Het hof heeft geconstateerd dat de tekst van de tenlastelegging, zoals deze in eerste aanleg door de rechtbank in haar vonnis is opgenomen, enkele taal- en interpunctiefouten bevat, kennelijk door de wijze van digitaal kopiëren daarvan. Het hof gaat uit van de oorspronkelijke tekst, zoals deze hier is opgenomen.
Hof Den Haag, 16-01-2018, nr. 22-005810-11
ECLI:NL:GHDHA:2018:32
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
16-01-2018
- Zaaknummer
22-005810-11
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2018:32, Uitspraak, Hof Den Haag, 16‑01‑2018; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:1963
Uitspraak 16‑01‑2018
Inhoudsindicatie
Artikelen 139c, 139d, 140 en 232 van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte heeft zich samen met anderen gedurende een periode van enkele maanden schuldig gemaakt aan feiten die betrekking hebben op een zeer geavanceerde en goed georganiseerde vorm van skimmen. Verdachte heeft e-dentifiers van ABN AMRO Bank gemanipuleerd. Zijn medeverdachten hebben deze gemanipuleerde e-dentifiers vervolgens in bankshops van ABN AMRO Bank geplaatst. Met deze gemanipuleerde e-dentifiers zijn daarna honderden gegevens van betaalpassen van nietsvermoedende klanten van deze bank afgetapt en opgenomen. Met behulp van door verdachte geprogrammeerde downloadpassen hebben de medeverdachten telkens buitgemaakte bankpasgegevens opgehaald bij de gemanipuleerde e-dentifiers in de bankshops. Zij brachten deze gegevens vervolgens (fysiek) naar verdachte, die de gegevens van de downloadpassen haalde ten behoeve van de vervaardiging van valse betaalpassen. Met deze valse betaalpassen is vervolgens door anderen – wereldwijd - voor meer dan € 1 miljoen ‘gecasht’. Het hof veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 (twee) jaren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren.
Rolnummer: 22-005810-11
Parketnummer: 10-960015-10
Datum uitspraak: 16 januari 2018
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 28 november 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Groot-Brittannië) op [geboortedatum],
adres: [adres] (Groot-Brittannië).
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof op 19 december 2017 en 2 januari 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 5 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van voorarrest, alsmede tot betaling van een geldboete van € 168.567,87, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen voor 365 dagen hechtenis. Voorts is er een beslissing genomen omtrent de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij en omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen, een en ander zoals omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
De officier van justitie heeft eveneens tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging1.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2008 tot en met 20 januari 2010 te Leeuwarden en/of Assen en/of Amsterdam en/of Alkmaar, althans in Nederland en/of te London, althans in Groot-Brittannië, en/of in Milaan, althans in Italië,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens)
opzettelijk en wederrechtelijk met (een) technisch(e) hulpmiddel(en) gegevens heeft afgetapt of heeft opgenomen die niet voor hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) bestemd waren en die werden verwerkt of werden overgedragen door middel van telecommunicatie of door middel van (een) geautomatiseerd(e) werk(en),
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met behulp van zogenaamde downloadpassen en/of gemanipuleerde kaartidentificatielezers (e.dentifiers van onder meer de ABN AMRO Bank) een (grote) hoeveelheid rekeningnummers en/of bijbehorende (PINcodes) gegevens (in elk geval van 2354 rekeningnummers van de ABN AMRO Bank) afgetapt en/of opgenomen;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2008 tot en met 20 januari 2010 te Leeuwarden, althans in Nederland en/of te London, althans in Groot-Brittannië, en/of in Milaan, althans in Italië,tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens)
met het oogmerk om opzettelijk en wederrechtelijk met een technisch hulpmiddel gegevens af te tappen of op te nemen die niet voor verdachte en/of zijn mededader(s) bestemd zijn en die worden verwerkt of overgedragen door middel van telecommunicatie of door middel van een geautomatiseerd werk, (een) technisch(e) hulpmiddel(en) dat/die hoofdzakelijk geschikt gemaakt of ontworpen was/waren tot het plegen van dat misdrijf heeft vervaardigd, verkocht, verworven, ingevoerd, verspreid of anderszins ter beschikking heeft gesteld of voorhanden heeft gehad, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) een (grote) hoeveelheid kaartidentificatielezers (onder meer zogenaamde e.dentifiers van de ABN AMRO Bank) en/of zogenaamde downloadpassen (gelijkend op betaal- en /of chipknippassen van onder meer de ABN AMRO Bank) dusdanig gemodificeerd en/of geprogrammeerd en/of de hiertoe benodigde software ontworpen dat met behulp
van deze kaartlezers en passen rekeningnummers en bijbehorende (PIN-codes) gegevens (van onder meer ABN AMRO klanten) afgetapt en/of opgenomen zouden kunnen worden;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2008 tot en met 20 januari 2010 te Leeuwarden, althans in Nederland en/of in London, althans in Groot-Brittannië en/of in Milaan, althans in Italië,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens)
opzettelijk (een) betaalpas(sen), (een) waardekaart(en), enige andere voor het publiek beschikbare kaart(en) en/of voor het publiek beschikbare drager(s) van identiteitsgegevens, bestemd voor het verrichten of verkrijgen van betalingen of andere prestaties langs geautomatiseerde weg, te weten een (grote)
hoeveelheid (betaal- althans chipknippassen (onder meer van de ABN AMRO bank), valselijk heeft opgemaakt of heeft vervalst met het oogmerk zichzelf en/of
zijn mededader(s) en/of (een) ander(en) te bevoordelen, en/of dat hij gebruik heeft gemaakt van deze passen of dragers als ware deze echt en onvervalst;
4.
