Rb. Oost-Brabant, 21-10-2021, nr. 7293826 CV EXPL 18-9034
ECLI:NL:RBOBR:2021:5686
- Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
- Datum
21-10-2021
- Zaaknummer
7293826 CV EXPL 18-9034
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOBR:2021:5686, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 21‑10‑2021; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
ECLI:NL:RBOBR:2020:6164, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 12‑11‑2020; (Bodemzaak, Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 21‑10‑2021
Inhoudsindicatie
Dexia-zaak. Effectenlease. Eindvonnis. Kantonrechter komt terug op voorlopig oordeel. Het door de tussenpersoon aan Dexia sturen van de overeenkomst kan niet worden aangemerkt als doorgeven order.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer : 7293826
Rolnummer : 18-9034
Vonnis van 21 oktober 2021
in de zaak van:
1. [eiser 1]
2. [eiser 2] ,
wonende in [woonplaats] ,
eisers,
gemachtigde: mr. G. van Dijk (Leaseproces),
tegen:
de besloten vennootschap Dexia Nederland B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende in Amsterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. J.R. van Staveren (USG Legal).
Partijen worden hierna “ [eisers] .” en “Dexia” genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- a.
het tussenvonnis van 12 november 2020;
- b.
de akte na tussenvonnis van Dexia van 7 januari 2021, met producties 22 en 23;
- c.
de antwoordakte van [eisers] van 18 februari 2021, met bijlage 1 en productie B1 en producties ANT 1 t/m ANT 4;
- d.
e akte uitlaten producties van Dexia van 15 april 2021.
1.2.
Tot slot is een datum voor vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1.
De kantonrechter verwijst naar hetgeen in het tussenvonnis van 12 november 2020 is overwogen en beslist.
voorlopig oordeel
2.2.
In voornoemd tussenvonnis is de kantonrechter tot de voorlopige slotsom gekomen dat het retourneren van de - door [eisers] - ondertekende effectenleasecontracten, op grond van de daarin opgenomen specifieke informatie en op grond van de omstandigheid dat de effecten vanaf dat moment op naam van [eisers] werden bijgeschreven, als het doorgeven van orders kunnen worden geduid.
2.3.
In haar akte na tussenvonnis heeft Dexia toegelicht waarom zij meent dat de kantonrechter op zijn voorlopig oordeel zou moeten terugkomen.
2.4.
In de antwoordakte concludeert [eisers] , samengevat dat is voldaan aan de eis van het Europese Hof van Justitie dat de doorgegeven orders uitvoerbaar moeten zijn.
eindoordeel
2.5.
De kantonrechter ziet in het arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 3 november 2020 (ECLI:NL:GHARL:2020:8981) aanleiding om af te wijken van zijn voorlopig oordeel. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.6.
De overeenkomsten tussen Dexia en [eisers] van 16 maart 2000 maken niet dat Spaar Select als orderremisier is opgetreden. Wanneer Spaar Select, zoals [eisers] aanvoert (maar Dexia betwist), (a) de overeenkomsten van Dexia ontving, (b) deze doorgeleidde aan [eisers] , (c) zorgde voor ondertekening hiervan door [eisers] en (d) retourzending aan Dexia, waarbij zij (e) intussen aanspreekpunt was voor eventuele vragen van [eisers] , laat dit onverlet dat het Dexia is geweest die na ontvangst van een aanvraagformulier de leiding had bij het tot stand komen van de overeenkomsten en de inhoud daarvan bepaalde door het soort certificaten en de aankoopbedragen (in dit geval een hoofdsom van respectievelijk € 4.255,24 en € 6.382,86) in te vullen alsook de voorwaarden voor de te verstrekken leningen, waaronder de te vergoeden rente te vermelden. Immers, uit het feit dat de tussenpersoon de overeenkomsten van Dexia ontving, blijkt al dat de tussenpersoon dus niet bepaalde welke producten en welke aandelen moesten worden gekocht en/of werden afgenomen. Met andere woorden: de inhoud van de overeenkomsten werd niet zelf(standig) bepaald door Spaar Select. Spaar Select vervulde in dat verband dus slechts een ondersteunende rol met het zorgdragen voor ondertekening en retourzending aan Dexia, waarbij zij intussen aanspreekpunt was voor eventuele vragen van [eisers] Omdat het initiatief voor de totstandkoming van de overeenkomsten uiteindelijk bij Dexia lag en zij de aankoop concreet en bepaalbaar had gemaakt (door het soort certificaten en de aankoopbedragen zelf in te vullen), had de (veronderstelde) ondersteunende functie van de tussenpersoon niet tot gevolg dat zij orderremisier werd, ook niet wanneer daarbij wordt betrokken dat zij de aanvraagformulieren (en vervolgens de overeenkomsten) bij Dexia had ingediend (welke aanvraagformulieren in deze procedure overigens niet door partijen in de procedure zijn gebracht). Dat Spaar Select voor haar werkzaamheden provisie van Dexia ontving maakt dit oordeel niet anders.
