Voorts verwijs ik in dit verband naar A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, achtste druk 2015, p. 278 en 281.
HR, 13-03-2018, nr. 16/03192
ECLI:NL:HR:2018:335
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13-03-2018
- Zaaknummer
16/03192
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:335, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑03‑2018; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:197
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2016:4638, Niet ontvankelijk
ECLI:NL:PHR:2018:197, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑02‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:335
- Vindplaatsen
Uitspraak 13‑03‑2018
Inhoudsindicatie
Verkrachting (meermalen gepleegd), afpersing pinpas en verduistering telefoon. 1. Uos betrouwbaarheid verklaringen aangeefster. 2. Bewijsklachten verkrachting, afpersing en verduistering. HR: art. 80a RO.
Partij(en)
13 maart 2018
Strafkamer
nr. S 16/03192
LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 13 juni 2016, nummer 21/006889-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M. Berndsen, advocaat te Amsterdam, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3 Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 maart 2018.
Conclusie 13‑02‑2018
Inhoudsindicatie
Verkrachting (meermalen gepleegd), afpersing pinpas en verduistering telefoon. 1. Uos betrouwbaarheid verklaringen aangeefster. 2. Bewijsklachten verkrachting, afpersing en verduistering. HR: art. 80a RO.
Nr. 16/03192 Zitting: 13 februari 2018 | Mr. E.J. Hofstee Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 13 juni 2016 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, wegens 1. “verkrachting, meermalen gepleegd” en 2. “afpersing en verduistering” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zesendertig maanden. Voorts zijn beslissingen genomen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en heeft het hof een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander als nader in het arrest omschreven.
Namens de verdachte heeft mr. M. Berndsen, advocaat te Amsterdam, vier middelen van cassatie voorgesteld. Bij akte van 30 januari 2017 is het cassatieberoep partieel ingetrokken.
Het eerste middel klaagt dat het hof ongemotiveerd is afgeweken van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt strekkende tot vrijspraak vanwege onbetrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster, althans met een opgave van redenen die deze voornoemde afwijking niet kan dragen.
Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 6 november 2014 gehechte pleitnota heeft de verdediging omtrent de betrouwbaarheid van de aangeefster tegenover het hof naar voren gebracht dat haar verklaringen op wezenlijke onderdelen onderling tegenstrijdig zijn en voorts in strijd zijn met ander bewijsmateriaal.
Het hof heeft op hetgeen ter zake door de verdediging is aangevoerd als volgt gerespondeerd:
“Overwegingen met betrekking tot de betrouwbaarheid van het bewijs
Vooropgesteld wordt dat verklaringen dienen te worden beoordeeld op consistentie, accuraatheid en volledigheid. Het enkele feit dat in verklaringen op punten tegenstrijdigheden voorkomen, maakt deze verklaringen op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. Dat kan immers te wijten zijn aan de feilbaarheid van het menselijk geheugen, teweeggebracht zijn door emoties, schaamte of middelengebruik dan wel ontstaan door het delict of tijdsverloop. Het gaat om de totale indruk die de verklaringen maken en de wijze waarop zij zijn afgelegd.
Uit het dossier blijkt dat aangeefster gedurende het onderzoek van de politie meerdere verklaringen heeft afgelegd. Duidelijk is geworden dat aangeefster in het politieonderzoek met betrekking tot het verloop van de avond en haar eigen middelengebruik niet van meet af aan volledig en gedetailleerd is geweest. Het hof is evenwel van oordeel dat de verklaringen van aangeefster desondanks bruikbaar zijn voor het bewijs. Waar het gaat om de hoofdlijnen is aangeefster gedurende haar verhoren consequent geweest. Daarbij worden de verklaringen van aangeefster op belangrijke onderdelen ondersteund door andere (deels technische) bewijsmiddelen. In de inhoud van de verklaring zoals aangeefster die heeft afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris vindt het hof evenmin aanleiding de betrouwbaarheid van aangeefster in twijfel te trekken. Dat laatste heeft de rechtbank ook niet met zoveel woorden in haar vonnis overwogen. Het hof stelt in dit kader tevens vast dat de rechter-commissaris die deel uitmaakte van de zittingscombinatie aangeefster heeft gehoord. Naar aanleiding van het op 19 oktober 2015 gewezen tussenarrest is aangeefster opnieuw gehoord, ditmaal door een gedelegeerd raadsheer-commissaris. Bij deze verhoren heeft de verdediging telkens de gelegenheid gehad en genomen om vragen te stellen aan aangeefster. Alles afwegende is het hof van oordeel dat de verklaringen van aangeefster betrouwbaar zijn en voor het bewijs gebezigd kunnen worden.”
