Einde inhoudsopgave
Besluit Deelnemingsvrijstelling
2.5.2 Optierechten
Geldend
Geldend vanaf 21-09-2024
- Bronpublicatie:
19-09-2024, Stcrt. 2024, 29714 (uitgifte: 20-09-2024, regelingnummer: 2024-20865)
- Inwerkingtreding
21-09-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
19-09-2024, Stcrt. 2024, 29714 (uitgifte: 20-09-2024, regelingnummer: 2024-20865)
- Vakgebied(en)
Vennootschapsbelasting / Deelnemingsvrijstelling
De meetrekregeling van artikel 13, vijfde lid, onderdeel a, Wet Vpb kan gelet op het Falconsarrest ook van toepassing zijn bij een optierecht op aandelen. Hiermee is bedoeld dat het voordeel uit een optierecht dat recht geeft op de koop van minder dan 5% van een aandelenbelang, bij de belastingplichtige onder de deelnemingsvrijstelling moet worden gebracht, als een met de belastingplichtige verbonden lichaam in de desbetreffende vennootschap een deelneming heeft als bedoeld in artikel 13, tweede of derde lid, Wet Vpb. Overeenkomstig mijn standpunt in onderdeel 2.2.1.3 moeten de aandelen waarop het optierecht betrekking heeft bij een calloptie of putoptie bovendien in het bezit zijn van de optieschrijver respectievelijk de optiehouder en bij deze partij tot een deelneming behoren.
Als het met de belastingplichtige verbonden lichaam echter een optierecht heeft op aandelen in de desbetreffende vennootschap en de voordelen uit dat optierecht bij dat verbonden lichaam op grond van het Falconsarrest onder de deelnemingsvrijstelling vallen, is de meetrekregeling bij de belastingplichtige niet van toepassing. Uit het Falconsarrest volgt namelijk niet dat het optierecht wordt aangemerkt als een deelneming. Hieruit volgt dat een aandelenbelang van minder dan 5% bij de belastingplichtige niet als deelneming kwalificeert, als een met de belastingplichtige verbonden lichaam een optierecht van ten minste 5% heeft op hetzelfde lichaam, terwijl bij dit verbonden lichaam de deelnemingsvrijstelling op de optie wel van toepassing is.
Meesleepregeling
Het Falconsarrest brengt ook mee dat de meesleepregeling (artikel 13, vierde lid, Wet Vpb) van toepassing kan zijn bij een optierecht op aandelen. Hiermee is bedoeld dat het voordeel uit een optierecht dat recht geeft op de koop van minder dan 5% van een aandelenbelang, bij de belastingplichtige onder de deelnemingsvrijstelling moet worden gebracht, als de belastingplichtige in de desbetreffende vennootschap een deelneming heeft als bedoeld in artikel 13, tweede of derde lid, Wet Vpb. Overeenkomstig mijn standpunt in onderdeel 2.2.1.3 moeten de aandelen waarop het optierecht betrekking heeft bij een calloptie of putoptie bovendien in het bezit zijn van de optieschrijver respectievelijk de optiehouder en bij deze partij tot een deelneming behoren.
Daarnaast brengt het Falconsarrest voor de meesleepregeling met zich dat een belastingplichtige die zowel een optierecht heeft op de koop van ten minste 5% van de aandelen, als een aandelenbelang van minder dan 5%, de deelnemingsvrijstelling alleen deelachtig wordt op het optierecht. Het aandelenbezit vormt namelijk geen deelneming.