Rb. Haarlem, 09-07-2008, nr. 128136 - HA ZA 06-1213
ECLI:NL:RBHAA:2008:BF0231
- Instantie
Rechtbank Haarlem
- Datum
09-07-2008
- Zaaknummer
128136 - HA ZA 06-1213
- LJN
BF0231
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBHAA:2008:BF0231, Uitspraak, Rechtbank Haarlem, 09‑07‑2008; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
art. 162 Burgerlijk Wetboek Boek 6
- Vindplaatsen
JA 2008/148
Uitspraak 09‑07‑2008
Inhoudsindicatie
Onrechtmatige daad. Gasexplosies in middenspanningsstations windmolenpark gelegen aan de rand van (voormalige) vuilstortplaats. Onrechtmatig handelen door niet nemen van benodigde veiligheidsmaatregelen en nalaten hiernaar onderzoek te doen.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 128136 / HA ZA 06-1213
Vonnis van 9 juli 2008
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOLLANDIA KLOOS INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Krimpen aan den IJssel,
te dezen handelend als gemachtigde voor de besloten vennootschap
met beperkte aansprakelijkheid
WINDPARK HAARLEM B.V.,
gevestigd te Zeist,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. H. Oomen,
advocaat mr. J. van Londen te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AFVALZORG DEPONIE B.V.,
gevestigd te Haarlem,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur mr. D.H. Oolbekkink,
advocaat mr. J.H. Tuit te Almere.
Partijen zullen hierna HKI en Afvalzorg genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 20 december 2006
- -
het proces-verbaal van comparitie van 10 mei 2007
- -
de conclusie van repliek in conventie
- -
de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie
- -
de conclusie van dupliek in reconventie tevens houdende akte uitlating en inbreng van producties
- -
de akte uitlating producties, tevens nadere akte naar aanleiding van conclusie van dupliek in reconventie tevens akte uitlating en inbreng van producties van de zijde van Afvalzorg.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2.
De feiten
2.1.
Afvalzorg beheert de (voormalige) vuilstortplaats Schoteroog (hierna de ‘stortplaats’). De stortplaats is in 1973 geopend en tot 1977 in gebruik geweest. Om de stortplaats is in de periode 1993 tot 1995 een cement-betoniet foliewand geplaatst om te voorkomen dat eventueel verontreinigd grondwater buiten het terrein van de stortplaats zou treden.
2.2. Aan de rand van de stortplaats zijn omstreeks 1986 vier windmolens (hierna de ‘windmolens’) geplaatst welke zich thans binnen de hiervoor genoemde cement-betoniet foliewand bevinden. Tevens zijn tussen de windmolens twee middenspanningsstations ook wel transformatorhuisjes (hierna de ‘trafohuisjes’) geplaatst waarin zich de besturingskasten van de windmolens bevinden.
- 2.3.
Windpark Haarlem B.V. (hierna ‘Windpark Haarlem’) heeft sinds 1999 het recht van opstal tot het in eigendom hebben van de windmolens. De trafohuisjes zijn eigendom van N.V. Nuon Infra West dan wel van een aan haar gelieerde vennootschap. Ten gunste van (uiteindelijk) Windpark Haarlem is een opstalrecht gevestigd op een deel van elk van deze trafohuisjes waarbinnen zich de besturingskasten van de windmolens bevinden. Deze besturingskasten zijn eigendom van Windpark Haarlem.
- 2.4.
Tussen mei 1995 en maart 1998 is de stortplaats opnieuw geopend voor het storten van afval. Na sluiting van de stortplaats diende deze te worden voorzien van een gasdichte bovenafdichting. Hiermee is in oktober 2003 begonnen, waarbij de stortplaats onder andere werd voorzien van een gasdichte folie welke aansluit op de cement-bentoniet foliewand. De kabels tussen de windmolens en de trafohuisjes dienden alvorens de folie aan te brengen uit de grond te worden gehaald om deze vervolgens boven de folie te plaatsen. Tijdens het verplaatsen van de kabels dienden deze spanningsloos te zijn.
- 2.5.
HKI en Afvalzorg hebben op 21/25 mei 2004 een overeenkomst (hierna de ‘overeenkomst’) gesloten. Hierin is onder andere het volgende opgenomen:
“(…)
Overwegende dat:
Doelstelling van Afvalzorg is te komen tot een volledige afdichting van de vuilstortplaats te Schoteroog, gemeente Haarlem. Hiervoor dient het windmolenpark spanningsloos gemaakt te worden en de diverse kabels van en naar de windmolens boven de afdichting gebracht te worden waarna de installatie weer ingeschakeld zal worden. HKI zal na de uitvoering ongestoord, maar wel in overleg met Afvalzorg, de benodigde werkzaamheden aan het windmolenpark kunnen blijven uitvoeren.
