HR (P-G), 17-05-2011, nr. 10/01749
ECLI:NL:PHR:2011:BQ6105
- Instantie
Hoge Raad (Procureur-Generaal)
- Datum
17-05-2011
- Zaaknummer
10/01749
- Conclusie
Mr. Jörg
- LJN
BQ6105
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2011:BQ6105, Conclusie, Hoge Raad (Procureur-Generaal), 17‑05‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BQ6105
Conclusie 17‑05‑2011
Mr. Jörg
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het gerechtshof te Arnhem heeft bij arrest van 23 februari 2010 verzoekster wegens het meermalen opzettelijk voordeel trekken uit steunfraude veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, alsmede tot drie weken voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van twee jaar.
2.
Namens verzoekster heeft mr. B.J. Schadd, advocaat te Arnhem, een middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt dat, mede gelet op het verhandelde ter zitting, niet uit de bewijsmiddelen kan volgen dat verzoekster wist dat [betrokkene 1] zijn uitkering door valsheid in geschrift verkreeg.
4.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt niet in dat door de raadsman op dit punt verweer is gevoerd. Door verzoekster is ter terechtzitting het volgende verklaard:
‘Ik heb mij niet schuldig gemaakt aan hetgeen mij is tenlastegelegd. [Betrokkene 1] en ik hebben geen gemeenschappelijke huishouding gevoerd en er zijn ook geen gemeenschappelijke goederen gekocht van de uitkering van [betrokkene 1]. Wij hebben geen nieuwe woonwagen aangeschaft, ik woon nog steeds in mijn oude wagen. [Betrokkene 1] en ik zijn vrienden. Ik heb een kind van hem. Wij leven echter niet samen, maar er is wel sprake van verbondenheid.
Ik heb in januari 2001 de basisschool waar mijn kind op zit geïnformeerd omtrent onze gezinssamenstelling. Ik heb toen niet de waarheid vermeld. Ik heb op het schoolformulier vermeld dat er sprake was van een volledig gezin en dat [betrokkene 1] ouder en verzorger was van mijn kind. Het klopt dat ik toen als adres van het gezin heb vermeld: [a-straat 1] te [plaats].
Ik deed dat omdat ik niet wilde dat iedereen te weten kwam dat ik een alleenstaande moeder was. Ik schaamde mij voor dat feit. Ik liet mensen dus in de waan dat [betrokkene 1] en ik samenwoonden. [Betrokkene 1] en ik hadden echter ieder onze eigen winkel. Wij hielden onze financiën strikt gescheiden. Ik heb mijn eigen deel betaald toen wij gezamenlijk op vakantie naar de Dominicaanse Republiek gingen. [Betrokkene 1] vulde de formulieren voor de sociale dienst zelf in. Hij deed dat niet in mijn aanwezigheid.’
5.
Ten laste van verzoekster is bewezen verklaard dat:
‘verdachte op tijdstippen in de periode van januari 2004 tot en met 30 augustus 2006 te Zevenaar, in elk geval in Nederland, binnen de met [betrokkene 1] gevoerde gemeenschappelijke huishouding, telkens in die periode aangeschafte gemeenschappelijk (consumptie-)goederen heeft gebruikt of verbruikt en/of gebruik heeft gemaakt van diensten, welke (ten dele) waren bekostigd uit het uitkeringsbedrag (WWB uitkering) van voornoemde persoon, zulks terwijl verdachte wist dat het uitkeringsbedrag door voornoemde persoon door het plegen van valsheid in geschrift was verkregen en dusdoende telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de opbrengst van een door valsheid in geschrift verkregen geldbedrag’.
6.
Deze bewezenverklaring berust op de volgende drie bewijsmiddelen:
- (1)
de verklaring van verzoekster ter terechtzitting in hoger beroep:
‘Ik heb in januari 2001 de basisschool waar mijn kind op zit geïnformeerd omtrent onze gezinssamenstelling. Ik heb op het schoolformulier vermeld dat er sprake was van een volledig gezin en dat [betrokkene 1] ouder en verzorger was van mijn kind. Het klopt dat ik toen als adres van het gezin heb vermeld: [a-straat 1] te [plaats].’
- (2)
Een proces-verbaal van politie inhoudende de verklaring van [getuige 1] namens de gemeente Westervoort:
‘Ik ben afdelingsmanager Sociale Zaken van de gemeente Westervoort. Kennisnemende van de inhoud van uw onderzoek verklaar ik dat door verdachte [betrokkene 1] valse opgaven zijn gedaan met betrekking tot zijn woonsituatie, vermogen, werkzaamheden en/of inkomsten, waardoor verdachte [betrokkene 1] ten onrechte uitkering werd verstrekt. Indien alle door verdachte [betrokkene 1] verzwegen feiten en omstandigheden wel bij de gemeente Westervoort bekend waren geweest, dan was in het geheel (geen, NJ) dan wel minder uitkering verstrekt.’
