Deze zaak hangt samen met de zaak 13/02733 ([medeverdachte]), waarin ik vandaag eveneens concludeer.
HR, 10-06-2014, nr. 12/05141
ECLI:NL:HR:2014:1368
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-06-2014
- Zaaknummer
12/05141
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:1368, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 10‑06‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:517
ECLI:NL:PHR:2014:517, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑04‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:1368
Beroepschrift, Hoge Raad, 23‑07‑2013
- Vindplaatsen
NJ 2014/317 met annotatie van
SR-Updates.nl 2014-0264
Uitspraak 10‑06‑2014
Inhoudsindicatie
Begunstiging, art. 189.1.1 Sr. Mede gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van art. 189 Sr moet worden aangenomen dat deze bepaling ertoe strekt te voorkomen dat politie of justitie worden tegengewerkt bij het opsporen en aanhouden van de dader van een misdrijf. ’s Hofs oordeel dat verdachte door bij de politie een valse verklaring af te leggen t.b.v. betrokkene, die t.t.v. het afleggen van die verklaring reeds was aangehouden en t.a.v. wie in dat verband reeds een strafrechtelijk onderzoek liep, heeft getracht die betrokkene “behulpzaam te zijn in het ontkomen aan de nasporing van ambtenaren van justitie of politie” i.d.z.v. art. 189.1.1 Sr, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting.
Partij(en)
10 juni 2014
Strafkamer
nr. 12/05141
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 11 oktober 2012, nummer 23/002647-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. E.G.C. Groenendaal, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over de bewezenverklaring en de kwalificatie daarvan.
2.2.1.Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 19 februari 2009 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon, te weten [betrokkene], die verdacht was van het misdrijf van diefstal met geweld de dood ten gevolge hebbend behulpzaam te zijn in het ontkomen aan de nasporing van ambtenaren van de justitie of politie, [betrokkene] heeft voorzien van een vals alibi."
2.2.2.
Het Hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als "medeplegen van poging opzettelijk iemand verdacht van enig misdrijf, behulpzaam zijn in het ontkomen aan de nasporing van de ambtenaren van justitie of politie."
2.2.3.
Het Hof heeft een door de verdediging gevoerd verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Het feitencomplex kan [ook] niet gekwalificeerd worden als poging tot begunstiging. [betrokkene] was op het moment van de getuigenverklaring al lang en breed aangehouden door de politie. Een alibi had niet gemaakt dat hij plotsklaps in vrijheid was gesteld en dat de zaak was geseponeerd. Aanhouden en nasporen door de politie/justitie hadden zich op 19 februari 2009 reeds voltrokken. Of misschien moet er wel gesproken worden van een absoluut ondeugdelijke poging van verdachte om [betrokkene] aan aanhouding cq nasporing te laten ontkomen, aldus de raadsvrouw.
(...)
Het hof verwerpt de hiervoor gevoerde verweren en overweegt hiertoe het volgende.
(...)
Ten aanzien van de begunstiging
Het hof stelt vast dat als poging om behulpzaam te zijn om te ontkomen aan de nasporing van de ambtenaren van politie en justitie kan worden aangemerkt het doen van een mededeling die ertoe strekt en ertoe kan leiden dat van een opsporingsonderzoek wordt afgezien (Hoge Raad 28 januari 2003, LJN AE9671). Het hof heeft vastgesteld dat op het moment van het afleggen van de valse verklaring het onderzoek nog gaande was. Die valse verklaring had er toe kunnen leiden dat het opsporingsonderzoek belemmerd zou worden. Gelet daarop acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft getracht [betrokkene] behulpzaam te zijn in het ontkomen aan de nasporing van ambtenaren van de justitie of politie, door [betrokkene] te voorzien van een vals alibi. Daaraan doet niet af dat deze [betrokkene] op het moment dat de verdachte hem een vals alibi verschafte, reeds was aangehouden. Nu opsporingsambtenaren hebben achterhaald dat het door de verdachte aan [betrokkene] verschafte alibi vals was, is het misdrijf niet voltooid."
2.3.
Art. 189, eerste lid onder 1°, Sr luidt:
"1. Met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de derde categorie wordt gestraft:
1° hij die opzettelijk iemand die schuldig is aan of verdachte is van enig misdrijf, verbergt of hem behulpzaam is in het ontkomen aan de nasporing van of de aanhouding door de ambtenaren van de justitie of politie."
2.4.