Komen als volgt overeen.
- 1.
Huidige windmolenpark
De uitvoering gebeurd door gekwalificeerd personeel en onder verantwoordelijkheid van Afvalzorg met inachtneming van geldende normen en standaarden.
(…)
Partijen streven naar een volgorde van uitvoering waarbij de opbrengstderving voor HKI geminimaliseerd wordt als gevolg van de stilstand van de windmolens. (…)
Afvalzorg zal de door HKI gemaakte kosten cq gederfde inkomsten vergoeden. Hierbij worden de volgende tarieven gehanteerd.
Supervisor euro 57,50 per uur
Management euro 110 per uur
Kilometervergoeding euro 0,34
Nuon: op nacalculatie
Opbrengstderving euro 0,06771 per kWh
(…)
Doorlooptijd maximaal 1 maand na aanvang van de werkzaamheden.
- 2.
Herontwikkeling windpark
Afvalzorg heeft in verband met de voorgenomen plannen van HKI om het windpark ter herontwikkelen met grotere windturbines de volgende maatregelen getroffen:
- A.
ontgravingen ter plaatse van de huidige locaties 1 en 3 waardoor funderingen met een breedte van 12,6 meter gelegd kunnen worden zonder extra kosten voor het verwijderen en afvoeren van afval;
- B.
de afdichting zodanig aan te brengen dat deze tegen zo laag mogelijk kosten aangepast kunnen worden voor de toekomstige funderingen.
HKI is bereid de onder A. gemaakte kosten ad € 3.868,11 ex BTW bij realisatie nieuwe windpark te vergoeden.
(…)”
- 2.6.
De werkzaamheden terzake van de volledige afdichting ter plaatse van de trafohuisjes en het verleggen van de kabels zijn in mei 2004 gestart. Hierbij werd de gasdichte folie ter plaatse van de trafohuisjes bevestigd aan zogenaamde HDPE-platen, welke platen aan de kelderwanden van de trafohuisjes zijn bevestigd. In het kader van de werkzaamheden hebben de windmolens van 24 mei 2004 tot en met 18 juni 2004 stilgestaan.
- 2.7.
In de periode van 8 juli 2004 tot en met 9 september 2004 hebben zich in telkens één van de twee trafohuisjes in totaal vier explosies voorgedaan.
- 2.8.
HKI heeft aan Afvalzorg een factuur d.d. 9 september 2004 gestuurd voor een bedrag van € 13.939,-- welke zag op de periode van 24 mei 2004 tot en met 18 juni 2004. De factuur is door Afvalzorg voldaan.
- 2.9.
Bij brief van 14 september 2004 heeft HKI aan Afvalzorg onder andere het volgende geschreven:
“Bij deze stellen wij Afvalzorg aansprakelijk voor de schade inclusief de gevolgschade aan ons windmolen park te Schoteroog.
Sedert juli 2004 hebben zich gebeurtenissen voorgedaan waarbij de gebouwen met toebehoren ter plaatse van de windmolens schade hebben opgelopen. Recentelijk is gebleken dat het afdekken van de voormalige stortplaats de oorzaak is. Gas uit de stortbelt verzameld zich in de transformatorgebouwen en komt tot ontploffing bij het bedrijven van de installatie. Het windmolenpark is omwille van de veiligheid wederom spanningsvrij gemaakt.
(…)”
- 2.10.
Bij factuur van 25 oktober 2004 heeft HKI ingevolge haar brief van 14 september 2004 een bedrag van € 17.451,60 in rekening gebracht bij Afvalzorg. In dit bedrag is begrepen de opbrengstderving over de periode van 15 juli 2004 tot 1 oktober 2004. Deze factuur is door Afvalzorg voldaan.
- 2.11.
Op 28 oktober 2004 is de fakkelinstallatie waarmee vrijkomend methaangas uit de stortplaats wordt verbrand in gebruik genomen.
- 2.12.
Bij factuur van 6 januari 2005 heeft HKI ingevolge haar brief van 14 september 2004 een bedrag van € 28.609,66 in rekening gebracht bij Afvalzorg. In dit bedrag is mede begrepen de opbrengstderving over de periode van 1 oktober 2004 tot 1 januari 2005.
