HR 15 oktober 1928, NJ 1928, p. 1660, HR 15 september 1980, ECLI:NL:HR:1980:AC4301, NJ 1981/13, HR 8 januari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5594, NJ 2002/340, m.nt. Schalken, HR 31 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX9179, HR 28 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0264 en HR 15 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK2129, NJ 2010/26.
HR, 05-03-2019, nr. 17/02447
ECLI:NL:HR:2019:295, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
05-03-2019
- Zaaknummer
17/02447
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:295, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑03‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:22
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2017:171, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
ECLI:NL:PHR:2019:22, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑01‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:295
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0176
Uitspraak 05‑03‑2019
Inhoudsindicatie
Witwassen auto’s, art. 420bis.1.b Sr. Gebruik van ttz. door raadsman afgelegde verklaring voor bewijs, art. 339 Sv. In zijn bewijsoverwegingen heeft Hof geoordeeld dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte auto heeft gekocht met geld dat hij heeft verdiend uit inkomsten die niet aan fiscus zijn opgegeven en derhalve uit eigen misdrijf afkomstig is, waarbij het heeft betrokken dat raadsman van verdachte ttz. “naar voren heeft gebracht van de verdachte te hebben begrepen dat hij altijd heeft gewerkt”. Daarin ligt als ’s Hofs rechtsopvatting besloten dat door raadsman ttz. gedane mededeling kan worden aangemerkt als wettig b.m. a.b.i. art. 339.1 Sv en derhalve voor het bewijs kan worden gebezigd. Die opvatting is onjuist (vgl. ECLI:NL:HR:2016:2649). Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
5 maart 2019
Strafkamer
nr. S 17/02447
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 1 februari 2017, nummer 22/004377-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] (China) op [geboortedatum] 1986, thans [verdachte], geboren te [geboorteplaats] (China) op [geboortedatum] 1978.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft D.N. de Jonge, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte en in strijd met art. 339 Sv voor het bewijs gebruik heeft gemaakt van een door de raadsman ter terechtzitting afgelegde verklaring.
2.2.1.
Overeenkomstig het onder 2 tenlastegelegde is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 18 februari 2015, te Schelluinen, gemeente Giessenlanden,
- een auto (Audi A5, kenteken [kenteken] ) voorhanden heeft gehad en van een voorwerp, te weten
- een auto (Audi A5, kenteken [kenteken] ),
gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, dat dat voorwerp middellijk afkomstig was uit enig misdrijf."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 februari 2015 van de Politie Eenheid Rotterdam met nr.PL1700-2015065176-4. Dit proces-verbaal houdt onder meer in (pagina 1 tot en met 2A):
als relaas van de opsporingsambtenaren:
Op 18 februari 2015 omstreeks 14.00 uur werd door ons, verbalisanten A. Gennisse en G. Advocaat, een integrale controle uitgevoerd bij: Growshop BIOBIO, gevestigd te Schelluinen.
Ik, verbalisant Advocaat, ben de growshop binnengegaan en trof hier een man aan, die zich legitimeerde met de naam:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] (China),[A straat 1] te [woonplaats] .
Deze man bleek te zijn aangekomen met een personenauto, merk Audi, type A5 S-line, voorzien van het kenteken: [kenteken] .
Wij zagen dat laatstgenoemde Audi geparkeerd stond op het terrein van de growshop aan de Parallelweg 4 te Schelluinen.
2. Een proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 19 februari 2015 van de Politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2015065125-21. Dit proces-verbaal houdt onder meer in (pagina 108 tot en met 111):
als de op 19 februari 2015 afgelegde verklaring van de verdachte:
Wat voor werk doet u?
- Ik werk in een restaurant, genaamd Chinees Plaza. Het is in Amsterdam.
Sinds wanneer doet u dat werk?
- Ik werk daar sinds juli of augustus 2014.
Waar heeft u voor die tijd gewerkt?
- Bij Chinees restaurant Lotus te Beuningen.
Wat verdient u per maand?
- Ik verdien ongeveer 1200 euro.
Wat zijn uw vaste lasten per maand?
- Behalve mijn auto eigenlijk niets. Voor de auto ongeveer 200 à 300 euro per maand.
Zijn er nog verdere lasten, zoals zorgverzekering e.d.?
- Ja, dat is ruim 100 euro per maand.
Welke voertuigen heeft u tot uw beschikking?
- Ik heb een (1) auto, merk Audi, type A5, kenteken 08LPZ9, kleur grijs.
Sinds wanneer heeft u dat voertuig?
- Die auto heb ik rond juni/juli vorig jaar gekocht.