2.7.
Dit leidt ertoe dat in dit geval het door de tussenpersoon aan Dexia sturen van de (ondertekende) overeenkomsten niet kan worden aangemerkt als het doorgeven van orders.
zorgplichten
2.8.
Op Dexia rustten zorgplichten, te weten een onderzoeksplicht en een waarschuwingsplicht. Indien daartoe aanleiding bestond diende zij de effectenleaseovereenkomst te ontraden (HR 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012).
schending onderzoeksplicht
2.9.
[eisers] heeft de stelling dat Dexia geen, althans onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar hun financiële positie niet onderbouwd en toegelicht, vooral hebben zij niet gesteld dat de overeenkomsten een onaanvaardbaar zware financiële last voor hen vormden. Dat Dexia haar onderzoeksplicht naar hun inkomens- en vermogenspositie heeft geschonden kan daarom niet worden aanvaard. Het voorbehoud dat [eisers] op dit punt heeft gemaakt, kan hen niet baten. Indien zij van mening is dat de onderzoeksplicht wel is geschonden en de overeenkomsten een onaanvaardbaar zware financiële last vormden, dan hadden zij dat niet alleen moeten stellen maar vervolgens ook moeten toelichten en onderbouwen. Nu zij dat hebben nagelaten, zal aan de stelling op dit punt voorbij worden gegaan.
2.10.
Dat Dexia haar onderzoeksplicht als onderdeel van haar zorgplicht heeft geschonden, wordt dan ook niet aangenomen. Uitgangspunt is dat de betalingsverplichting uit hoofde van de effectenleaseovereenkomsten geen onaanvaardbaar zware last voor [eisers] vormde.
schending waarschuwingsplicht
2.11.
Tussen partijen staat vast dat Dexia haar waarschuwingsplicht niet is nagekomen. Daarmee heeft Dexia onrechtmatig gehandeld jegens [eisers] Er is in dit geval wat betreft beide overeenkomsten een restschuld ontstaan. Dexia dient daarom tweederde van die ontstane restschuld op zich te nemen. Uit het financieel overzicht (productie 2 bij antwoord) blijkt niet dat Dexia al tot betaling daarvan is overgegaan. Dexia zal daarom worden veroordeeld om tweederde van de ontstane restschuld aan [eisers] terug te betalen. De gevorderde wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia nog te restitueren bedrag wegens restschuld vanaf het moment waarop Dexia met de terugbetaling in verzuim is geraakt, zijnde de dag van betaling van het desbetreffende gedeelte van de schade. Dat is in dit geval de dag waarop de restschuld door [eisers] aan Dexia is betaald.
2.12.
Voor terugbetaling van andere door [eisers] aan Dexia betaalde bedragen bestaat geen grond, zodat de rest van de vordering onder II. van de dagvaarding, zal worden afgewezen. De gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen zoals in de beslissing vermeld.
buitengerechtelijke kosten
2.13.
[eisers] heeft vergoeding gevorderd van buitengerechtelijke kosten. De Hoge Raad heeft zich in zijn arrest van 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) over deze kwestie uitgesproken in een andere procedure over een effectenleaseovereenkomst, waarbij dezelfde gemachtigden betrokken zijn geweest als in de huidige procedure. In het arrest is geoordeeld dat de buitengerechtelijke werkzaamheden die in die procedure door Leaseproces waren gesteld op grond van artikel 6:96 lid 3 BW in verbinding met artikel 241 Rv niet voor vergoeding in aanmerking komen. In deze procedure zijn dezelfde buitengerechtelijke werkzaamheden gesteld als de werkzaamheden die in het arrest aan de orde waren, namelijk het opstellen en versturen van enkele gestandaardiseerde stukken (zoals een klachtbrief, een opt-out verklaring en stuitingsbrieven), het voeren van een intakegesprek, het beoordelen van de haalbaarheid van de aanspraken van de belegger en het adviseren daaromtrent en het verzamelen van gegevens om de omvang van de aanspraken van de belegger te kunnen bepalen. Gelet op het voorgaande bestaat ook in dit geval geen aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke kosten.
uitvoerbaarheid bij voorraad
2.14.