- 2.13.
Bij factuur van 10 februari 2005 heeft HKI ingevolge haar brief van 14 september 2004 een bedrag van € 29.332,69 in rekening gebracht bij Afvalzorg. In dit bedrag is mede begrepen de opbrengstderving over de maand januari 2005.
- 2.14.
Bij factuur van 1 april 2005 heeft HKI ingevolge haar brief van 14 september 2004 een bedrag van € 45.861,50 in rekening gebracht bij Afvalzorg. In dit bedrag is mede begrepen de opbrengstderving over de maanden februari en maart 2005.
- 2.15.
In opdracht van Afvalzorg is door Syngora Electrical Management B.V. een rapport d.d. 13 oktober 2004 opgesteld genaamd ‘Beoordeling maatregelen ter voorkoming explosiegevaar in middenspanningsstations’ (productie E45).
In opdracht van Nuon is door Gastec Technology B.V. een rapport d.d. 24 november 2004 opgemaakt genaamd ‘Explosie en brand in de traforuimte Schoteroog te Haarlem’ (productie G7).
Technische Varia B.V. (hierna ‘Adinex’) heeft als verzekeraar van Afvalzorg drie rapportages d.d. 9 mei 2005, 3 november 2005 en 25 april 2006 uitgebracht (producties G8, 9 en10).
In opdracht van HKI heeft Stork Gears & Services een rapport d.d. 28 februari 2005 genaamd ‘Rapportage Visuele inspectie Tandwielkast windmolen 1 en 4 Windmolenpark Schoteroog’ en een rapport d.d. 8 maart 2005 genaamd ‘Rapportage Trillingsmeting Tandwielkast windmolens 1 t/m 4 Windmolenpark Schoteroog’ uitgebracht (producties E37 en 38).
- 3.
De vordering in conventie
- 3.1.
HKI verzoekt de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- -
te verklaren voor recht dat Afvalzorg jegens HKI, als gemachtigde van Windpark Haarlem, aansprakelijk en verantwoordelijk is voor vergoeding van de schade en kosten door HKI geleden en gemaakt als gevolg van de in juli en september 2004 opgetreden gasexplosies in de nabijheid van de vier windmolens van Windpark Haarlem, gelegen in het Windpark Schoteroog,
- -
Afvalzorg te veroordelen tot vergoeding van de schade aan HKI, begroot op een hoofdsom (pro resto) van totaal € 341.940,66 (inclusief BTW), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, subsidiair, uitsluitend vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, alsmede tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 4.000,--,
- -
Afvalzorg te veroordelen in de proceskosten, waaronder begrepen het nasalaris van de procureur, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 14 dagen van de uitspraak.
- 3.2.
Ter onderbouwing van haar vordering heeft HKI aangevoerd dat zij namens Windpark Haarlem de overeenkomst heeft gesloten. Volgens HKI is Afvalzorg tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen voortvloeiend uit de overeenkomst. Op basis hiervan is Afvalzorg gehouden de ontstane schade als gevorderd te vergoeden aan HKI. Subsidiair heeft HKI aangevoerd dat Afvalzorg onrechtmatig heeft gehandeld en dat als gevolg hiervan schade is ontstaan waarvoor Afvalzorg aansprakelijk is. Ten aanzien van de schade heeft HKI aangevoerd dat als gevolg van de explosies schade is ontstaan aan de trafohuisjes, welke zij begroot op € 19.567,--. Voorts hebben de explosies ertoe geleid dat de windmolens ongeveer zeven maanden hebben stilgestaan. Op het moment dat de windmolens weer in gebruik werden genomen bleek dat er trillingen ontstonden. Uit onderzoek bleek, nog steeds volgens HKI, dat tandwielschade was ontstaan door de langdurige stilstand. Door het onderzoek hiernaar en het uiteindelijke herstel hebben de windmolens nog een aantal maanden langer stilgestaan. De opbrengstderving over deze totale periode bedraagt € 69.122,--, aldus HKI. De kosten voor onderzoek en reparatie van de windmolens zouden een bedrag van € 156.766,-- belopen. Tot slot diende een gasdetectiesysteem te worden aangelegd, waarmee volgens HKI een bedrag van € 14.472,-- gemoeid is, en heeft HKI in totaal aan kosten voor inspectie en begeleiding een bedrag van € 41.948,-- besteed.