Mede gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van art. 189 Sr, zoals weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 8, moet worden aangenomen dat deze bepaling ertoe strekt te voorkomen dat politie of justitie worden tegengewerkt bij het opsporen en aanhouden van de dader van een misdrijf. 's Hofs oordeel dat de verdachte door bij de politie een valse verklaring af te leggen ten behoeve van [betrokkene], die ten tijde van het afleggen van die verklaring reeds was aangehouden en ten aanzien van wie in dat verband reeds een strafrechtelijk onderzoek liep, heeft getracht [betrokkene] "behulpzaam te zijn in het ontkomen aan de nasporing van ambtenaren van de justitie of politie" in de zin van art. 189, eerste lid onder 1°, Sr, getuigt derhalve van een onjuiste rechtsopvatting.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.
2.6.
De Hoge Raad zal om doelmatigheidsredenen zelf de zaak afdoen en de verdachte van het hem subsidiair tenlastegelegde vrijspreken.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het subsidiair tenlastegelegde;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte subsidiair is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. De Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 juni 2014.
Conclusie 08‑04‑2014
Inhoudsindicatie
Begunstiging, art. 189.1.1 Sr. Mede gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van art. 189 Sr moet worden aangenomen dat deze bepaling ertoe strekt te voorkomen dat politie of justitie worden tegengewerkt bij het opsporen en aanhouden van de dader van een misdrijf. ’s Hofs oordeel dat verdachte door bij de politie een valse verklaring af te leggen t.b.v. betrokkene, die t.t.v. het afleggen van die verklaring reeds was aangehouden en t.a.v. wie in dat verband reeds een strafrechtelijk onderzoek liep, heeft getracht die betrokkene “behulpzaam te zijn in het ontkomen aan de nasporing van ambtenaren van justitie of politie” i.d.z.v. art. 189.1.1 Sr, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting.
Nr. 12/05141
Mr. Vegter
Zitting 8 april 2014
Conclusie inzake:
[verdachte] 1.
1. Het Gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 11 oktober 2012 de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde “medeplegen van poging opzettelijk iemand verdacht van enig misdrijf, behulpzaam zijn in het ontkomen aan de nasporing van de ambtenaren van justitie of politie” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts heeft het Hof de tenuitvoerlegging gelast van de taakstraf opgelegd bij parketnummer 13-447140-08, te weten een werkstraf voor de duur van vijftig uren, subsidiair vijfentwintig dagen jeugddetentie.
2. Namens verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. E.G.C. Groenendaal, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden, houdende een middel van cassatie.
3. Het middel behelst de klacht dat het Hof het verschaffen van een vals alibi heeft gekwalificeerd als begunstiging zoals strafbaar gesteld in art. 189, eerste lid, onder 1° Sr.
4. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 19 februari 2009 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon, te weten [betrokkene], die verdacht was van het misdrijf van diefstal met geweld de dood tengevolge hebbend behulpzaam te zijn in het ontkomen aan de nasporing van ambtenaren van de justitie of politie, [betrokkene] heeft voorzien van een vals alibi.”
5. Tijdens de zitting van de raadkamer gevangenhouding van de rechtbank gaf de advocaat van de van een beroving met dodelijke afloop verdachte [betrokkene] aan getuigen te hebben die konden verklaren dat deze [betrokkene] ten tijde van de beroving bij hen was en niet op de plaats van het delict. Verzoeker tot cassatie was één van de getuigen en legde vervolgens bij de politie een verklaring af met een alibi voor [betrokkene]. Dat alibi bleek al spoedig een vals alibi. De valsheid van dat alibi wordt in cassatie niet bestreden
6. Art. 189, eerste lid, onder 1°, Wetboek van Strafrecht2.houdt, het volgende in:
“1. Met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de derde categorie wordt gestraft:
1° hij die opzettelijk iemand die schuldig is aan of verdachte is van enig misdrijf, verbergt of hem behulpzaam is in het ontkomen aan de nasporing van of de aanhouding door de ambtenaren van de justitie of politie.”
7. Het Hof heeft het verweer van de raadsvrouwe met betrekking tot begunstiging als volgt samengevat en verworpen:
“2. Geen begunstiging
Het feitencomplex kan ook niet gekwalificeerd worden als poging tot begunstiging. [betrokkene] was op het moment van de getuigenverklaring al lang en breed aangehouden door de politie. Een alibi had niet gemaakt dat hij plotsklaps in vrijheid was gesteld en dat de zaak was geseponeerd. Aanhouden en nasporen door de politie/justitie hadden zich op 19 februari 2009 reeds voltrokken. Of misschien moet er wel gesproken worden van een absoluut ondeugdelijke poging van verdachte om [betrokkene] aan aanhouding cq nasporing te laten ontkomen, aldus de raadsvrouw.