Dexia heeft verweer gevoerd tegen de door [eisers] gevorderde uitvoerbaar bij voorraad verklaring van het vonnis. De te geven verklaring voor recht kan niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Wat betreft het toegewezen deel van de vordering onder II., overweegt de kantonrechter het volgende.
2.15.
Volgens vaste jurisprudentie kan aangenomen worden, dat degene, die een veroordeling tot betaling van een geldsom vordert, het vereiste belang bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad heeft (HR 27 februari 1998, NJ 1998/512), terwijl een daartegenover gesteld restitutierisico geconcretiseerd moet worden (HR 17 juni 1994, NJ 1994/591). Dat de executie mogelijk tot ingrijpende gevolgen leidt, die moeilijk ongedaan gemaakt kunnen worden, staat op zichzelf niet in de weg aan uitvoerbaarverklaring bij voorraad, maar is slechts een omstandigheid die meegewogen moet worden (HR 28 mei 1993, NJ 1993/468). Dexia heeft niet onderbouwd dat en waarom uitvoerbaar bij voorraadverklaring voor haar zal leiden tot financieel nadelige gevolgen. Het gestelde restitutierisico is niet geconcretiseerd voor wat betreft de situatie van [eisers] Het belang van Dexia weegt niet zwaarder dan het belang van [eisers] , zodat de gevorderde uitvoerbaar bij voorraad verklaring toegewezen zal worden.
proceskosten en nakosten
2.16.
Dexia wordt als de meest in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.
2.17.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment al kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
3. De beslissing
De kantonrechter:
3.1.
verklaart voor recht dat Dexia bij de totstandkoming van de overeenkomsten met nummers 39780672 en 39780673 onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eisers] door de op haar rustende waarschuwingsplicht niet na te komen;
3.2.
veroordeelt Dexia om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eisers] tweederde van de restschuld terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over het terug te betalen bedrag, vanaf 16 mei 2005 tot de dag van volledige voldoening;
3.3.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure aan de zijde van [eisers] tot heden vastgesteld op € 300,00 (4 punt x 75,00);
3.4.
veroordeelt Dexia in de kosten die na dit vonnis ontstaan, begroot op € 37,50 als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast);
3.5.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.T.J.F. Verhappen, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2021.
Uitspraak 12‑11‑2020
Inhoudsindicatie
nvt
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer : 7293826
Rolnummer : 18-9034
Vonnis van 12 november 2020
in de zaak van:
1. [eiser 1]
2. [eiser 2] ,
wonende in [woonplaats] ,
eisers,
gemachtigde: mr. G. van Dijk (Leaseproces),
tegen:
de besloten vennootschap Dexia Nederland B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende in Amsterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. J.R. van Staveren (USG Legal).
Partijen worden hierna “ [eisers] ” en “Dexia” genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- a.
de dagvaarding van [eisers] , met producties A t/m F en 1 t/m 19;
- b.
de conclusie van antwoord van Dexia, met producties 1 t/m 19;
- c.
de conclusie van repliek van [eisers] , met producties G t/m U en 20 t/m 39;
- d.
e conclusie van dupliek van Dexia, met producties 20 en 21;
- e.
de akte uitlating producties van [eisers] met producties V t/m X;
- f.
het tussenvonnis van 14 november 2019;
- g.
het pleidooi van 18 augustus 2020, ten behoeve waarvan:
- [eisers] een pleitnota met 27 producties in de procedure heeft gebracht;
- Dexia een pleitnota in de procedure heeft gebracht.
1.2.
Tot slot is een datum voor vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van Dexia Bank Nederland, Bank Labouchere en Legio Lease. Waar sprake is van Dexia worden haar rechtsvoorgangsters daaronder begrepen.
2.2.