Al deze bedragen dienen vermeerderd te worden met BTW. Na aftrek van de betaling van Afvalzorg van een bedrag van € 17.421,60 zou een totaalbedrag van € 341.940,66 resteren. (Overigens komt de rechtbank tot een totaalbedrag van € 341.809,65.)
- 3.3.
Afvalzorg heeft verweer gevoerd. Voor zover van belang zal hierop in het navolgende worden ingegaan.
- 4.
De vordering in reconventie
- 4.1.
Afvalzorg vordert - na vermeerdering van eis - dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad HKI veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 22.109,46, te vermeerderen met de wettelijke rente, met veroordeling van HKI in de kosten van de procedure in reconventie, te vermeerderen met de wettelijke rente acht dagen na dagtekening van het vonnis.
- 4.2.
Afvalzorg heeft haar vordering onderbouwd door te stellen dat zij het genoemde bedrag onverschuldigd aan HKI (€ 17.421,60) dan wel aan de door HKI ingeschakelde bedrijven (in totaal € 4.687,86) heeft betaald, aangezien volgens Afvalzorg elke aansprakelijkheid voor enige schade aan haar zijde ontbreekt.
- 4.3.
HKI heeft verweer gevoerd. Voor zover van belang zal hierop in het navolgende worden ingegaan.
- 5.
De beoordeling
In conventie
- 5.1.
Door Afvalzorg is bij conclusie van antwoord in conventie aangevoerd dat HKI niet-ontvankelijk dient te worden verklaard aangezien uit niets blijkt dat zij door Windpark Haarlem is gemachtigd namens deze de onderhavige procedure te starten. Tevens heeft zij een ontvankelijkheidsverweer gevoerd ten aanzien van de door HKI verstuurde facturen. Vervolgens heeft HKI bij ‘Akte inbreng van producties’ een brief d.d. 21 februari 2007 overgelegd van L.J.C. Schürmann, volgens die brief directeur/eigenaar van zowel Investment Engineering B.V., HKI als van Windpark Haarlem. Deze brief vermeldt onder andere dat HKI bevoegd is namens Windpark Haarlem gelden te incasseren op eigen naam en zonodig in rechte op eigen naam namens Windpark Haarlem op te treden.
- 5.2.
Nu Afvalzorg in het vervolg van de procedure niet heeft gereageerd op deze brief voor zover het de bevoegdheid van HKI betreft om deze procedure te voeren namens Windpark Haarlem, is de rechtbank van oordeel dat Afvalzorg haar verweer onvoldoende nader heeft onderbouwd in het licht van hetgeen HKI hieromtrent aanvullend heeft gesteld. De rechtbank zal het verweer van Afvalzorg dan ook passeren voor zover het ziet op de door haar gestelde niet-ontvankelijkheid van HKI de onderhavige procedure te voeren als gemachtigde van Windpark Haarlem.
- 5.3.
Voor wat betreft het ontvankelijkheidsverweer ten aanzien van de door HKI verzonden facturen heeft Afvalzorg aangegeven dat dit nog van belang is voor de ingangsdatum van de wettelijke rente. Voor zover daar op enig moment aan zou worden toegekomen, zal dit verweer dan worden behandeld.
- 5.4.
Tijdens de comparitie van partijen is door de rechtbank met partijen besproken dat vooralsnog enkel de aansprakelijkheidsvraag aan de orde zal komen en dat aan de hand van de uitkomst hiervan in een later stadium partijen nader in zullen gaan op de hoogte van de gestelde schade aan de zijde van HKI.
- 5.5.
Primair stoelt HKI haar vordering op een gestelde toerekenbare tekortkoming aan de zijde van Afvalzorg in de nakoming van de verplichtingen voortvloeiend uit de overeenkomst. Afvalzorg heeft hiertegen onder andere aangevoerd dat de overeenkomst enkel voorzag in een afspraak over de wijze waarop de kosten en omzetderving zouden worden vergoed die (onvermijdelijk) zouden voortvloeien uit de geplande werkzaamheden ter afdichting van de voormalige stortplaats, aangezien hiertoe het windmolenpark gedurende de werkzaamheden spanningsloos diende te worden gemaakt. Deze kosten heeft Afvalzorg aan HKI voldaan door betaling van de eerste factuur van € 13.393,-- welke zag op de periode van 14 mei 2004 tot en met 18 juni 2004. Partijen verschillen aldus van mening over de reikwijdte van de overeenkomst.
- 5.6.