[…]
Het hof verwerpt de hiervoor gevoerde verweren en overweegt hiertoe het volgende.
[…]
Ten aanzien van de begunstiging
Het hof stelt vast dat als poging om behulpzaam te zijn om te ontkomen aan de nasporing van de ambtenaren van politie en justitie kan worden aangemerkt het doen van een mededeling die ertoe strekt en ertoe kan leiden dat van een opsporingsonderzoek wordt afgezien ( Hoger Raad 28 januari 2003, LJN: AE9671). Het hof heeft vastgesteld dat op het moment van het afleggen van de valse verklaring het onderzoek nog gaande was. Die valse verklaring had er toe kunnen leiden dat het opsporingsonderzoek belemmerd zou worden. Gelet daarop acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft getracht [betrokkene] behulpzaam te zijn in het ontkomen aan de nasporing van ambtenaren van de justitie of politie, door [betrokkene] te voorzien van een vals alibi. Daaraan doet niet af dat deze [betrokkene] op het moment dat de verdachte hem een vals alibi verschafte, reeds was aangehouden. Nu opsporingsambtenaren hebben achterhaald dat het door de verdachte aan [betrokkene] verschafte alibi vals was, is het misdrijf niet voltooid.”
8. De strekking van artikel 189 Sr is heel algemeen gezegd dat het recht niet in zijn loop wordt belemmerd. Voor de afbakening van de bepaling valt allereerst te wijzen op de geschiedenis van de totstandkoming van de bepaling. In de Memorie van Toelichting valt in dat verband te lezen: "Hij die de justitie tegenwerkt door buiten haar bereik te stellen () een verdacht persoon () pleegt een misdrijf tegen het openbaar gezag." Een minderheid van de Commissie der Rapporteurs lichtte destijds haar mening dat het artikel 189, eerste lid, onder 1°, Sr beter kon worden geschrapt, als volgt toe: "Waar de vervolging en de nasporing van misdrijven aan bepaalde personen, de ambtenaren van justitie of politie is toevertrouwd, bestaat geen enkele zedelijke pligt voor den burger om ook zelf in ieder concreet geval ten koste van zijnen medeburger het Staatsbelang te bevorderen." In de Memorie van Antwoord wordt handhaving van de bepaling bepleit: "Weglating van art. 208 (thans art. 189; PV), 1°. ware hoogst ontraden. Er bestaat geen plicht om iemand, wien ook, te verraden, maar wèl om zich te onthouden van tegenwerking van de justitie." Tijdens de behandeling van het wetsontwerp in de Tweede Kamer heeft de toenmalige minister van Justitie Modderman over de strekking van het artikel nog opgemerkt: "() het grootste kwaad, waartegen dit artikel waakt, is juist de tegenwerking der justitie bij den aanvang van het onderzoek. Juist wanneer zij zoo al niet de hulp, dan toch minstens de neutraliteit van het publiek meest nodig heeft, wordt zij soms bij het opsporen van misdrijf of van den dader tegengewerkt."3.
9. De voor strafbaarheid ter zake van art. 189, eerste lid, onder 1 Sr vereiste hulp moet zijn verleend na het begaan van een strafbaar feit. De algemene regeling van de deelneming is dan niet van toepassing4.en in uitzonderlijke gevallen is een ‘begunstiging’ achteraf van het gepleegde delict strafbaar. Met de strafbaarstelling van deze vorm van begunstiging is beoogd de hulp die bestaat in het dwarsbomen van activiteiten van politie en justitie om misdrijven op te lossen en de dader in handen te krijgen, strafbaar te stellen. In oudere jurisprudentie wordt aan het gevaar voor nasporing of aanhouding door ambtenaren van politie en justitie niet de eis gesteld dat dit gevaar onmiddellijk dreigende is. Langemeijer meent dat opsporing en aanhouding redelijkerwijs moeten zijn te verwachten.5.Deze rechtspraak betreft het beginpunt van de hulp, terwijl in het onderhavige geval de vraag aan de orde is hoever het verbod om de nader omschreven hulp te verlenen zich uitstrekt. Kan de hulp ook nog worden verleend als de verdachte nu juist niet is ontkomen en de nasporingen dus al hebben geleid tot aanhouding.
