er 2 luchtbuksen in de woning aanwezig waren en dat wij toestemming kregen om de woning te betreden.
Wij verbalisanten zagen dat er achter in de woonkamer een bed gesitueerd was. Wij verbalisanten zagen dat er op een hocker naast het bed, op een map van de [naam 2] , een zwart voorwerp lag gelijkend op een vuurwapen.
2. Een ander geschrift, zijnde een kennisgeving inbeslagneming, van rapporteur [naam rapporteur] , brigadier van politie Eenheid Oost-Brabant, voor zover inhoudende:
Inbeslagneming
Plaats : [adres] te [woonplaats]
Datum en tijd : 2 augustus 2017 te 16:20 uur
Reden : artikel 13/1 Wet wapens en munitie (cat. 1 sub 7)
Grondslag : vatbaar voor onttrekking aan het verkeer
Omstandigheden : het wapen betreft een niet van een echt vuurwapen te onderscheiden airsoftreplica. Het wapen lag op een tafel midden in de woonkamer van het betreffende adres, was doorgeladen. Na inbeslagneming is het wapen door mij, verbalisant [naam rapporteur] , ontladen en ontspannen.
Beslagene
Achternaam : [verdachte]
Voornamen : [verdachte]
Geboren : [geboortedag] 1991
Geboorteplaats : [geboorteplaats]
Volgnummer 1
Goednummer : PL2100-2017161127-1223817
Object : Airsoftwapen
Merk/type : Asg CZ75d Compact
Kleur : Zwart
Serienummer : 10G27704
Inhoud : 2x12 6mm bb’s en 1x 12g CO2 patroon in patroonhouder
Bijzonderheden : was geladen bij aantreffen, door verbalisant ontladen
3. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 augustus 2017 (pag. 13), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [naam rapporteur]:
Op 2 augustus 2017 omstreeks 16:20 uur was ik belast met het categoriseren van een wapen, welke in beslag was genomen op de [adres] te [woonplaats] . Ik bekeek een airsoftreplica van het merk ASG en het type CZ75D Compact. Ik heb de replica ontladen en ontspannen. Bij het ontladen haalde ik de patroonhouder uit de kastgroep. Ik zag dat de patroonhouder was geladen met 12, 6mm kunststof balletjes en een 12gram C02 patroon. Hierdoor zag ik dat het daadwerkelijk om een airsoftreplica ging. Ik zag dat de replica grotendeels zwart van kleur was. Ik zag dat enkel de zijkanten van de slede metaal/zilverkleurig waren. Ik zag aan de linkerkant van de kastgroep het merk ASG staan. Ik zag op de linkerzijkant van de slede het logo van de Tsjechische vuurwapenfabrikant Ceská Zbrojovka en het type vuurwapen, namelijk "CZ 75 D COMPACT", staan. Op de rechterzijde van de kastgroep zag ik in kleine zwarte lettertjes de tekst "Made in Taiwan" staan. Daaronder zag ik de Duitse F-markering staan met daarnaast de tekst "Cal. 6mm BB". Aan de rechterzijde van de kastgroep staat het serienummer "10G27704" gegraveerd. Op de rechterzijde van de slede staat het nummer "AZ215".
Ik zag dat de replica een lengte heeft van ongeveer 185 millimeter. Ik, verbalisant Leermakers, heb de airsoftreplica gecategoriseerd met behulp van het Kennissysteem Wet wapens en munitie. Hierin kan de replica niet volledig worden gecategoriseerd, omdat het criterium "gelijkend op echt" een subjectief begrip is en dit niet aan de hand van vragen objectief te toetsen is. Hierom heb ik vergelijkingen gezocht met het type vuurwapen waarop de replica gebaseerd is. Hiervoor ben ik naar de Amerikaanse website van de Tsjechische vuurwapenfabrikant Ceská Zbrojovka gegaan, via de link "http://cz-usa.com/". Op deze website vond ik een foto van de "CZ 75 Compact P-01 9mm", welke veel sterke gelijkenissen vertoont met de replica, via de link "http://cz-usa.com/product/cz-p-01-9mm-black-alloy-14-rd-mags/". Ik zag dat de vorm van beide wapens overeenkomt, evenals de locaties van richtmiddelen, hendels, groeven en slaghamer. Hiermee zag ik dat de airsoftreplica gelijkend op een echt vuurwapen is en daarmee voor bedreiging of afdreiging geschikt is. Hierdoor kan de airsoftreplica in de Wet wapens en munitie worden gecategoriseerd onder de categorie I sub 7.
4. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 11 augustus 2017 (pag. 26-29), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van de verdachte:
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte/getuige/etc.
Ik woon thuis bij mijn ouders. Dat is de [adres] te [woonplaats] .
V: Op 2 augustus 2017 hebben wij bij u thuis, op de [adres] te [woonplaats] , een voorwerp dat zodanig op een wapen gelijkt, dat het voor bedreiging of afdreiging geschikt is, danwel een airsoftreplica, aangetroffen. Wat kunt u hier over verklaren?
A: Toen jullie binnen kwamen lag deze op de bank. We hadden deze na een lange tijd weer een keer uit de kast getrokken, schoongemaakt en in het vet gezet.
V: Kunt u deze airsoftreplica voor mij omschrijven?
A: Ik weet dat hij zwart met zilver was. Op de zijkant stond CZ75. Aan de linkerkant kon je hem vergrendelen.
V: Wij hebben de airsoftreplica in beslag genomen. De replica was gespannen, geladen en lag op een tafeltje midden in de woonkamer. Wat kunt u hierover verklaren?
A: Een paar dagen daarvoor hebben ik en mijn vader een keer in de achtertuin geschoten op een doel.
V: Voor wie was de airsoftreplica allemaal voorhanden?
A: Dit waren alleen mijn vader en ik.
5. De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 1 februari 2019, voor zover inhoudende:
Het airsoftwapen is van mijn vader. Het was al geruime tijd in de woning. Ik wist dat het in de woonkamer lag. Ik heb een keer met dat wapen geschoten.
6. De verklaring van de getuige [getuige] afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 1 februari 2019, voor zover inhoudende:
Het wapen heb ik jaren geleden in Spanje gekocht. Het leek inderdaad op een CZ 75D pistool. Op 2 augustus 2017 lag het in de woonkamer. Het wapen lag er twee dagen. Mijn zoon (het hof begrijpt: verdachte) woont ook in de woning. In de achterkamer, uitbouw, had ik mijn verpleegbed en daar lag het wapen. U, voorzitter, vraagt mij of mijn zoon het wapen kon pakken. Hij kon bij het wapen.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Van de zijde van de verdachte is vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte geen beschikkingsmacht had over het airsoftwapen. Hij was niet bij machte om het wapen, dat van zijn vader was, weg te doen. De vader van de verdachte heeft in hoger beroep als getuige verklaard dat zijn zoon geen spullen van hem weg zou gooien zonder zijn goedvinden en de verdachte heeft verklaard dat hij niet aan de spullen van zijn vader komt.
Er is aldus geen sprake van enige beschikkingsmacht c.q. handelingsbevoegdheid aan de zijde van de verdachte. Nu er geen relatie tussen de verdachte en het wapen bestaat, dient de verdachte te worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van een airsoftwapen.
Het hof is van oordeel dat bepleite vrijspraak van het ten laste gelegde feit wordt weersproken door de bewijsmiddelen. Het hof heeft, gelet op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van die, van de lezing van de verdediging afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof acht bewezen dat de verdachte op 2 augustus 2017 een airsoftwapen (een wapen als bedoeld in categorie I onder 7° van de Wet wapens en munitie) voorhanden heeft gehad. Het begrip ‘voorhanden hebben’ veronderstelt een drietal, niet cumulatieve factoren:
De aanwezigheid van het wapen, al dan niet in de onmiddellijke nabijheid van de dader, waarbij de eigendomsvraag van het wapen er niet toe doet.
Een machtsrelatie tussen dader en wapen, in dier voege dat er een zekere relatie moet bestaan tussen het wapen en de verdachte in die zin dat er met betrekking tot het wapen een zekere vorm van machtsuitoefening mogelijk moet zijn. Het gaat om een zekere handelingsbevoegdheid, waarvan ook kan worden gesproken wanneer men geen zeggenschap heeft over het wapen als zodanig, maar wel over de plaats waar het zich bevindt. Wanneer iemand het wapen van een ander in zijn woning heeft, heeft men wellicht geen zeggenschap over het wapen, maar kan men wel het wapen uit de woning verwijderen en aldus ‘handelingsbevoegdheid’ hebben ten aanzien van het wapen.