6. Het hof vangt deze overwegingen aan met de vooropstelling dat de verklaringen van een slachtoffer dat op verschillende momenten wordt gehoord – in dit geval een aantal maal bij de politie, bij de rechter-commissaris, op de terechtzitting en bij de raadsheer-commissaris – om de door het hof genoemde redenen op punten tegenstrijdigheden kunnen bevatten. Mede met het oog daarop overweegt het hof dat (zulke) verklaringen dienen te worden beoordeeld op consistentie, accuraatheid en volledigheid. Daaruit kan worden afgeleid dat het hof de voor het bewijs gebruikte verklaringen van de aangeefster met de nodige behoedzaamheid heeft gewogen en gewaardeerd. Maar uiteindelijk heeft het hof in al die verklaringen van de aangeefster onmiskenbaar één belangrijke rode lijn zien lopen, namelijk dat de verdachte haar meermalen heeft verkracht (dat wil zeggen met geweld en met bedreiging met geweld), dat zij onder dwang haar pinpas (en pincode) heeft moeten afgeven aan de verdachte en dat de verdachte de mobiele telefoon die zij in zijn auto had laten liggen zich wederrechtelijk heeft toegeëigend. Naast de verklaringen van de aangeefster heeft het hof voor het bewijs nog vele andere bewijsmiddelen gebruikt, die ik hier niet allemaal zal weergeven. Laat ik volstaan met het noemen van het proces-verbaal waarin de verklaring van de getuige [getuige 1] (bewijsmiddel 5) is gerelateerd: “Ik zag een meisje staan zonder schoenen, die had zij in haar hand, en ze overal gras. Ze stond te huilen. Haar make-up liep uit en ik dacht gelijk dat er iets met haar was gebeurd. Ik heb de grote poort geopend. Daarna is zij naar binnen gerend en ze heeft mij gevraagd de poort te sluiten. Daarna begon ze te schreeuwen dat iemand haar af wilde maken en dat ze verkracht was.” En het proces-verbaal van bevindingen (bewijsmiddel 8) met een relaas van de verbalisant die het forensisch onderzoek heeft verricht en waarin melding wordt gemaakt van de vele letsels en verkleuringen op het hele lichaam van het slachtoffer.
7. De punten die door de verdediging in het pleidooi zijn genoemd, hebben klaarblijkelijk onvoldoende gewicht in de bewijsschaal gelegd.1.Indien al aangenomen moet worden dat aan het verweer van de raadsvrouw het karakter van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt toekomt in de zin van art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv, heeft het hof zijn daarvan afwijkende beslissing – gezien de bewijsvoering – in ruim voldoende mate voorzien van de redenen die daartoe hebben geleid.
8. Het eerste middel faalt evident.
9. Het tweede middel klaagt dat de bewezenverklaring van feit 1, meer in het bijzonder het onderdeel “hebbende hij, verdachte, het onderlichaam van die [slachtoffer] van kleding, te weten legging en onderbroek ontdaan”, niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
10. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij op 12 april 2014 te Almere, door geweld en door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] hebbende hij, verdachte,
- het onderlichaam van die [slachtoffer] van kleding, te weten legging en onderbroek ontdaan en
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] geduwd en
zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] geduwd en heen en weer bewogen en
- zijn, verdachtes, penis in de anus van die [slachtoffer] geduwd en heen en weer bewogen
en bestaande dat geweld en die bedreiging met geweld hierin dat hij, verdachte,
- die [slachtoffer] met kracht in het gezicht heeft geslagen en geknepen en
- de keel van die [slachtoffer] met kracht heeft dichtgedrukt en dichtgedrukt heeft gehouden en
- die [slachtoffer] vast heeft gepakt en vast heeft gehouden en
- het hoofd van die [slachtoffer] met kracht tegen de auto en naar beneden heeft geslagen en/of geduwd.”
11. Uit de gebezigde bewijsmiddelen, meer in het bijzonder de verklaring van de aangeefster (bewijsmiddel 1), zou in eerste instantie kunnen worden afgeleid dat de verdachte haar kleding heeft uitgetrokken. Maar inderdaad, later in die verklaring expliciteert de aangeefster dat zij zelf haar broek, legging, ondergoed en schoenen heeft uitgedaan nadat de verdachte haar had gezegd: “broek uit, alles uit”.