10. In het bestreden arrest oordeelt het Hof dat onder de gegeven omstandigheden het afleggen van een valse verklaring bij politie kan worden aangemerkt als hulp bij het ontkomen aan de nasporing of de aanhouding. Het Hof verwijst daarbij naar het arrest van uw Raad van 28 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9671. Wat het Hof met die verwijzing voor ogen heeft is mij niet duidelijk. Het ging daar namelijk vooral om de vraag of verdachte wel behulpzaam was in de zin van 189 Sr, omdat hij -kort gezegd- geen zeggenschap over de opsporing had. Het betrof een telefoontje namens (en later ook: door) de commandant van een vliegbasis dat de komst van de Marechaussee niet nodig was, hoewel het vermoeden bestond dat een onder invloed van alcohol zijnde korporaal als bestuurder betrokken was bij een ongeval. In het arrest van de Hoge Raad vind ik de door het Hof gebezigde formulering niet met zoveel woorden terug. Onder 4.4. overweegt de Hoge Raad voor zover hier van belang het volgende:
“Het derde middel berust in de kern op de opvatting dat er van de bewezenverklaarde poging tot het "behulpzaam zijn bij" het ontkomen aan de nasporing van of aanhouding door een of meer ambtenaren van de Koninklijke marechaussee in deze zaak geen sprake kan zijn, omdat de verdachte als commandant van de vliegbasis geen enkele strafvorderlijke bevoegdheid heeft, terwijl er "ook anderszins geen functionele relatie bestaat tussen de verdachte en personeel van de KMAR", zodat het afbellen van de inmiddels gewaarschuwde marechaussee geen gevolg kon hebben. Die opvatting is echter onjuist. De enkele omstandigheid dat de verdachte niet bevoegd was personeel van de KMAR bij het uitoefenen van hun opsporingstaak bevelen en aanwijzingen te geven, staat aan een bewezenverklaring van het in het middel bedoelde onderdeel van de tenlastelegging niet in de weg. Het Hof heeft klaarblijkelijk geoordeeld, hetgeen niet onbegrijpelijk is, dat de telefonische mededeling aan de eerder gewaarschuwde KMAR, daarop neerkomende dat een onderzoek naar het eenzijdige ongeval op de vliegbasis niet nodig was, afkomstig als deze uiteindelijk was van de commandant van de vliegbasis, ertoe strekte en ertoe had kunnen leiden dat de KMAR, hoewel daartoe niet gehouden, overeenkomstig die strekking alsnog zou afzien van het instellen van een opsporingsonderzoek. Het derde middel is dus tevergeefs voorgesteld.”
11. In het arrest uit 2003 is de context volledig anders dan in de thans in cassatie aan de orde zijnde zaak. Het gaat daar om een poging van de commandant om de korporaal volledig als verdachte buiten beeld te houden. Hij wilde hem matsen. In het bestreden arrest is [betrokkene] al geruime tijd als verdachte in beeld. Hij is aangehouden, er zijn kennelijk ernstige bezwaren gelet op de toepassing van voorlopige hechtenis en er vindt verder onderzoek jegens hem als verdachte plaats. Ontkomen aan nasporing en aanhouding is niet meer mogelijk. Van -in de woorden van de boven geciteerde MvT- tegenwerking teneinde verdachte buiten bereik van justitie en politie te stellen is geen sprake meer en kan geen sprake meer zijn. Het gaat in het onderhavige geval vooral om het wijzigen van de betekenis van al bestaande aanwijzingen en minder om het buiten beeld laten blijven van aanwijzingen.6.De kwetsbare aanvangsfase van het onderzoek waarop Modderman doelde (zie boven onder 8) is inmiddels voorbij.7.
12. De vraag is of deze beperking van art. 189, eerste lid, onder 1 Sr tot de kwetsbare aanvangsfase van het onderzoek die is gestoeld op de bewoordingen van de wet en een uitlating van Modderman niet gekunsteld is.8.Mijn indruk is dat de beperking in de rechtspraak wel is aanvaard, omdat ik geen zaken heb aangetroffen waarin obstructie in de loop van de procedure onder art. 189, eerste lid onder 1 Sr wordt gebracht.9.Aan inventiviteit om te voorkomen dat iemand wordt veroordeeld ontbreekt het in de samenleving niet. In sommige gevallen is in dit kader het niet meewerken aan wettelijke verplichtingen (art. 192 Sr) of belemmering van bepaalde handelingen (art. 190 Sr) afzonderlijk strafbaar. In dit verband wijs ik ook op de strafbaarheid van meineed (art. 207 Sr). Die systematiek van de strafbaarstelling in bijzondere gevallen vormt een belangrijk argument om art. 189, eerste lid onder 1 Sr niet te zien als een algemeen vangnet voor frustratie van het onderzoek. En de onder 8 geciteerde minderheid van de commissie van rapporteurs doet wat mij betreft ook nog een duit in het zakje in die zin dat extensieve interpretatie van de bepaling niet erg voor de hand ligt.