In een geval als het onderhavige, waarin partijen van mening verschillen over de uitleg van een schriftelijke overeenkomst, dient de betekenis van deze overeenkomst te worden vastgesteld aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid, en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
- 5.7.
Zoals ook door HKI zelf in haar dagvaarding aangegeven, zijn partijen om er voor te zorgen dat Windpark Haarlem zo min mogelijk hinder en overlast zou ondervinden van de afdichting van de stortplaats - waarvoor het noodzakelijk was dat het windmolenpark spanningsloos gemaakt zou worden en diverse kabels van en naar de windmolens boven de afdichting gebracht zouden worden - de overeenkomst aangegaan. Een en ander is ook als zodanig verwoord in de considerans van de door HKI opgestelde overeenkomst. Weliswaar concludeert de raadsman van HKI uit de e-mails voorafgaand aan de overeenkomst dat de doelstelling van HKI was het ongestoord en zonder extra kosten bedrijven van de windmolenturbines, echter volgt dit niet uit de bewoordingen van de overgelegde e-mails. In de email van 13 mei 2004 10:09 uur (productie E32) van Schürmann (HKI) aan C.P. Sollman (Afvalzorg) valt immers te lezen dat door het aanbrengen van de kabels boven de afdichting HKI in de toekomst ongestoord en zonder extra kosten de benodigde werkzaamheden aan het windmolenpark zouden (moeten) kunnen worden uitgevoerd. Met deze benodigde werkzaamheden wordt blijkens de stellingen van partijen gedoeld op het eventueel herontwikkelen van het windmolenpark.
- 5.8.
Voorts volgt uit de bewoordingen van de overeenkomst, naar welke bewoordingen door de raadsman van HKI expliciet is verwezen als onderbouwing voor de stelling dat Afvalzorg op basis van de overeenkomst aansprakelijk zou zijn voor de gevorderde schade, dat er naar zou worden gestreefd de volgorde van uitvoering van de werkzaamheden dusdanig in te richten dat de opbrengstderving als gevolg van de stilstand van de molens minimaal zou zijn. Naar het oordeel van de rechtbank duiden deze bewoordingen zonder andersluidende uitleg van HKI, die overigens ontbreekt, mede gezien de doelstelling van partijen op een strekking van de overeenkomst dat de voorziene omzetderving als gevolg van het spanningsloos maken van de kabels reeds op voorhand werd afgekaart tussen partijen. Gesteld noch gebleken is dat partijen hebben gesproken over het onderbrengen van ook andere schade veroorzakende gebeurtenissen (als de explosies) in de overeenkomst. Uit het feit dat partijen eerst na de vierde explosie tot de conclusie zijn gekomen dat deze (en daarmee de voorgaande) werd veroorzaakt door methaangas leidt de rechtbank overigens af dat partijen hier ook geen rekening mee hebben gehouden bij het opstellen van de overeenkomst. Aldus is door HKI ook niet gesteld. De enkele niet nader onderbouwde stelling van HKI dat voor haar niet te overzien was wat de gevolgen van de afdichting zouden kunnen zijn, maakt dit niet anders.
- 5.9.
De door HKI aangevoerde omstandigheid dat Afvalzorg de door HKI verzonden facturen zonder protest heeft behouden, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat daarmee door Afvalzorg aansprakelijkheid op basis van de overeenkomst is erkend. Overigens wordt in de aansprakelijkstelling van 14 september 2004 door HKI ook niet verwezen naar de overeenkomst en een eventuele toerekenbare tekortkoming in de hieruit voortvloeiende verplichtingen. De verstuurde facturen verwijzen ook niet naar de overeenkomst maar enkel naar de brief van 14 september 2004.
- 5.10.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de overeenkomst waarop HKI zich beroept blijkens haar bewoordingen, de omstandigheden waaronder deze tot stand is gekomen en de gang van zaken na sluiting van de overeenkomst, tot strekking heeft dat partijen afspraken hebben willen maken over de omzetderving en andere schade die zouden volgen uit de stilstand van de windmolens die onvermijdelijk zou voortvloeien uit het spanningsloos maken van de kabels en het verplaatsen hiervan ten behoeve van de aan te brengen afdichting over de stortplaats. Dat betekent dat de door HKI gevorderde schade niet gebaseerd kan worden op deze overeenkomst of de gestelde toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen voortvloeiend uit de overeenkomst.
- 5.11.