Er dient bij de dader een meer of mindere mate van bewustheid te bestaan ten opzichte van het aanwezig hebben van het wapen.
Het hof is van oordeel dat blijkens de gebezigde bewijsmiddelen aan voornoemde factoren is voldaan. De verdachte wist dat zijn vader een airsoftwapen in bezit had en de verdachte heeft er zelf - naar eigen zeggen - ook een keer mee geschoten. De verdachte kon het wapen goed beschrijven en was bekend met de werking van het wapen.
Op 2 augustus 2017 lag het wapen gedurende twee dagen open en bloot in de woonkamer van de woning waar de verdachte samen met zijn ouders woont. Verdachte was zich daarvan bewust.
Ook al was het wapen van de vader van de verdachte en stelt deze dat zijn zoon er “met zijn tengels” van af moest blijven, dan nog is er naar het oordeel van het hof sprake van een zekere mate van machtsuitoefening, beschikkingsmacht, aan de zijde van de verdachte. De verdachte had het wapen uit de woning kunnen verwijderen en kunnen wegdoen. Hij had ook zijn vader kunnen vragen het wapen weg te doen, hetgeen de verdachte volgens de vader die als getuige ter terechtzitting in hoger beroep is gehoord, nooit tegen hem heeft gezegd. De vader-zoon relatie doet aan een en ander niet af en ook de stelling van de verdachte dat hij niet heeft geholpen bij het schoonmaken van het wapen, wat daar ook van zij, maakt dit niet anders.
Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft het hof verzocht toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en heeft het hof voorts verzocht uitdrukkelijk een overweging op te nemen in het arrest over de gevolgen die deze zaak zou moeten hebben voor een toekomstige afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (verder: VOG).
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op de omstandigheid dat verdachte en zijn vader een op een vuurwapen gelijkend voorwerp (verboden wapen in de zin van de Wet wapens en munitie) in de woning voorhanden hadden; doordat dit voorwerp een sprekende gelijkenis vertoont met een echt vuurwapen is dit voorwerp geschikt voor bedreiging of afdreiging. Tegen het bezit van dergelijke wapens dient derhalve streng te worden opgetreden.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft het hof gelet op het de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 november 2018, waaruit blijkt dat hij niet eerder door een strafrechter is veroordeeld ter zake van strafbare feiten. Wel is hem in 2005 een transactie aangeboden, in de vorm van 15 uren werkstraf, wegens verboden wapenbezit, welke transactie de verdachte heeft voldaan. Nu dit een transactie betreft van meer dan 10 jaar geleden, zal het hof daar bij het bepalen van de strafmaat geen rekening mee houden.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Ingevolge de LOVS-oriëntatiepunten zou een geldboete ter hoogte € 550,00 passend zijn. In de omstandigheden waaronder het feit is begaan ziet het hof aanleiding ten voordele van de verdachte daarvan af te wijken.
Alles overziende is het hof van oordeel dat het opleggen van een geheel voorwaardelijke geldboete van € 150,00, subsidiair 3 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden is. Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Met oplegging van deze voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepassing van het bepaalde van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht acht het hof, anders dan de verdediging, onvoldoende recht doen aan de ernst van het feit.
Tot slot ziet het hof geen ruimte voor een overweging met het oog op een toekomstige aanvraag VOG door de verdachte. Tegen de afwijzing van een aanvraag VOG is voorzien in een bestuursrechtelijke procedure, inclusief beroep bij de bestuursrechter van de rechtbank en een hoger-beroepsmogelijkheid bij de Raad van State. Als de hoger-beroepsinstantie in een strafrechtelijke procedure is het niet aan het hof zich te mengen in die bestuursrechtelijke procedure of op enige beslissing daaromtrent vooruit te lopen. Indien te zijner tijd daadwerkelijk geweigerd wordt een VOG af te geven aan de verdachte, kan de verdachte een afschrift van dit arrest inbrengen in de bestuursrechtelijke procedure ten einde het mogelijk te maken voor de aangewezen instanties om de strafrechtelijke overwegingen in dit arrest mee te wegen in de bestuursrechtelijke beoordeling.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht.
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 12 september 2017 onder CJIB-nummer 2132 5420 0304 7850 (parketnummer: 01-173030-17).
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 150,00 (honderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 3 (drie) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. J.J.M. Gielen-Winkster, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden, griffier,
en op 15 februari 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 15‑02‑2019