13. Het middel is terecht voorgesteld.
14. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak zouden behoren te leiden.
15. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar hetzelfde Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaalbij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑04‑2014
De bewoordingen van het eerste lid onder 1 hebben de tand des tijds sinds 1886 goeddeels doorstaan. Alleen de woorden ‘verdacht is van’ kwamen met ingang van 1 februari 2007 in de plaats van de woorden ‘vervolgd wordt ter zake van’. Dit geschiedde bij de Wet ter verruiming van de mogelijkheden tot opsporing en vervolging van terroristische misdrijven van 20 november 2006, Stb. 2006, 580.
Zie Smidt II (1881), blz. 186-190.
Het betreft anders dan bijvoorbeeld bij medeplichtigheid, hulp nadat het delict is begaan (ex post) en het gaat hier dus vooral om hulp die niet van tevoren is afgesproken (ook te voren afgesproken hulp na het delict kan onder omstandigheden medeplichtigheid opleveren; HR 15 december 1987, NJ 1988, 835 m.nt. G.E. Mulder.).
Zie HR 16 november 1948, NJ 1949/137 en de daarbij behorende conclusie. Vgl. voorts ook HR 7 november 1938, NJ 1939/103, m.nt. W.P. en HR 26 juni 1951, NJ 1952/56, m.nt. W.P.
Vgl. HR 2 april 1998, NJ 1998/610: het laten verdwijnen van sporen van het strafbaar feit.
De strafbaarstelling is indertijd mede geïnspireerd door de Duitse strafbaarstelling. Zie ook thans nog par. 257 Strafgesetzbuch dat eveneens een beperkte strekking lijkt te hebben.
Recente rechtspraak betreft niet zelden juist andere normen van art. 189 Sr. Zie bijvoorbeeld HR 29 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY9005 (wissen opnamen vechtpartij) en HR 18 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3291(bij doorzoeking aangetroffen ten behoeve van verdachte bewaarde tas met telefoons). Zie echter over het begrip hulp aan de nasporing van de politie ook nog Hof Amsterdam 13 oktober 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BK0036:”In de strafrechtspraktijk wordt aan de door de advocaat-generaal gebezigde begrippen de betekenis toegekend dat het gaat om het bieden van hulp aan een verdachte die niet opgespoord en aangehouden wil worden. De feitelijke omschrijving in de gewijzigde tenlastelegging (verschaffen van een vals alibi en het schrijven van briefjes) kan bezwaarlijk worden begrepen als een aanduiding van handelingen die een dergelijke vorm van behulpzaamheid inhouden.“
Beroepschrift 23‑07‑2013
MIDDEL VAN CASSATIE
parketnummer: 23/002647-10
zaaknummer: S 12/05141
Arrest van het Gerechtshof Amsterdam d.d. 11 oktober 2012
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
[verdachte], met als adres [adres] te [woonplaats], in deze zaak woonplaats kiezende ten kantore van zijn raadsvrouwe mr. E.G.C. Groenendaal, Dekens & Groenendaal Strafrechtadvocaten, Bronckhorststraat 16 te (1071 WR) Amsterdam, die bepaaldelijk gemachtigd is deze schriftuur in te dienen, wenst aan u het navolgende middel van cassatie tegen bovengenoemd arrest van het gerechtshof Amsterdam voor te stellen:
Middel:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid meebrengt.
In het bijzonder zijn artikel 189 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 350 en 359 juncto 415 van het Wetboek van Strafvordering geschonden doordat het hof heeft bewezen verklaard dat verzoeker zich heeft schuldig gemaakt aan (een poging tot) het misdrijf begunstiging, zoals strafbaar gesteld in artikel 189 Sr, terwijl hetgeen is bewezen verklaard, namelijk het verschaffen van een vals alibi, niet valt onder begunstiging en dus niet als zodanig bewezen verklaard, althans gekwalificeerd had kunnen worden.
Toelichting
Het hof heeft bewezen geacht dat verzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van poging opzettelijk iemand verdacht van enig misdrijf, behulpzaam zijn in het ontkomen aan de nasporing van de ambtenaren van de justitie of politie.
Als bewijsmiddelen heeft het hof gebruikt:
- 1.
Een proces-verbaal waaruit volgt dat [betrokkene] verdacht werd van een diefstal met geweld gepleegd op 31 december 2008, dat deze [betrokkene] was aangehouden en in raadkamer moest verschijnen op 11 februari 2009 en de verdachte en zijn advocaat in raadkamer aanvoerden dat er — kort gezegd — getuigen waren die [betrokkene] een alibi konden verschaffen.