Voor zover HKI tot slot stelt dat zij niet ongestoord de benodigde werkzaamheden aan het windmolenpark heeft kunnen uitvoeren door de gevolgen die de afdichting van de stortplaats heeft gehad, is de rechtbank van oordeel dat dit geen grond is die de vorderingen van HKI kan dragen. HKI lijkt hiermee immers te doelen op de herinrichting van het windmolenpark als genoemd in de overeenkomst, terwijl de gevorderde schade enkel ziet op de gevolgen voor het bestaande windpark en de stilstand hiervan.
- 5.12.
De rechtbank komt dan ook toe aan de subsidiaire grondslag voor de vorderingen van HKI zijnde een onrechtmatige daad aan de zijde van Afvalzorg jegens Windpark Haarlem dan wel HKI. Uitgangspunt dient te zijn dat degene die ingrijpende werkzaamheden aan zijn terrein gaat verrichten die het gevaar van schade aan zaken van derden met zich brengen, verplicht is maatregelen te treffen om deze schade te voorkomen. Nu Afvalzorg heeft aangevoerd dat ook voordat de folie was gelegd zich een gevaarlijke situatie voordeed ten aanzien van de trafohuisjes, zal eerst dienen te worden beoordeeld of het aanbrengen van de folie het gevaar van schade met zich bracht of dat dit gevaar reeds bestond. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
- 5.13.
In confesso tussen partijen is dat de folie welke onderdeel was van de afdichting van de stortplaats middels HDPE-platen aan de kelderwanden van de trafohuisjes zijn bevestigd. Voorts staat vast dat de kelderruimten van de trafohuisjes niet gasdicht zijn en dat methaangas via een kier tussen de binnenzijde van deze HDPE-platen en de kelderruimte binnen kon dringen. De rechtbank is van oordeel dat het aanbrengen van een gasdichte folie in de wijde omtrek om de trafohuisjes waarbij deze huisjes een uitgang voor dit gas vormden, de kans aanmerkelijk heeft vergroot dat een deel van het methaangas via de trafohuisjes zich een weg naar buiten zou werken. Zeker nu op dat moment het gasdrainagesysteem en een fakkelinstallatie nog niet in werking waren, om het gas uit de stortplaats te onttrekken en op gecontroleerde wijze naar buiten te laten treden. De stelling van Afvalzorg dat voorheen ook een gevaarlijke situatie bestond doordat gas voorheen ook heeft kunnen binnendringen, overtuigt de rechtbank niet en wel vanwege de volgende omstandigheden.
Allereerst is gesteld noch gebleken dat voor het aanbrengen van de folie zich enige explosie heeft voorgedaan dan wel dat is geconstateerd dat zich gas in de trafohuisjes bevond. Voorts hebben zich in relatief korte tijd na het aanbrengen van de folie in beide trafohuisjes een aantal explosies voorgedaan. Bovendien heeft Afvalzorg zelf bij monde van G. Haver in een rapport (aangehecht aan zijn email van 1 oktober 2004, overgelegd als productie E18) aangegeven dat ten tijde van het plaatsen van de windmolens en trafohuisjes geen gevaarlijke situatie bestond aangezien er voldoende mogelijkheid was voor het uittreden van stortgassen, met name methaan, in de atmosfeer. Tot slot heeft [A] in een overgelegde verklaring aangegeven sinds 1994 bij het Windmolenpark betrokken te zijn geweest en voor het eerst op 3 augustus 2004 een geur van rotte eieren te hebben waargenomen. Uit de diverse overgelegde rapportages is naar voren gekomen dat methaangas sterk geurend is.
- 5.14.
Aldus komt de rechtbank tot het oordeel dat het aanbrengen van de gasdichte folie op de stortplaats en het aanhechten van deze folie aan de trafohuisjes een gevaar voor schade aan zaken, maar ook letsel aan personen, met zich bracht. Dit betekent dat Afvalzorg maatregelen had moeten nemen deze schade te voorkomen, hetgeen impliceert dat op Afvalzorg een onderzoeksplicht rustte om te bezien hoe dit gevaar te voorkomen. Gesteld noch gebleken is dat Afvalzorg aan deze onderzoeksplicht heeft gedaan. Aldus komt de rechtbank tot het oordeel dat Afvalzorg onrechtmatig jegens Windpark Haarlem heeft gehandeld nu zij niet de benodigde veiligheidsmaatregelen heeft genomen en nagelaten heeft onderzoek hiernaar te doen. Vervolgens dient te worden beoordeeld of deze onrechtmatige daad aan Afvalzorg kan worden toegerekend. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
- 5.15.