[eisers] heeft als lessee een aantal leaseovereenkomsten gesloten met Bank Labouchère, te weten:
Contract Nummer | Datum | Naam | Leasesom | Looptijd | Termijnbedrag |
39780672 | 16-03-2000 | Allround Effect | € 10.890,72 | 240 mnd | € 2.178,15 vooruitbetaald voor de eerste 60 maanden. Daarna € 45,38 per maand |
39780673 | 16-03-2000 | Allround Effect | € 16.336,08 | 240 mnd | € 3.267,22 vooruitbetaald voor de eerste 60 maanden. Daarna € 68,07 per maand |
2.3.
De overeenkomsten zijn in of omstreeks mei 2005 tussentijds beëindigd, waarna de effecten zijn verkocht. De overeenkomst met contractnummer 39780672 is geëindigd met een restschuld van € 1.334,79 en de overeenkomst met contractnummer 39780673 is geëindigd met een restschuld van € 2.002,19. Deze restschulden zijn op 16 mei 2005 door [eisers] voldaan.
2.4.
[eisers] heeft door middel van een zogenaamde “opt-out verklaring” aangegeven niet gebonden te willen zijn aan de door het Gerechtshof Amsterdam op25 januari 2007 algemeen verbindend verklaarde Duisenberg-regeling.
3. Het geschil
3.1.
[eisers] vordert:
I. te verklaren voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld en/of toerekenbaar jegens haar tekort is geschoten op de in de dagvaarding genoemde gronden;
II. Dexia te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan haar te voldoen al hetgeen zij aan Dexia heeft betaald onder de litigieuze overeenkomsten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, telkens vanaf de dag van de door haar gedane betalingen althans vanaf de door de kantonrechter in goede justitie te bepalen datum tot aan die der voldoening;
III. Dexia te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten conform Rapport Voorwerk II, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
IV. Dexia te veroordelen in de kosten van de procedure, het salaris gemachtigde daaronder begrepen, alsmede in de nakosten, welke kosten worden begroot op een half punt van het liquidatietarief met een maximum van € 100,00;
[eisers] vordert dat deze veroordelingen voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
3.2.
Dexia voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van[eisers] , met veroordeling van [eisers] in de proceskosten. Dexia vordert dat deze proceskostenveroordeling voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.
4. De beoordeling
Inleiding
4.1.
Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenlease-overeenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 á 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, waaronder [eisers]
4.2.
De veelheid van procedures heeft geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL:GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014, (ECLI:NL:GHAMS:2014:11363.30). Deze jurisprudentie wordt als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze maatstaven en beoordelingskaders leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[eisers] heeft schade geleden, bestaande uit de door haar betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
Volmacht
4.4.
Dexia betwist allereerst - bij gebreke van een recente volmacht - dat Leaseproces gevolmachtigd is om namens [eisers] deze procedure op te starten. Zij verzoekt de kantonrechter daarom om Leaseproces te gelasten een recente volmacht te overleggen waaruit de wil blijkt van [eisers] om Dexia nog immer in rechte te betrekken.
4.4.1.
Dit verweer slaagt niet. Door Dexia is niet betwist dat Leaseproces door [eisers] gevolmachtigd is. Zij wil bewijs dat dit niet veranderd is. Hiervoor is naar het oordeel van de kantonrechter geen grond. Dat het in het verleden een enkele keer is voorgekomen dat een client was overleden, doet hieraan niets af. Bovendien is die situatie hier niet aan de orde. Dexia heeft ook niet onderbouwd dat er aanleiding bestaat om te veronderstellen dat [eisers] haar machtiging op enig moment heeft ingetrokken. Zodoende is er geen reden om Dexia te gelasten een recente volmacht te overleggen.
Tussenpersoon
4.5.
In de arresten van 2 september 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2012 en 2016:2015) heeft de Hoge Raad geoordeeld, kort weergegeven, dat indien een cliëntenremisier zich niet beperkt tot het aanbrengen van potentiële cliënten bij een beleggingsinstelling of effecteninstelling, maar hij die belegger tevens in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf adviseert, de aldus handelende cliëntenremisier over een vergunning dient te beschikken. Als de cliëntenremisier geen vergunning heeft en zich niet alleen heeft beperkt tot het aanbrengen van de cliënt maar ook jegens de afnemer als financieel adviseur is opgetreden, handelt zij in strijd met artikel 41 NR 1999. Indien Dexia wist of behoorde te weten dat de cliëntenremisier tevens adviseerde, dan levert dit een (extra) onrechtmatigheidsgrond jegens de afnemer van het effectenproduct op. Gelet op de uiteenlopende ernst van de wederzijds gemaakte fouten, eist de billijkheid in dat geval in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft zowel wat betreft een eventuele restschuld als wat de door de particuliere belegger reeds betaalde rente, aflossing en kosten aangaat. Dit geldt ook als de mogelijke financiële gevolgen van de leaseovereenkomst geen onaanvaardbaar zware financiële last voor de afnemer vormden.