- 2.
Een proces-verbaal inhoudende de verklaring van verzoeker tegenover de politie d.d. 19 februari 2009 waarin hij aangeeft dat hij op 31 december 2008 vanaf de middag tot in de avond samen was met [betrokkene] en anderen, waaronder [naam 1].
- 3.
Een proces-verbaal inhoudende de verklaring van [naam 1] d.d. 19 februari 2009 tegenover de politie dat zij op 31 december 2008 vanaf de middag samen was met onder andere verzoeker en [betrokkene].
- 4.
Twee tapgesprekken; één tussen [naam 1] en haar moeder waarin gesproken wordt over een valse getuigenverklaring en één tussen verzoeker en [naam 1] waarin gezegd wordt ‘wat je op die brief had, dat moet je ook zeggen’.
- 5.
Een verklaring van de vader van [naam 1] afgelegd op 24 februari 2009 tegenover de politie, waaruit volgt dat [naam 1] op 31 december 2008 bij hem was en pas rond 20.00 uur weg is gegaan.
- 6.
Een fotokopie van een proces-verbaal waaruit blijkt dat [naam 1] weet dat op 31 december rond 19.30 uur een vrouw is beroofd.
- 7.
De verklaring van verzoeker ter zitting van het hof waarin hij zegt dat hij tegen [naam 1] heeft gezegd dat zij moest verklaren zoals in het e-mail bericht.
- 8.
Een fotokopie van een proces-verbaal opnieuw inhoudende de verklaring van verzoeker d.d. 19 februari 2009 tegenover de politie, inhoudende dat hij op 31 december 2008 vanaf de middag tot in elk geval 24.00 uur samen is geweest met onder andere [betrokkene] en [naam 1].
- 9.
Een fotokopie van een proces-verbaal inhoudende de verklaring van verzoeker d.d. 11 mei 2009 tegenover de politie, inhoudende dat verzoeker zegt dat hij en [naam 1] een domme fout hebben gemaakt door die verklaring af te leggen.
- 10.
Een fotokopie van een proces-verbaal inhoudende een verklaring van [naam 1] van 11 mei 2009.
- 11.
Een fotokopie van een proces-verbaal met gegevens van peilbakens met betrekking tot de telefoons van verzoeker en [naam 1].
Het hof stelt in het arrest: ‘(…) acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft getracht [betrokkene] behulpzaam te zijn in het ontkomen aan de nasporing van ambtenaren van de justitie of politie, door [betrokkene] te voorzien van een vals alibi’.
De verdediging heeft in hoger beroep onder meer aangevoerd dat het feitencomplex niet gekwalificeerd kon worden als begunstiging, nu de te begunstigen persoon, [betrokkene], op het moment dat de verklaring werd afgelegd al was aangehouden, in bewaring was gesteld en dat zelfs de gevangenhouding van die [betrokkene] reeds was bevolen. Als verzoeker inderdaad opzettelijk een vals alibi wilde verschaffen aan [betrokkene], dan kan niet bewezen worden dat dit tot doel had [betrokkene] te laten ontkomen aan de nasporing van of aanhouding door ambtenaren van politie of justitie, aldus de raadsvrouwe in haar pleidooi van 27 september 2012.
Hooguit had het ‘valse alibi’ tot doel kunnen hebben een vrijspraak te bewerkstelligen. Maar dat is niet strafbaar onder artikel 189 Sr.
Het hof heeft hier — als gezegd — anders over geoordeeld en de feiten wel bewezen verklaard en gekwalificeerd als (poging tot) begunstiging. Het hof verwijst ter onderbouwing van dat oordeel met name naar een uitspraak van uw raad van 28 januari 2003 (LJN AE9671). Uit die uitspraak leidt het hof af dat een mededeling die ertoe kan strekken en ertoe kan leiden dat van een opsporingsonderzoek wordt afgezien strafbaar is onder artikel 189 Sr. Dit doorgeredeneerd naar de zaak van verzoeker zou het valse alibi ertoe hebben kunnen leiden dat het opsporingsonderzoek ‘belemmerd’ zou worden, aldus het hof, en heeft verzoeker zich door te verklaren als hij heeft gedaan (en op het moment waarop hij dat heeft gedaan) gepoogd [betrokkene] behulpzaam te zijn in het ontkomen aan de nasporing van ambtenaren van justitie of politie.
