Rb. Gelderland, 22-03-2021, nr. AWB - 20 , 3987
ECLI:NL:RBGEL:2021:1355
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
22-03-2021
- Zaaknummer
AWB - 20 _ 3987
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2021:1355, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 22‑03‑2021; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 22‑03‑2021
Inhoudsindicatie
Doelgroepverklaring loonkostenvoordeel. Overnemende werkgever.
Partij(en)
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 20/3987
uitspraak van de meervoudige kamer van 23 maart 2021
in de zaak tussen
Happy2Help Apeldoorn B.V., te Harskamp, eiseres
(gemachtigde: [naam A] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te Arnhem, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 12 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van [werknemer A] (hierna: de werknemer) om een doelgroepverklaring loonkostenvoordeel (LKV) op grond van de Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl) afgewezen.
Bij besluit van 10 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.S. Winkel.
Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Op 1 januari 2019 heeft de eenmanszaak [naam B] , handelende onder de naam (h.o.d.n.) HappyNurse Apeldoorn, een arbeidsovereenkomst gesloten met de werknemer. De werknemer ontvangt sinds 23 januari 2015 een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Bij besluit van 29 mei 2019 heeft verweerder de werknemer een doelgroepverklaring LKV voor de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2021 toegekend. Deze doelgroepverklaring is gekoppeld aan het loonheffingennummer van de eenmanszaak [naam C] , h.o.d.n. HappyNurse Apeldoorn.
Op 21 november 2019 is deze eenmanszaak ingebracht in de besloten vennootschap Happy2Help Apeldoorn B.V. Deze onderneming heeft een ander loonheffingennummer.
Op 11 maart 2020 heeft de accountant van eiseres namens de werknemer een aanvraag om een doelgroepverklaring LKV bij verweerder ingediend.
2. Bij het primaire besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de werknemer niet in aanmerking komt voor een doelgroepverklaring LKV, omdat niet voldaan is aan de voorwaarde dat sprake is van een indiensttreding of een herplaatsing. Bij het inbrengen van een eenmanszaak in een B.V. is er sprake van overgang van onderneming waarbij de overnemende werkgever de arbeidsovereenkomst voortzet en er geen sprake is van een indiensttreding of een herplaatsing. De overnemende werkgever komt ook niet in aanmerking voor de resterende duur van het LKV van de overdragende werkgever. De wet voorziet daar niet in.
Daarnaast is de aanvraag om een doelgroepverklaring LKV niet binnen drie maanden na het begin van het dienstverband met eiseres of de herplaatsing bij eiseres gedaan. Het beroep van eiseres op de redelijkheid en billijkheid slaagt niet, omdat er geen (zeer) onredelijke of onbillijke situatie ontstaat door het vasthouden aan de bestaande regelgeving.
3. Eiseres voert aan dat met de enkele wijziging van de rechtsvorm geen sprake is van een nieuwe werkgever. Eiseres heeft als rechtsopvolger van de eenmanszaak alle rechten en plichten overgenomen, ook de rechten en plichten als werkgever voor de ongewijzigde en ononderbroken voortzetting van de arbeidsovereenkomsten. Daarbij komt dat er in de persoon van de leidinggevende en de arbeidsverhoudingen niets is gewijzigd. Het enkele feit dat aan eiseres een nieuw loonheffingennummer is toegekend, mag volgens eiseres in het kader van de Wtl niet leiden tot de kwalificatie van nieuwe werkgever. Volgens haar zou dat afbreuk doen aan de bedoelingen en uitvoering van de Wtl. Eiseres heeft de arbeidsovereenkomst met de werknemer voortgezet en op basis van deze arbeidsovereenkomst is een doelgroepverklaring LKV verstrekt. Volgens eiseres is deze doelgroepverklaring nog steeds van toepassing, omdat er in de arbeidsovereenkomst van de werknemer en zijn werkzaamheden niets gewijzigd is. Ter zitting heeft eiseres nog eens benadrukt dat de aanvraag om een doelgroepverklaring LKV moet worden gezien als een verzoek om verlenging van de eerder verstrekte doelgroepverklaring LKV. Het lijkt eiseres niet in lijn te zijn met de geest en de doelstellingen van de Wtl dat een wijziging van een loonheffingennummer tot gevolg heeft dat een eerder afgegeven doelgroepverklaring LKV vervalt.
Voor zover eiseres wel als nieuwe werkgever moet worden aangemerkt, voert zij aan dat de werknemers bij haar in dienst zijn getreden, aangezien in dat geval de arbeidsovereenkomst niet is voortgezet, maar is overgenomen.
Omdat eiseres na de wijziging van rechtsvorm ervan uitging dat de doelgroepverklaring naar haar was overgegaan en verweerder na iets meer dan drie maanden berichtte dat dit niet het geval was, heeft zij direct daarna een aanvraag ingediend.
Het wegvallen van het LKV als gevolg van de inbrenging van de eenmanszaak in een besloten vennootschap leidt volgens eiseres tot een onredelijke uitkomst.