- (3)
Een proces-verbaal van politie, opgemaakt en ondertekend door [getuige 2] en [getuige 3], beiden rechercheur van de Sociale Recherche De Liemers, inhoudende een in de aanvulling op het arrest 23 pagina's tellend relaas van de verbalisanten, dan wel van één van hen. Het relaas bevat gegevens omtrent de aan [betrokkene 1] verstrekte uitkering en de door hem aan de uitkeringsinstantie verstrekte gegevens en voorts omtrent de door hem verrichte werkzaamheden in de autohandel, in de handel in oud ijzer en bij de hennepteelt.
7.
Het relaas houdt ten aanzien van de betrokkenheid van verzoekster alleen informatie in waaruit overduidelijk kan worden opgemaakt dat sprake is van een gezamenlijke huishouding. Ik zie ervan af om die 23 pagina's bewijsmiddelen hier weer te geven, aangezien nergens op die pagina's enig bewijs valt te lezen dat verzoekster op de hoogte was van de omstandigheid dat [betrokkene 1] een sociale uitkering genoot.
8.
In het licht van de hierboven onder 4 geciteerde verklaring van verzoekster ter terechtzitting in appèl, inhoudende dat
‘[Betrokkene 1] de formulieren voor de sociale dienst zelf in[vulde]. Hij deed dat niet in mijn aanwezigheid’
wekt dit ontbreken van enig bewijs bij eerste lezing verbazing, maar deze verklaring is kennelijk door het hof zó begrepen dat verzoekster, eenmaal geconfronteerd met het feit dat [betrokkene 1] een uitkering had en daarvoor formulieren moest invullen, als reactie dààrop heeft gegeven dat zij daarvan nooit iets heeft gemerkt; en niet: dat zij al eerder wist dat [betrokkene 1] een uitkering had die hij buiten haar om afhandelde.
9.
Uit het onder (3) vermelde bewijsmiddel komt naar voren dat [betrokkene 1] druk bezig was met zijn handel(tjes): autohandel, oud-ijzerhandel en hennepteelt. Daar ging behoorlijk wat geld in om, wat verklaart waarom het uitgavenpatroon van beide partners ver boven het inkomen uit beide uitkeringen kon liggen. Op grond van die activiteiten van [betrokkene 1] en het daarmee gegenereerde inkomen kan het opzet van verzoekster niet als noodzakelijkheidsbewustzijn worden geconstrueerd, in de zin dat het niet anders kan dan dat verzoekster moet hebben begrepen dat zij profiteerde van de uitkeringsgelden die [betrokkene 1] ten onrechte ontving. (Of de werkelijkheid heel anders was laat ik hier buiten beschouwing; het gaat hier immers om de afdoendheid van de bewijsvoering.) Dat wil zeggen dat ik hier niet kan terugvallen op overweging 8 in mijn conclusie voor HR 8 juni 2004, LJN AO8310. Ik stelde daar onder meer dat het een algemeen ervaringsfeit is dat partners die jarenlang met elkaar samenwonen ervan op de hoogte zijn of de ander inkomsten heeft en zo ja, uit welke bron. (Uw Raad deed de zaak met art. 81 RO af.) In het onderhavige geval behoeft verzoekster niet noodzakelijkerwijs op de hoogte te zijn geweest dat [betrokkene 1] de inkomsten van zijn handeltjes met uitkeringsgelden vermeerderde. In een aantal arresten speelde het ontbreken van bewijs van de wetenschap (eventueel in voorwaardelijke vorm) van de verdachte dat hij/zij profiteerde van uit misdrijf verkregen geld of goederen een cruciale rol (HR 21 juni 2005, LJN AT1756; HR 9 mei 2006, LJN AV6171, NJ 2006, 297; HR 3 april 2007, LJN AZ8364; HR 28 oktober 2008, LJN BE9607).
10.
In een tweetal arresten kon de Hoge Raad zich verenigen met de redenering waarom die wetenschap wel kon worden geconstrueerd (HR 30 juni 2009, LJN BI3859; HR 14 december 2010, LJN BO2954). Deze gevallen liggen duidelijk anders. Het enige punt waar mogelijk nog enige betekenis aan kan worden toegekend en waarover bewijsmiddel (3) duidelijk is, is dat [betrokkene 1] een eigen woningruimte aanhield. Maar om daaruit de wetenschap van verzoekster te construeren dat [betrokkene 1] dit enkel deed om de Sociale Dienst te misleiden lijkt mij een brug te ver. Zelfs als in appèl geen verweer is gevoerd tegen de tenlastegelegde wetenschap van verzoekster.
11.
Het middel komt mij gegrond voor.
12.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te Arnhem, teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G