Deze gedachtegang van het hof is in de ogen van verzoeker niet juist. Het misdrijf van begunstiging ziet op de allereerste fase van de opsporing, namelijk het belemmeren van justitie om iemand te vinden of aan te houden. En niet op het beïnvloeden van het bewijs als zodanig. Dat het hof heeft vastgesteld dat op het moment dat verzoeker de verklaring aflegde ‘het onderzoek nog gaande was’, is dan ook niet relevant. Althans, het is niet voldoende. Zolang een verdachte niet onherroepelijk is veroordeeld is er altijd nog onderzoek gaande. Er kunnen altijd nog getuigen worden gehoord, of nadere bewijsmiddelen worden toegevoegd. Maar dat is niet waar art. 189 Sr op ziet. Het misdrijf van begunstiging gaat om de ‘nasporing of aanhouding’. Dus de eerste fase, waarin een strafbaar feit is geconstateerd en naar een daarbij behorende dader wordt gezocht.
Dat volgt bijvoorbeeld duidelijk uit een opmerking van de toenmalige minister van Justitie Modderman tijdens de behandeling van het wetsontwerp van art. 189 Sr in de Tweede Kamer:
‘(…) het grootste kwaad, waartegen dit artikel waakt, is juist de tegenwerking der justitie bij den aanvang van het onderzoek. Juist wanneer zij zoo al niet de hulp, dan toch minstens de neutraliteit van het publiek meest nodig heeft, wordt zij soms bij het opsporen van misdrijf of van den dader tegengewerkt.’
(Zie Smidt II 1881, blz. 186–190. Ook geciteerd door Jörg in zijn conclusie bij LJN AE9671)
Ook Noyon/Langemeijer/Remmelink onderstrepen bij hun toelichting op art. 189 Sr dat het gaat om_aanhouding en nasporing in het kader van de aanhouding (onderstreping van opsteller middel):
‘Het helpen van de dader van het misdrijf is hier beperkt tot verbergen en behulpzaam zijn in het ontkomen aan de nasporing en aanhouding door justitie of politie. Het eerste is eigenlijk slechts een species van het tweede. De limitatieve opsomming brengt mede dat enige andere wijze van hulp verlenen aan de schuldige of vervolgde niet strafbaar is. Zij laat zich trouwens moeilijk denken naast het zeer ruime begrip van behulpzaam zijn waaronder allerlei handelingen kunnen vallen, zowel die welke rechtstreeks of indirect tegen de vervolging gericht zijn — tegenhouden, belemmeren van toegang, versperren van wegen — als die welke betrekking hebben op de bewegingen van de voortvluchtige: vervoer, gelegenheid geven tot de vlucht.’
Opvallend is, dat hetzelfde gerechthof, namelijk het gerechtshof Amsterdam, in een eerdere uitspraak vrij stellig heeft beslist dat het verschaffen van een (vals) alibi juist niet is aan te merken al begunstiging in de zin van art. 189 Sr. Het gaat om een uitspraak uit 2009: Hof Amsterdam 13 oktober 2009, LJN BK0036. In die zaak werd Maurice de Hond beschuldigd van smaad. Hij had in verschillende media betoogd dat hij wist wie de dader was in de ‘Deventer moordzaak’ en ook dat een vrouw die dader behulpzaam was geweest door het verschaffen van een vals alibi voor het tijdstip van de moord. In hoger beroep had de advocaat-generaal aan Maurice de Hond onder andere ten laste gelegd dat hij zich ten aanzien van deze mevrouw schuldig had gemaakt aan smaad door haar ervan te beschuldigen ‘behulpzaam te zijn geweest in het ontkomen van de nasporing door de politie’ zoals strafbaar gesteld in art. 189 Sr. Het hof overweegt dan:
‘In de strafrechtspraktijk wordt aan de door de advocaat-generaal gebezigde begrippen de betekenis toegekend dat het gaat om het bieden van hulp aan een verdachte die niet opgespoord en aangehouden wil worden. De feitelijke omschrijving in de gewijzigd tenlastelegging (verschaffen van een vals alibi en het schrijven van briefjes) kan bezwaarlijk worden begrepen als een aanduiding van handelingen die een dergelijke vorm van behulpzaamheid inhouden. (…) daarom dient de verdachte te worden vrijgesproken van het onderdeel van de tenlastelegging dat verwijst naar het delict begunstiging.’
Kennelijk was ook het gerechtshof Amsterdam in 2009 dus van mening dat begunstiging slechts ziet op het helpen van een verdachte die niet opgespoord en aangehouden wil worden. De eerste fase van de opsporing dus.