4.6.
[eisers] heeft de overeenkomsten met Dexia afgesloten via tussenpersoon [A] . Tussen partijen is niet in geschil dat [A] niet beschikt over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. Beoordeeld moet daarom worden of [A] beleggingsadvieswerkzaamheden verrichtte en zo ja, of Dexia daarvan op de hoogte was of behoorde te zijn.
4.7.
Partijen zijn het erover eens dat van advisering sprake is indien een aanprijzing wordt toegesneden op de persoonlijke financiële situatie en/of als een product (in dit geval een effectenleaseovereenkomst) als vanwege diens financiële situatie geschikt voor de betrokken persoon wordt aanbevolen. De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon haar in voormelde zin heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had althans behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [eisers] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [eisers]
4.8.
[eisers] stelt hierover het volgende:
[eisers] is via een familielid in contact gekomen met [A] . Dit familielid had een afspraak gemaakt met een financieel adviseur van [A] en dacht dat [eisers] wel interesse zou hebben om daarbij aanwezig te zijn om ook een adviesgesprek te voeren. [eisers] had daar inderdaad wel interesse in en heeft bij dit familielid een adviesgesprek gevoerd. Tijdens dit gesprek heeft de adviseur van [A] ( [B] ) geïnformeerd naar de wensen en de financiële situatie van [eisers] Er is toen gesproken over de wens van [eisers] om een aanvulling op haar pensioen op te bouwen. [eisers] had namelijk een carrièreswitch gemaakt, waardoor haar pensioenopbouw niet volledig was. Hier wilde zij een voorziening voor treffen. Daarnaast is gesproken over het feit dat [eisers] over wat spaargeld beschikte. Dit was bedoeld als financiële reserve, en op de lange termijn ook voor de aanvulling van haar pensioen.De adviseur gaf aan dat zij een goed product voor [eisers] had en zij adviseerde [eisers] om twee Allround Effect Producten van Bank Labouchere af te sluiten. Met deze producten zou [eisers] een hoger rendement op haar vermogen kunnen behalen dan op de spaarrekening die zij had. Volgens de adviseur zou [eisers] op deze wijze aanzienlijk vermogen opbouwen, waardoor zij een aanvulling zou hebben op haar pensioen. De adviseur onderbouwde haar verhaal door middel van rekenvoorbeelden.heeft het advies van de adviseur van [A] opgevolgd. Zij heefthaar spaargeld aangewend om vooruitbetalingen te kunnen doen in de Allround Effect producten. De adviseur adviseerde om één overeenkomst met een vooruitbetaling vanf 7.200,00 af te sluiten en één overeenkomst met een vooruitbetaling van f 4.800,00.
De adviseur heeft [eisers] niet gewezen op de specifieke risico’s van de Allround Effect contracten. Door het opvolgen van de adviezen van de adviseur van [A] heeft [eisers] veel geld verloren.
4.8.1.
In diverse uitspraken van deze rechtbank is overwogen en beslist dat in zijn algemeenheid uit de door Leaseproces in vele procedures (waaronder deze) overgelegde stukken het beeld naar voren komt, dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat [A] op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaf.
4.8.2.
Daarmee staat nog niet vast dat in dit specifieke geval sprake is geweest van concrete advisering door [A] aan [eisers] heeft geen stukken overgelegd die haar stellingen op dit punt onderbouwen. Met name ontbreken financiële stukken die op de persoon van [eisers] en haar specifieke situatie zijn toegesneden. [eisers] stelt dat alles mondeling is besproken en dat er geen schriftelijke persoonlijke financiële plannen zijn opgesteld. Zij voert aan dat de medewerkster van [A] haar hoge rendementen heeft voorgehouden, maar berekeningen waaruit dit zou blijken, zijn door haar niet in het geding gebracht. Ter onderbouwing van haar stellingen heeft [eisers] een visitekaartje van [B] in het geding gebracht (productie B bij de dagvaarding), waarop zij als ‘Financieel Adviseur’ staat aangeduid. Hieruit kan echter niet worden afgeleid dat er sprake is geweest van concrete advisering door [A] . [eisers] verwijst verder (met name) naar de werkwijze bij [A] waaruit zou blijken dat [B] als adviseur op trad. Deze geschetste algemene werkwijze is echter onvoldoende om aan te kunnen nemen dat [A] [eisers] daadwerkelijk op individuele basis een beleggingsadvies heeft gegeven. Nu [eisers] hiervoor onvoldoende heeft gesteld, komt de kantonrechter aan een bewijsopdracht niet toe.