Hoeveel heeft dat voertuig u gekost in de aanschaf?
- Ik heb mijn oude auto ingeruild en daarnaast moest ik nog 15.000 euro bijbetalen.
3. Een geschrift, zijnde een Orderbevestiging & Factuur van Ruud van den Beld auto's met als factuurdatum 23 augustus 2014. Het houdt onder meer in (pagina 53):
(...)
Orderbevestiging & Factuur
Aangekocht voertuig
(...)
In te ruilen voertuig
(...)
Toe te betalen bedrag € 15.000
(...)
4. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 mei 2015 van de Politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2015065125-33.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in (pagina 124):
als relaas van de opsporingsambtenaar:
Op 22 mei 2015 heb ik, verbalisant [verbalisant] , een Rapportage Vermogen en Inkomen (iRVI) ontvangen van het iCOV onder kenmerk 1501041.
Ik zag uit de verstrekte gegevens dat de verdachte [verdachte] woonachtig is op het adres: [A straat 1] te [woonplaats] .
Met betrekking tot de inkomsten zag ik dat met betrekking tot verdachte [verdachte] loonopgave was gedaan tot en met 2012.
5. Een geschrift, zijnde de iCOV Rapportage Vermogen en Inkomsten. Het houdt onder meer in (pagina 168):
9. Totaal vermogen uit bankspaargelden, effecten en verzekering
Jaar Totaal
2003 €0
2004 €0
2005 €0
2006 €0
2007 €0
2008 €0
2010 €0
2011 €2.078
2012 €1.405
2013 €1.619
2014 €755
2015 €0
11. Loongegevens FLG
Jaar | Naam werkgever | Ingehouden loonheffing | Loon | Nettoloon | Nettoloon /jaar: |
2009 | WOK RESTAURANT GORKUM | €1.462 | €9.918 | €8.456 | |
2009 | WOK RESTAURANT GORKUM | €266 | €2.749 | €2.483 | €10.939 |
2010 | VOF NEW LOTUS | €18 | €582 | €564 | |
2010 | WOK RESTAURANT GORKUM | €263 | €3.409 | €3.146 | €3.710 |
2011 | VOF NEW LOTUS | €292 | €7.382 | €7.090 | €7.090" |
2.2.3.
Het Hof heeft kennelijk mede in verband met de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Op grond van het procesdossier kan worden vastgesteld dat de verdachte de Audi A5 met kenteken [kenteken] in augustus 2014 heeft aangeschaft tegen inruil van een Audi A3 met een inruilprijs van € 11.000,-- en een bijbetaling van € 15.000,--.
Voorts blijkt uit de Rapportage Vermogen en Inkomsten (pag. 168) dat door de verdachte vanaf 2009 tot en met 2012 loonopgave is gedaan voor werkzaamheden in restaurants. In 2011 bedroeg het loon € 7.382,- en in 2012 € 6.708,-. Naar moet worden aangenomen is over 2013 geen opgave gedaan.
Tijdens zijn verhoor bij de politie op 19 februari 2015 heeft de verdachte verklaard dat hij sinds 2000 in Nederland verblijft en dat hij sinds juli of augustus 2014 werkzaam is in een restaurant in Amsterdam.
Daarvoor is hij werkzaam geweest bij een Chinees restaurant in Beuningen. Hij verdient ongeveer € 1.200,-- per maand, aldus de verdachte.
In eerste aanleg is, blijkens de pleitnotitie, aangevoerd dat de verdachte € 1.200,- per maand verdient, € 300,- à € 400,- aan vaste lasten kwijt is en maandelijks € 900,- overhoudt. Het geldbedrag voor de aankoop van de auto zou de afgelopen jaren bijeen zijn gespaard.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de bepaaldelijk gemachtigd raadsman naar voren gebracht van de verdachte te hebben begrepen dat hij altijd heeft gewerkt.
Naar het oordeel van het hof kan het, gelet op het voorgaande, niet anders zijn dan dat de verdachte de Audi A5 heeft gekocht met het geld dat hij heeft verdiend uit inkomsten die niet aan de fiscus zijn opgegeven en derhalve uit eigen misdrijf afkomstig zijn. Aldus is sprake van een voorwerp dat middellijk uit enig, meer in het bijzonder uit eigen misdrijf is verkregen.