Dat in de Wtl, anders dan voorheen, niet meer is opgenomen dat de overnemende werkgever aanspraak kan maken op de resterende duur van het LKV is een omissie die, zo hoopt eiseres, door de rechtbank kan worden ingevuld.
4. Verweerder stelt zich hierover in het verweerschrift op het standpunt dat in de Wtl geen regeling is opgenomen die voorziet in situaties dat sprake is van overgang van onderneming. Dit is volgens verweerder geen omissie, maar een bewuste keuze. Voor de inwerkingtreding van de Wtl per 1 januari 2018 kon een werkgever aanspraak maken op een premiekorting arbeidsgehandicapte werknemer op grond van artikel 49 van de Wet financiering Sociale Verzekeringen (Wfsv). In artikel 3.22 van de Regeling Wfsv was opgenomen dat in geval van overgang van onderneming de premiekorting overgaat aan de overnemende werkgever. Met de inwerkingtreding van de Wtl heeft de wetgever artikel 3.22 Wfsv laten vervallen en een soortgelijke regeling niet meer opgenomen in de Wtl. Dat hier geen sprake is van een onbedoelde fout, maar van een bewuste keuze blijkt volgens verweerder onder andere uit het feit dat ondernemers hierop worden gewezen in het Kennisdocument Wtl. Tevens heeft de Belastingdienst deze verandering opgenomen in zijn nieuwsbrief loonheffingen 2018 uitgave 4 van 9 maart 2018.
Bij een aanvraag binnen drie maanden na de overgang van de onderneming zou ook geen doelgroepverklaring LKV zijn afgegeven, omdat er geen sprake was van een indiensttreding bij de nieuwe werkgever, maar van een voortzetting van de arbeidsovereenkomst met de werknemer.
5.1.
Op grond van artikel 2.7, eerste lid, van de Wtl, voor zover van belang, verstrekt het Uwv uitsluitend aan degene die een dienstbetrekking met een werkgever aangaat op diens verzoek een verklaring dat de aanvrager aan de genoemde voorwaarden voldoet. De doelgroepverklaring wordt aangevraagd binnen drie maanden na aanvang van de dienstbetrekking.
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat het in dit geding om een doelgroepverklaring LKV gaat die alleen door de werknemer kan worden aangevraagd. In dit geval is de doelgroepverklaring LKV door de accountant van eiseres namens de werknemer aangevraagd.
5.3.
In dit geding ligt enkel de vraag voor of verweerder de aanvraag van de werknemer om een doelgroepverklaring LKV terecht heeft afgewezen.
In dit geding ligt niet de vraag voor of eiseres in aanmerking komt voor LKV. Een besluit daarover wordt genomen door de inspecteur van de Belastingdienst en daartegen staat voor eiseres bezwaar en beroep open.
5.4.
Voor zover eiseres zich op het standpunt stelt dat de aanvraag van de werknemer moet worden aangemerkt als een verzoek om verlenging van de eerder verstrekte doelgroepverklaring, is de rechtbank van oordeel dat eiseres zich hiermee eigenlijk op het standpunt stelt dat zij vanaf 21 november 2019, de datum van overgang van onderneming, recht heeft op de resterende duur van het LKV voor de werknemer, omdat zij niet als nieuwe werkgever kan worden aangemerkt. De rechtbank is van oordeel dat deze grond buiten de omvang van dit geding gaat en door eiseres in een procedure tegen de inspecteur van de Belastingdienst over het LKV kan worden aangevoerd. De Wtl voorziet niet in een verlenging van een doelgroepverklaring LKV.
5.5.
Voor zover de aanvraag van de werknemer als een aanvraag om een (nieuwe) doelgroepverklaring LKV moet worden aangemerkt, is de rechtbank van oordeel dat deze aanvraag niet binnen de voorgeschreven termijn van drie maanden na indiensttreding is gedaan, ook indien zou moeten worden aangenomen dat de werknemer op 21 november 2019 bij eiseres in dienst is getreden. De termijn van drie maanden waarbinnen een doelgroepverklaring LKV moet worden aangevraagd, is een wettelijke termijn waarvan niet kan worden afgeweken. Dat niet binnen drie maanden na indiensttreding van de werknemer een doelgroepverklaring is aangevraagd omdat eiseres niet op de hoogte was van deze termijn, kan haar niet baten, omdat dit voor haar risico komt. Eiseres had hierover informatie kunnen inwinnen.
5.6.
De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat verweerder de aanvraag van de werknemer om een doelgroepverklaring LKV terecht heeft afgewezen.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
7. De rechtbank begrijpt dat deze uitkomst voor eiseres teleurstellend is. In deze procedure kan echter geen oordeel gegeven worden over de vraag of in geval van overgang van onderneming de overnemende werkgever recht heeft op de resterende duur van het loonkostenvoordeel van de overdragende werkgever. Die vraag moet zoals gezegd in een procedure tegen de inspecteur van de Belastingdienst beantwoord worden.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, voorzitter, mr. H.J. Klein Egelink en mr. W.H.A.C.M. Bouwens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.A. Kajim-Panjer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 23 maart 2021 | ||
griffier | voorzitter | |
Afschrift verzonden aan partijen op: | ||
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.