12. Kennelijk heeft de steller van het middel hier het oog op het eerste gedachtestreepje van het onder 1 bewezenverklaarde. Voor mij is echter geheel duister wat de steller van het middel daarmee in het onderhavige verband denkt te kunnen bereiken. Het doet er hier namelijk in het geheel niet toe of de verdachte de kledingstukken van de aangeefster zelf heeft uitgetrokken of dat het slachtoffer dat onder dwang van de verdachte heeft moeten doen. Hetgeen bij het eerste gedachtestreepje staat, is slechts een volledig ondergeschikt opstapje naar waar het wezenlijk om gaat: de orale, vaginale en anale verkrachtingen met toepassing van geweld en bedreiging met geweld.
13. Het middel is volstrekt kansloos.
14. Het derde middel klaagt dat uit de bewijsmiddelen niet kan blijken dat de verdachte door bedreiging met geweld de aangeefster heeft gedwongen tot afgifte van een pinpas.
15. Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
“hij op 12 april 2014 te Almere, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een pinpas
welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, die [slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd: “ik maak je dood” en “waar is mijn pistool”;
en
omstreeks 12 april 2014 in Nederland, opzettelijk een telefoon, merk Nokia Lumia toebehorende aan [slachtoffer] , welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten doordat [slachtoffer] deze in zijn auto had laten liggen, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend."
16. De genoemde goederen zijn blijkens de gebezigde bewijsmiddelen onder de verdachte aangetroffen. Met betrekking tot de telefoon heeft de verdachte verklaard dat hij deze later in zijn auto heeft gevonden (bewijsmiddel 11). Bijzonder is de uitleg die de verdachte blijkens bewijsmiddel 14 met betrekking tot de pinpas (het ging om een creditpinpas/bankpas en een pincode) heeft gegeven: de verdachte vond dat hij daar “recht” op had, omdat hij, naar zijn zeggen, “de hele avond met haar [had] doorgebracht en alles voor haar [had] betaald”…
17. De steller heeft evenwel het gelijk aan zijn zijde in de toelichting op het derde middel, te weten dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de zin “waar is mijn pistool” pas is uitgesproken ná de afgifte van de pinpas. Ook als die uitlating niet redengevend zou zijn voor het bewijs van het dwingen tot afgifte, hetgeen volgens de steller van het middel het geval is, dan nog doet zulks niet af aan de omstandigheid dat tevens is bewezenverklaard dat de verdachte heeft gedreigd met “ik maak je dood” – deze doodsbedreiging is blijkens bewijsmiddel 1 meermalen uitgesproken, in ieder geval nadat de verdachte de aangeefster een klap of een stoot had gegeven, hij haar keel had dichtgeknepen, maar voordat zij de eerste keer moest pijpen en voorts tijdens de (andere) verkrachtingen en voordat zij de goederen aan hem moest afgeven – waardoor de afpersing met de bedreiging met geweld, naast de geweldsaspecten2., nog steeds in stand blijft.
18. Het middel kan klaarblijkelijk niet tot cassatie leiden.
19. Het vierde middel klaagt dat uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen niet valt af te leiden dat de verdachte de telefoon anders dan door misdrijf onder zich had.
20. Op grond van de bewijsmiddelen laat zich vaststellen dat de telefoon van de aangeefster is achtergebleven in de auto, dat zij in de auto op verschillende wijzen is verkracht, dat zij onder dwang goederen moest afgeven aan de verdachte, dat zij vervolgens van de verdachte de auto moest verlaten en (ik verwijs nu naar bewijsmiddel 11, de eigen verklaring van de verdachte) dat de telefoon later door de verdachte in diens auto is gevonden, dat de verdachte de telefoon heeft meegenomen en dat hij de telefoon in de kast op het balkon van zijn woning heeft neergelegd. De bewezenverklaarde verduistering kan derhalve zonder meer uit de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid.
21. Ook het vierde middel faalt evident.
22. Op grond van het voorgaande meen ik dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
23. Deze conclusie strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van het beroep in cassatie met toepassing van art. 80a RO.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑02‑2018
De afgifte van de goederen had in de onderhavige tenlastelegging dus heel goed gekoppeld kunnen worden aan enkel de toepassing van geweld.