Doorgeven order
4.9.
Partijen hebben gedebatteerd over de vraag of het toezenden van de aanvraagformulieren door de tussenpersoon (in dit geval [A] ) aan Dexia als het doorgeven van een tweetal orders kan worden beschouwd. Als dat zo is, dan diende de tussenpersoon over een vergunning ingevolge art. 7 lid 1 Wte 1995 te beschikken. Vaststaat dat de tussenpersoon die vergunning niet had. Op grond van art. 41 Nadere Regeling toezicht effectenverkeer (NR) 1999 had Dexia in dat geval de orders niet van de tussenpersoon mogen accepteren. Dexia dient, aldus [eisers] , (ook) daarom haar schade volledig te vergoeden. [eisers] heeft niet alleen gesteld dat de aanvraagformulieren als orders moeten worden aangemerkt, maar ook dat de door de tussenpersoon aan Dexia retour gezonden effectenleasecontracten aangemerkt moeten worden als orders. Het debat over deze stelling is niet uit de verf gekomen.
4.10.
De kantonrechter is voorlopig van oordeel dat het retourneren van de ondertekende effectenleasecontracten als het doorgeven van een tweetal orders kan worden beschouwd. De kantonrechter baseert dit oordeel op het volgende.
4.11.
De tussenpersoon heeft de door [eisers] ondertekende aanvraagformulieren aan Dexia verzonden. De enkele ongemotiveerde betwisting door Dexia dat de tussenpersoon - in dit geval [A] - de aanvraagformulieren aan haar heeft doorgeleid, is onvoldoende om te kunnen concluderen dat de door [eisers] beschreven werkwijze in casu niet zou zijn gevolgd. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat Dexia daarna, naar aanleiding van de door de tussenpersoon aan haar verzonden ondertekende aanvraagformulieren, de effecten - in dit geval certificaten - heeft verworven (verwezen wordt naar productie 18 bij de dagvaarding en productie 23 bij de pleitnota ten behoeve van het pleidooi van de zijde van Hoger c.s.: “[…] Aanvraagformulieren die op beursdag 1 vóór 12.00 uur door Bank Labouchere worden ontvangen, worden in principe op beursdag 2 verwerkt, waarna de aandelen worden aangekocht […]”).
4.12.
Dexia heeft vervolgens, na de ontvangst van de ondertekende aanvraagformulieren, de effectenleasecontracten aan de tussenpersoon toegestuurd om deze door [eisers] te laten ondertekenen en vervolgens aan haar terug te laten sturen. Dexia heeft ook op dit punt niet gemotiveerd waaruit volgens haar blijkt dat in dit specifieke geval door haar is afgeweken van de door [eisers] gestelde standaard werkwijze van Dexia (opnieuw wordt verwezen naar productie 18 bij dagvaarding en productie 23 bij de pleitnota ten behoeve van het pleidooi van de zijde van [eisers] : “[…] Adviseur draagt zorg voor de ondertekening door cliënt […] van de overeenkomst, na ondertekening retourneert hij één exemplaar aan Bank Labouchere […]”). Nadat Dexia de ondertekende contracten had ontvangen, zijn de effecten onder de opschortende voorwaarde van de volledige betaling van de leasetermijnen in de administratie van Dexia op naam van [eisers] bijgeschreven (verwezen wordt naar artikel 6 van de effectenleasecontracten (producties A1 en A2 bij de dagvaarding en productie 2 bij conclusie van antwoord) en artikel 2 van de “Bijzondere Voorwaarden Labouchere Effecten Lease” (productie 3 bij conclusie van antwoord)). Met deze voorwaardelijke bijschrijving van de effecten was de aflevering aan [eisers] voltooid omdat zij het genot van de effecten verkreeg (aldus: HR 28 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2837).