Als we beter kijken naar het door het hof in de zaak tegen verzoeker aangehaalde arrest van uw raad (HR 28/01/03, LJN AE9671) blijkt het ook in dat arrest om de eerste fase van de opsporing te gaan. Het ging om een commandant die de Koninklijke Marechaussee had laten afbellen, om zo te voorkomen dat er werk werd gemaakt van een geconstateerd stafbaar feit. Inderdaad een mededeling die ertoe kon strekken dat van opsporing werd afgezien, zoals het hof in de zaak tegen verzoeker overweegt. Maar wel een mededeling die ertoe strekte en ertoe had kunnen leiden dat de marechaussee ‘alsnog zou afzien van het instellen van een opsporingsonderzoek’ (onderstreping van opsteller middel), aldus uw raad.
Dat is in de ogen van verzoeker de denkfout die het hof maakt. De vraag is niet of ‘het opsporingsonderzoek’ in zijn algemeenheid mogelijk belemmerd had kunnen worden door de verklaring die verzoeker heeft afgelegd. De vraag is of verzoeker door het afleggen van die verklaring op een moment dat [betrokkene] al in de fase van de gevangenhouding zat, heeft gepoogd of heeft kunnen pogen [betrokkene] te helpen bij het ontkomen aan zijn aanhouding of de opsporing in het kader van zijn aanhouding. Nu dit niet het geval is geweest, heeft het hof ten onrechte overtreding van art. 189 Sr bewezen verklaard.
Overigens acht verzoeker het ook niet begrijpelijk waarom in de ogen van het hof sprake is van een onvoltooid misdrijf. Strafbaar is immers het ‘behulpzaam zijn’ zelf. Het hof stelt ‘die valse verklaring had ertoe kunnen leiden dat het onderzoek belemmerd zou worden’. Maar ook: ‘Nu de opsporingsambtenaren hebben achterhaald dat het door de verdachte verschafte alibi vals was, is het misdrijf niet voltooid’. Als sprake is geweest van het achterhalen van de valsheid van de verklaring, zoals het hof zegt, dan is daar kennelijk onderzoek naar verricht. En heeft de valse verklaring het onderzoek in die zin belemmerd, want vertraagd of meer werk gekost. Dan zou het een voltooid feit zijn, zij het niet kwalificeerbaar als begunstiging. Of bedoelt het hof dat sprake is van een poging omdat het gewenste resultaat niet is gevolgd, namelijk een vrijspraak? Dat onderstreept dan juist weer de onjuistheid van de redenering van het hof. Want dan was hetgeen is bewezen verklaard kennelijk toch gericht op het beïnvloeden van het bewijs, en het verkrijgen van een vrijspraak. En dat levert, zoals gezegd, geen begunstiging op.
Verzoeker merkt op dat wat het hof heeft gedaan in zijn zaak, neerkomt op het strafbaar achten van het plegen van een niet-strafbare (want niet onder ede afgelegde) meineed. Wat verzoeker heeft gedaan is het afleggen van een verklaring tegenover de politie, waarvan door het hof is vastgesteld dat die verklaring niet naar waarheid was. In ons rechtssysteem is in zeer specifieke gevallen het liegen tegenover politie of justitie strafbaar. Zoals het doen van valse aangifte. Of het afleggen van een onware verklaring onder ede. Maar in verreweg de meeste gevallen is het afleggen van een onjuiste verklaring, hoe vervelend misschien ook, niet strafbaar. In de ogen van verzoeker valt het afleggen van een valse verklaring tegenover de politie onder de categorie van niet strafbare verklaringen. Dat was anders geweest als verzoeker onder ede zijn verklaring had afgelegd. Maar dat was hier niet het geval. Door het afleggen van een dergelijke verklaring nu strafbaar te achten onder art. 189 Sr heeft het hof de werking van art. 189 Sr te ver opgerekt.
Hoe dan ook, het hof heeft ten onrechte bewezen geacht dat verzoeker ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om [betrokkene] behulpzaam te zijn in het ontkomen aan de nasporing van ambtenaren van de justitie of politie, in de zin van art. 189 Sr, [betrokkene] heeft voorzien van een vals alibi. Althans kan gelet op het bovenstaande gezegd worden dat het hof ten onrechte het bewezenverklaarde heeft gekwalificeerd als het medeplegen van een poging opzettelijk iemand verdacht van enig misdrijf behulpzaam zijn in het ontkomen aan de nasporing van de ambtenaren van justitie of politie.
Amsterdam, 23 juli 2013
Raadsvrouw en gemachtigde
E.G.C. Groenendaal