Gesteld voor de vraag of het voorhanden hebben alsmede gebruik maken van de Audi A5 die is aangeschaft met uit eigen misdrijf afkomstig geld is te kwalificeren als witwassen in de zin van artikel 420bis, lid 1 onder b van het Wetboek van Strafrecht overweegt het hof dat uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 6 december 2001, Stb. 2001, 606, tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten in verband met de strafbaarstelling van het witwassen van opbrengsten van misdrijven, blijkt dat met het gebruik van de term 'middellijk' is beoogd ook gevallen waarin sprake is van witwashandelingen ten aanzien van de indirecte opbrengsten van een misdrijf binnen het bereik van de delictsomschrijvingen van de art. 420bis en 420quater van het Wetboek van Strafrecht te brengen, bijvoorbeeld de omzetting van uit misdrijf afkomstige voorwerpen in andere voorwerpen(vgl. HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:702, NJ 2014/302).
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen."
2.3.
In zijn hiervoor onder 2.2.3 weergegeven overwegingen heeft het Hof geoordeeld dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de Audi A5 heeft gekocht met geld dat hij heeft verdiend uit inkomsten die niet aan de fiscus zijn opgegeven en derhalve uit eigen misdrijf afkomstig is, waarbij het heeft betrokken dat de raadsman van de verdachte ter terechtzitting "naar voren heeft gebracht van de verdachte te hebben begrepen dat hij altijd heeft gewerkt". Daarin ligt als rechtsopvatting van het Hof besloten dat een door de raadsman ter terechtzitting gedane mededeling kan worden aangemerkt als een wettig bewijsmiddel als bedoeld in art. 339, eerste lid, Sv en derhalve voor het bewijs kan worden gebezigd. Die opvatting is onjuist (vgl. HR 22 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2649).
2.4.
Het middel slaagt.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 maart 2019.
Conclusie 15‑01‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie AG over het voor het bewijs gebruik maken van een door de raadsman ter terechtzitting afgelegde verklaring. De conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak en terugwijzing van de zaak.
Nr. 17/02447 Zitting: 15 januari 2019 | Mr. E.J. Hofstee Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 1 februari 2017 door het gerechtshof Den Haag wegens “witwassen” veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het hof een in beslag genomen personenauto (Audi A5) verbeurdverklaard.
Namens de verdachte heeft mr. D.N. de Jonge, advocaat te Rotterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt dat het hof, ten onrechte en in strijd met art. 339 Sv, voor het bewijs gebruik heeft gemaakt van een door de raadsman van de verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 18 februari 2015, te Schelluinen, gemeente Giessenlanden,- een auto (Audi A5, kenteken [kenteken] ) voorhanden heeft gehad en van een voorwerp, te weten
- een auto (Audi A5, kenteken [kenteken] )gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, dat dat voorwerp middellijk afkomstig was uit enig misdrijf.”
5. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 18 januari 2017 houdt onder meer in:
“De verdachte [...] is niet ter terechtzitting verschenen.
[…]
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. P.P.J. van der Meij, advocaat te Amsterdam, die mededeelt dat hij door zijn cliënt, die van de zittingsdatum van vandaag op de hoogte is, uitdrukkelijk is gemachtigd om de verdediging te voeren.
[...]
Op de vraag van de oudste raadsheer deelt de raadsman mede dat hij van zijn cliënt heeft begrepen dat hij sinds zijn verblijf in Nederland altijd heeft gewerkt.”
6. Voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, heeft het hof in het bestreden arrest het volgende overwogen:
“Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Op grond van het procesdossier kan worden vastgesteld dat de verdachte de Audi A5 met kenteken [kenteken] in augustus 2014 heeft aangeschaft tegen inruil van een Audi A3 met een inruilprijs van € 11.000,-- en een bijbetaling van € 15.000,--.
Voorts blijkt uit de Rapportage Vermogen en Inkomsten (pag. 168) dat door de verdachte vanaf 2009 tot en met 2012 loonopgave is gedaan voor werkzaamheden in restaurants. In 2011 bedroeg het loon € 7.382,- en in 2012 € 6.708,-. Naar moet worden aangenomen is over 2013 geen opgave gedaan.
Tijdens zijn verhoor bij de politie op 19 februari 2015 heeft de verdachte verklaard dat hij sinds 2000 in Nederland verblijft en dat hij sinds juli of augustus 2014 werkzaam is in een restaurant in Amsterdam.
Daarvoor is hij werkzaam geweest bij een Chinees restaurant in Beuningen. Hij verdient ongeveer: € 1.200,-- per maand, aldus de verdachte.
In eerste aanleg is, blijkens de pleitnotitie, aangevoerd dat de verdachte € 1.200,- per maand verdient, € 300,- à € 400,- aan vaste lasten kwijt is en maandelijks € 900,- overhoudt. Het geldbedrag voor de aankoop van de auto zou de afgelopen jaren bijeen zijn gespaard.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de bepaaldelijk gemachtigd raadsman naar voren gebracht van de verdachte te hebben begrepen dat hij altijd heeft gewerkt.