Vaststaat dat Afvalzorg wist dat de stortplaats grote hoeveelheden methaangas produceert en dat er zich aan de rand van deze stortplaats trafohuisjes bevonden. Voorts dient Afvalzorg te worden aangemerkt als professionele exploitant van de stortplaats. Gezien deze omstandigheden had Afvalzorg zich moeten realiseren dat een mogelijke uitweg van het methaangas via de trafohuisjes was en dat hiermee een gevaarlijke situatie zou ontstaan, welk gevaar zich ook heeft verwezenlijkt. Naar de eigen stellingen van Afvalzorg is zij er echter vanuit gegaan, althans is zij van menig dat zij daarvan uit mocht gaan, dat de trafohuisjes destijds zodanig waren gebouwd dat rekening was gehouden met het vrijkomen van (explosieve) gassen.
Aldus heeft Afvalzorg bewust nagelaten enig onderzoek te doen en heeft zij daarmee de kans aanvaard dat zich een gevaarlijke situatie voor personen en zaken zou voordoen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de onrechtmatige daad aan Afvalzorg is toe rekenen.
- 5.16.
Hetgeen Afvalzorg overigens heeft opgemerkt over het feit dat de windmolens en de trafohuisjes destijds zijn geplaatst op de oude stortplaats kan evenwel nog aan de orde komen in het kader van de behandeling van de eventuele eigen schuld als verwoord in artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Als eerder aangegeven zal dit in het onderhavige vonnis echter niet aan de orde kunnen komen. Ten aanzien van de verweren van Afvalzorg ten aanzien van de risicoaansprakelijkheid van artikel 6:176 BW is de rechtbank van oordeel dat hierop niet nader behoeft te worden ingegaan. De aansprakelijkheid van Afvalzorg is immers niet gebaseerd op deze risicoaansprakelijkheid, zodat de rechtbank niet zal toekomen aan hetgeen Afvalzorg hieromtrent en omtrent de uitzonderingen hierop als verwoord in artikel 6:178 BW heeft aangevoerd. De stelling dat wanneer enige aansprakelijkheid op basis van artikel 6:176 BW ontbreekt daarmee ook de weg naar de algemene aansprakelijkheid van artikel 6:162 BW is afgesloten, zal de rechtbank als strijdig met het recht passeren.
- 5.17.
Ten aanzien van de diverse schadeposten als door HKI gevorderd dient vervolgens te worden beoordeeld in hoeverre deze het gevolg zijn van het handelen van Afvalzorg en in hoeverre deze in redelijkheid aan Afvalzorg kunnen worden toegerekend als bedoeld in artikel 6:98 BW.
- 5.18.
Allereerst stelt de rechtbank vast dat als een direct gevolg van het handelen (en nalaten) van Afvalzorg er een gevaarlijke situatie is ontstaan in de trafohuisjes vanwege het binnendringen van methaangas. Het gevaar heeft zich ook verwezenlijkt doordat er een viertal explosies in de trafohuisjes zijn geweest. Deze situatie is ontstaan doordat Afvalzorg niet de vereiste veiligheidsmaatregelen heeft getroffen welke in het maatschappelijk verkeer betamelijk zijn. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de ontstane situatie (van binnendringen van methaangas) naar ervaringsregels niet onwaarschijnlijk was. Nu Afvalzorg voorts handelde in de uitvoering van haar bedrijf en het handelen haar verweten kan worden, is de rechtbank van oordeel dat in ieder geval de directe schade in redelijkheid aan haar kan worden toegerekend. Deze directe schade bestaat uit de veiligheidsmaatregelen die HKI heeft moeten treffen en de schade aan en in de trafohuisjes als gevolg van de explosies en de brand.
- 5.19.
Ten aanzien van de omzetderving als gevolg van de stilstand van de windmolens is de rechtbank van oordeel dat gedurende de periode dat de gevaarlijke situatie in de trafohuisjes voortduurde, stilstand onvermijdelijk was. HKI diende immers beveiligingsmaatregelen te treffen alvorens de windmolens weer te kunnen laten produceren. De rechtbank kan met de voorliggende gegevens echter niet bepalen in hoeverre de duur van de stilstand van de windmolens in verband met de ontstane onveilige situatie en de te nemen beveiligingsmaatregelen in redelijkheid aan Afvalzorg is toe te rekenen. De rechtbank is van oordeel dat een deskundige zich hieromtrent zal moeten uitlaten, alvorens zij kan vaststellen welke duur van stilstand en aldus welke omzetderving in redelijkheid aan Afvalzorg kunnen worden toegerekend.