4.13.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 24 april 2020 (ECLI:NL:HR:2020:809, rov. 3.4.2.) volgt, dat van een order als bedoeld in de destijds toepasselijke Richtlijn Beleggingsdiensten (93/22/EEG) en de daarop gebaseerde Wte 1995 sprake is, als de order ‘uitvoerbaar’ is dat wil zeggen ‘dat de inhoud daarvan zodanig specifiek is dat daarop een of meer concrete transacties in bepaalde financiële instrumenten kunnen worden gebaseerd die voor rekening van de cliënt komen.’ Het moet gaan, zo volgt uit rov. 3.5.2 van het arrest, om ‘een voldoende duidelijke specificatie (…) van het soort transactie dat moet worden verricht en van de effecten waarop de voorgenomen transactie betrekking heeft, zowel naar soort als naar aantal of naar het met de transactie in één bepaald effect gemoeide bedrag.’
4.14.
De effectenleasecontracten die door de tussenpersoon aan Dexia zijn geretourneerd bevatten deze specifieke informatie. De overeenkomsten vermelden immers de transactie, te weten het leasen van effecten (lees: huurkoop) en de aan te kopen effecten (“[…] omschrijving effecten: Labouchere AEX Plus Certificaat uitgegeven conform prospectus d.d. 25 maart 1999”). Ook vermelden de contracten dat de overeenkomsten worden aangegaan voor een vaste periode van 240 maanden, te rekenen vanaf de dagtekening van de overeenkomsten en het totaalbedrag dat met de aankoop is gemoeid, te weten € 10.890,72, respectievelijk € 16.336,08. Op grond van de gegevens vermeld in de contracten wist Dexia precies welke effecten zij op naam (en voor rekening) van [eisers] wegens huurkoop diende te administreren.
4.15.
Uit artikel 9 van de contracten volgt, dat de effectenleaseovereenkomsten worden geacht niet tot stand te zijn gekomen indien de contracten niet binnen 30 dagen na dagtekening en ondertekend door [eisers] door Dexia zijn ontvangen. In zoverre is de betekenis van de aanvraagformulieren dus beperkt. Pas na het retourneren van de ondertekende contracten werden de effecten immers door Dexia op naam van de afnemer (voorwaardelijk) bijgeschreven.
4.16.
De voorlopige slotsom is dat het retourneren van de - door [eisers] -ondertekende effectenleasecontracten, op grond van de daarin opgenomen specifieke informatie en op grond van de omstandigheid dat de effecten vanaf dat moment op naam van [eisers] werden bijgeschreven, als het doorgeven van een tweetal orders kan worden geduid. Hieraan doet niet af dat Dexia de effecten daarvoor al had verworven. De orders werden immers pas uitgevoerd, dat wil zeggen de effecten werden op naam van de afnemer bijgeschreven, na de ontvangst van de ondertekende contracten. Dit blijkt ook uit het feit dat de orderdata die Dexia in haar administratie heeft opgenomen zijn gelegen na ontvangst van de door [eisers] ondertekende effectenleasecontracten (verwezen wordt naar productie 1 bij conclusie van antwoord).
4.17.
Uit HR 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 en HR 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935 volgt dat het contracteren met een afnemer in weerwil van een wettelijk verbod (art. 41 NR 1999) Dexia zwaar moet worden aangerekend. De eis dat een orderremisier over een vergunning moet beschikken is gesteld om een afnemer in bescherming te nemen. Dit leidt ertoe dat met inachtneming van art. 6:101 BW de door de afnemer geleden schade volledig moet worden vergoed.
4.18.
De kantonrechter zal partijen in de gelegenheid stellen zich over dit voorlopig oordeel en de daaraan ten grondslag liggende feiten en omstandigheden uit te laten. Het ligt voor de hand eerst Dexia aan het woord te laten en vervolgens de afnemer. De kantonrechter zal daarom bepalen dat de zaak weer op de rol zal komen voor het nemen van een akte door Dexia, waarna [eisers] op de rol van twee weken daarna een antwoordakte kan indienen.
4.19.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
5. De beslissing
De kantonrechter:
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 26 november 2020 voor het nemen van een akte door Dexia over hetgeen is vermeld in rechtsoverwegingen 4.10. tot en met 4.17., waarna de zaak weer op de rol zal komen van twee weken daarna voor het nemen van een antwoordakte door [eisers] ;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.T.J.F. Verhappen, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2020.