Naar het oordeel van het hof kan het, gelet op het voorgaande, niet anders zijn dan dat de verdachte de Audi A5 heeft gekocht met het geld dat hij heeft verdiend uit inkomsten die niet aan de fiscus zijn opgegeven en derhalve, uit eigen misdrijf afkomstig zijn. Aldus is sprake van een voorwerp dat middellijk uit enig, meer in het bijzonder uit eigen misdrijf is verkregen.
Gesteld voor de vraag of het voorhanden hebben alsmede gebruik maken van de Audi A5 die is aangeschaft met uit eigen misdrijf afkomstig geld is te kwalificeren als witwassen in de zin van artikel 420bis, lid 1 onder b van het Wetboek van Strafrecht overweegt het hof dat uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 6 december 2001, Stb. 2001, 606, tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten in verband met de strafbaarstelling van het witwassen van opbrengsten van misdrijven, blijkt dat met het gebruik van de term ‘middellijk’ is beoogd ook gevallen waarin sprake is van witwashandelingen ten aanzien van de indirecte opbrengsten van een misdrijf binnen het bereik van de delictsomschrijvingen van de art. 420bis en 420quater van het Wetboek van Strafrecht te brengen, bijvoorbeeld de omzetting van uit misdrijf afkomstige voorwerpen in andere voorwerpen (vgl. HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:702, NJ 2014/302).
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Witwassen.”
7. Blijkens de toelichting richt het middel zijn pijlen op de hierboven weergegeven overwegingen van het hof, meer in het bijzonder voor zover deze inhouden dat “de raadsman naar voren [heeft] gebracht van de verdachte te hebben begrepen dat hij altijd heeft gewerkt” (sinds zijn verblijf in Nederland).
8. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat verklaringen en mededelingen van de raadsman die ter terechtzitting, al dan niet op de voet van art. 279, eerste lid, Sv, als zodanig optreedt niet als wettige bewijsmiddelen kunnen gelden.1.Deze rechtsregel waarborgt dat de raadsman in vrijheid de verdediging kan voeren en in dat kader te berde kan brengen hetgeen hij in het belang van de verdediging acht, zonder erop bedacht te hoeven zijn dat zijn woorden eraan zullen bijdragen dat zijn cliënt wordt veroordeeld.2.Miskenning van deze rechtsregel kan niet alleen blijken uit de in de uitspraak (of de aanvulling daarop) opgenomen bewijsmiddelen, maar ook uit een nadere bewijsoverweging waarin verklaringen of mededelingen van de raadsman worden aangehaald.3.
9. Eerst zij opgemerkt dat de gewraakte overweging in het arrest van het hof niet is opgenomen in het onderdeel dat is voorzien van het hoofd “Bewijsvoering”, maar een plaats heeft gekregen onder het opschrift “Strafbaarheid van het bewezen verklaarde”. Deze rubricering zou de vraag kunnen doen oproepen of en in hoeverre de genoemde rechtsregel óók in het kader van de beoordeling van de strafbaarheid van het feit eraan in de weg staat ten nadele van de verdachte acht te slaan op verklaringen en mededelingen van de raadsman. Ik meen evenwel dat in het onderhavige geval aan deze vraag, hoe interessant wellicht, niet kan worden toegekomen. Onder het opschrift “Strafbaarheid van het bewezen verklaarde” wordt namelijk niet alleen vastgesteld wat de raadsman ter terechtzitting naar voren heeft gebracht, te weten dat hij van de verdachte heeft begrepen dat hij altijd heeft gewerkt, maar wordt (vervolgens) tevens door het hof geconcludeerd: “Aldus is sprake van een voorwerp dat middellijk uit enig, meer in het bijzonder uit eigen misdrijf is verkregen.” Ook al is deze passage ondergebracht onder het opschrift “Strafbaarheid van het bewezen verklaarde”, dat neemt uiteraard niet weg dat zij de vraag betreft of en, zo ja, waarom sprake is van een (middellijk) uit misdrijf afkomstig voorwerp en zij derhalve in wezen betrekking heeft op het bewijs van een tenlastegelegd bestanddeel van de delictsomschrijving. Door voor de beantwoording van díe vraag mede gebruik te maken van de bedoelde mededeling van de raadsman, heeft het hof deze mededeling kennelijk – en ten onrechte – voor het bewijs gebezigd; een door een raadsman ter terechtzitting gedane mededeling als hier bedoeld, kan immers ingevolge art. 339, eerste lid, Sv niet als een wettig bewijsmiddel worden aangemerkt.
10. Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.
11. Een volgende vraag is of voor de verdachte voldoende rechtens te respecteren belang bij cassatie bestaat. Ik meen van wel. Belang bij cassatie zou ontbreken indien de bewezenverklaring nog zonder meer toereikend is gemotiveerd wanneer het gebrek in de bewijsvoering wordt weggedacht.4.Van een dergelijk geval is hier geen sprake. Vooreerst moet worden geconstateerd dat de vaststelling van het hof dat de verdachte (gedurende zijn verblijf in Nederland) altijd heeft gewerkt, niet in een ander tot het bewijs gebezigd bewijsmiddel besloten ligt. Zoals het hof heeft overwogen, laten de bewijsmiddelen (4 en 5) zien dat door de verdachte over de jaren 2009 tot en met 2012 loonopgave bij de Belastingdienst is gedaan. Uit de als bewijsmiddel 5 opgenomen loongegevens blijkt dat de verdachte over die periode een nettoloon zou hebben genoten van in totaal € 28.098,-. Voorts heeft het hof overwogen dat uit de verklaring van de verdachte (bewijsmiddel 2) volgt dat hij sinds 2000 in Nederland verblijft en dat hij sinds juli of augustus 2014 werkzaam is in een Chinees restaurant in Amsterdam. Uit die verklaring blijkt tevens dat de verdachte “voor die tijd” heeft gewerkt in een Chinees restaurant in Beuningen. Met de steller van het middel ben ik evenwel van mening dat uit die verklaring niet volgt in welke periode die werkzaamheden in Beuningen precies plaatsvonden. Uit bewijsmiddel 5 kan hooguit worden afgeleid dat dit in de jaren 2010 tot en met 2012 is geweest. Meer in het bijzonder houdt de verklaring van de verdachte niet in dat die werkzaamheden in het restaurant in Beuningen ook buiten dit tijdvak hebben plaatsgevonden. Aldus kan enkel uit de mededeling van de raadsman volgen dat de verdachte in Nederland heeft gewerkt in een periode waarover door hem geen loonopgave is gedaan.
12. Ten overvloede merk ik nog op dat de vraag of het aannemelijk is dat de verdachte die, voor zover bij de fiscus bekend, over een periode van vier jaren een nettobedrag van in totaal € 28.098,- zou hebben verdiend, daarvan € 15.000,- aan een nieuwe auto heeft kunnen besteden, feitelijk van aard is en zich in cassatie niet voor nader onderzoek en beantwoording leent.5.Ik volsta daarom hier slechts met de opmerking dat een antwoord op die vraag niet door het hof is gegeven en dat dit antwoord evenmin in de bestreden uitspraak ligt besloten. Het hof heeft zijn (tussen)conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de auto heeft gefinancierd met geld dat hij heeft verdiend uit niet aan de fiscus opgegeven inkomsten, en derhalve met uit eigen misdrijf afkomstig geld, mede doen steunen op de vaststelling dat de verdachte vanaf 2000 in Nederland heeft gewerkt.
13. Nu naar mijn inzicht niet kan worden gezegd dat de bewezenverklaring ook nog met weglating van de bedoelde mededeling van de raadsman toereikend is gemotiveerd (en er dus voor de verdachte een belang bij cassatie is), kan de bestreden uitspraak niet in stand blijven.
13. Het middel slaagt.
13. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
13. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑01‑2019
Vgl. ook de conclusie (onderdeel 3.5) van mijn ambtgenoot Aben vóór HR 15 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK2129, NJ 2010/26 en de noot van Schalken onder HR 8 januari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5594, NJ 2002/340.
Zie HR 28 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0264, HR 15 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK2129, NJ 2010/26 en HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1773, en wat betreft de raadsman van een medeverdachte HR 22 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2649, NJ 2017/197, m.nt. Rozemond.
HR 7 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1005 (rov. 2.5.1 en 2.5.2), NJ 2016/430, m.nt. Van Kempen (dit is het overzichtsarrest over toepassing van art. 80a RO), alsook – en met de onderhavige zaak vergelijkbaar – HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1773.
Daarbij acht ik het nog van belang dat in cassatie tevens moet worden uitgegaan van de juistheid van de, als bewijsmiddel 2 voor het bewijs gebruikte, verklaring van de verdachte dat hij in totaal slechts 200 à 300 euro per maand kwijt was voor de auto en ruim 100 euro per maand aan “verdere vaste lasten”.