- 5.20.
Voor wat betreft de schade aan de tandwielen volgt uit de rapportages van Stork dat deze is veroorzaakt door langdurige stilstand van de windmolens. Op zichzelf is door Afvalzorg ook niet betwist dat langdurige stilstand dergelijke schade kan veroorzaken, zij het dat zij ten aanzien van de hoogte van de schade en de eigen schuld van HKI uitgebreid verweer heeft gevoerd. Gezien het voorgaande is evenwel het conditio sine qua non verband tussen de aanleg van de gasdichte folie en uiteindelijk de stilstand van de windmolens met als gevolg de tandwielschade gegeven. De uitkomst van de vraag of de schade aan de tandwielen en de daarmee gepaard gaande onderzoeks- en herstelkosten, in redelijkheid aan Afvalzorg zijn toe te rekenen hangt samen met de vraag in hoeverre de tijdsduur van stilstand aan Afvalzorg is toe te rekenen. Voorts zal, als dit al in redelijkheid aan Afvalzorg is toe te rekenen, vervolgens ook expliciet het verweer aan de orde moeten komen in hoeverre deze schade door HKI voorkomen had kunnen worden door het regelmatig tornen van de windmolens en zal uiteindelijk nog over de hoogte van de schade gesproken dienen te worden. Ook hierover zal een deskundige zich dienen uit te laten.
- 5.21.
Aldus zal de rechtbank een comparitie van partijen gelasten waarin de benoeming van een (of drie) deskundige(n) aan de orde zal komen, de persoon van die deskundig(en) alsmede de voor te leggen vragen aan de deskundige(n). Tevens zullen partijen in de gelegenheid zijn zich uit te laten over de hoogte van de schade aan de besturingskasten en de kosten van de genomen veiligheidsmaatregelen waarvoor Afvalzorg aansprakelijk is. Hierbij kan eventueel ook een te voeren eigen schuld verweer (samenhangend met het feit dat de windmolens en de trafohuisjes destijds zijn geplaatst op de oude stortplaats) aan de orde komen, nu het wat betreft die posten gaat om de causaliteitsweging als bedoeld in artikel 6:101 BW. Ook in dit verband zullen mogelijk ook vragen aan een deskundige gesteld dienen te worden.
- 5.22.
De rechtbank wijst erop dat zij uit een niet verschijnen van een partij ter comparitie de gevolgtrekkingen - ook in het nadeel van die partij - kan maken die zij geraden zal achten.
- 5.23.
In beginsel zal ter comparitie niet de gelegenheid worden geboden om te pleiten, waarbij onder pleiten wordt verstaan het juridisch beargumenteren van de zaak aan de hand van een voorbereide, uitgeschreven pleitnotitie.
- 5.24.
Wel verzoekt de rechtbank partijen tenminste 14 dagen voor de comparitie aan de rechtbank (onder gelijktijdig afschrift aan de wederpartij) te doen toekomen de gegevens omtrent de persoon van voor te stellen deskundige(n), de voorstellen omtrent de inhoud van de aan de deskundige(n) te stellen vragen en eventuele aanvullende stukken in verband met de hoogte van de schade.
- 5.25.
Op de comparitie zal opnieuw aan de orde komen of een schikking (al dan niet op onderdelen) mogelijk is.
- 5.26.
De rechtbank houdt op dit moment iedere verdere beslissing aan.
in reconventie
- 5.27.
Gezien hetgeen in conventie is overwogen en de samenhang die de vordering in reconventie hiermee heeft, zal elke beslissing in reconventie worden aangehouden.
6. De beslissing
De rechtbank
In conventie
6.1.
beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
6.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 23 juli 2008 voor het opgeven van de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden september 2008 tot en met november 2008, waarna dag en uur van de comparitie van partijen zullen worden bepaald,
6.3.
bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) de rechtbank het tijdstip van de comparitie van partijen zelfstandig zal bepalen,
6.4.
bepaalt dat na de vaststelling van het tijdstip van de comparitie van partijen dit niet zal worden gewijzigd,
6.5.
wijst partijen er op, dat voor de zitting anderhalf uur zal worden uitgetrokken,
6.6.
bepaalt dat de in de overwegingen opgevraagde stukken uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting aan de rechtbank en de wederpartij moet zijn toegestuurd,
in conventie en reconventie
6.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Candido en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2008.?