hij in of omstreeks de període van 1 december 2008 tot en met 20 januari 2010 te Leeuwarden, althans in Nederland en/of te London, althans in Groot-Brittannië, en/of in Milaan, althans in Italië, heeft deelgenomen aan een organisatie, die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk (onder andere)
- het aftappen of opnemen van gegevens die niet voor hem/hen bestemd zijn en die worden verwerkt of overgedragen door middel van telecommunicatie of door middel van een geautomatiseerd werk (art. 139c Wetboek van Strafrecht)
en/of
- het plaatsen van technische hulpmiddel(en) voor het aftappen en/of opnemen van gegevens door middel van telecommunicatie of door middel van een geautomatiseerd werk (art. 139d Wetboek van Strafrecht)
en/of- het valselijk opmaken en/of vervalsen van betaalpassen, waardekaarten en/of andere voor het publiek beschikbare kaarten of dragers van identiteitsgegevens, bestemd voor het verrichten of verkrijgen van betalingen of andere prestaties langs geautomatiseerde weg, alsmede het gebruik van deze kaarten, passen of dragers als ware deze echt en onvervalst (art. 232 Wetboek van Strafrecht)
en/of
- het voorhanden hebben van een of meer geld(bedragen) terwij1 hij/zij wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat dit/deze geldbedrag(en) afkomstig uit enig misdrijf (art. 420bis Wetboek van Strafrecht);
5.
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2008 tot en met 20 januari 2010, te Leeuwarden, althans in Nederland, en/of te London, althans in Groot-Brittannië, en/of in Milaan, althans in Italië (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een voorwerp, te weten een geldbedrag(van in totaal 1.509.601 euro en 75 eurocent), voorhanden heeft gehad,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat voornoemd geldbedrag -onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Geldigheid van de dagvaarding (feit 2)
Ingevolge artikel 261 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) dient de dagvaarding, voor zover zij betrekking heeft op de tenlastelegging, op straffe van nietigheid een opgave te bevatten van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse het zou zijn begaan. Voorts dient de dagvaarding de omstandigheden te vermelden waaronder het feit zou zijn begaan.
De tenlastelegging strekt er daarbij toe om voor de procesdeelnemers – zowel voor het openbaar ministerie en de rechter als voor de verdachte en eventueel de benadeelde partij – de inzet van het geding en de te volgen beslissingsstructuur met de vereiste duidelijkheid vast te leggen. Daarbij bepaalt het openbaar ministerie de omvang van het strafgeding. De rechter is evenwel gehouden om de tenlastelegging te interpreteren.
Onder 2 wordt de verdachte verweten – kort gezegd - dat hij, al dan niet in vereniging met anderen, een of meer technische hulpmiddelen die hoofdzakelijk geschikt gemaakt of ontworpen waren om gegevens af te tappen of op te nemen die niet voor de verdachte of zijn mededaders bestemd zijn, heeft vervaardigd, verkocht, verworven, ingevoerd, verspreid, aanwezig doen zijn of anderszins ter beschikking heeft gesteld of voorhanden heeft gehad, immers heeft de verdachte al dan niet tezamen met zijn mededaders een hoeveelheid kaartidentificatielezers en/of zogenaamde downloadpassen gemodificeerd, geprogrammeerd dan wel ontworpen. De tenlastelegging heeft derhalve het oog op artikel 139d van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
Naar het oordeel van het hof heeft de opsteller van de tenlastelegging door het gebruik van het woordje ‘immers’ kennelijk bedoeld het strafrechtelijk verwijt dat verdachte onder 2 wordt gemaakt te beperken tot het medeplegen van het vervaardigen van (kort gezegd) opnameapparatuur, nu in de feitelijke omschrijving slechts het verwijt wordt gemaakt deze te hebben gemodificeerd, geprogrammeerd en/of ontworpen. Door deze wijze van opstellen van de tenlastelegging kan niet gezegd worden dat voor eenieder duidelijk en helder is dat verdachte (al dan niet tezamen met een ander of anderen), naast het vervaardigen, ook verweten wordt dat hij de opnameapparatuur heeft verkocht, verworven, ingevoerd, verspreid, aanwezig heeft doen zijn of ter beschikking heeft gesteld of voorhanden heeft gehad. In zoverre voldoet de dagvaarding naar het oordeel van het hof niet aan de op grond van artikel 261 Sv aan een dagvaarding te stellen eisen.
De dagvaarding zal dan ook ten aanzien van deze overige kwalitatieve bestanddelen nietig worden verklaard.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in hoger beroep ten aanzien van feit 5
Blijkens de akte rechtsmiddel van 12 december 2011 heeft de officier van justitie onbeperkt hoger beroep ingesteld. In de appelschriftuur van 27 december 2011 heeft de officier van justitie twee grieven (te weten ten aanzien van de vrijspraken voor feiten 2 en 5) opgenomen alsmede aangegeven dat het openbaar ministerie zich niet kan verenigen met de beslissing van de rechtbank omtrent de opgelegde straf.
Ter terechtzitting in hoger beroep op 19 december 2017 heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld, dat, zoals bij e-mailbericht van 18 december 2017 reeds aangekondigd, het hoger beroep niet langer gericht is tegen de vrijspraak voor feit 5.
Het hof is, gelet op het vorenstaande en op het bepaalde in artikel 416 Sv, van oordeel dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in het hoger beroep ten aanzien van feit 5, nu de grieven van het openbaar ministerie zich niet tegen dat feit richten.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 5 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en mitsdien mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, Sv staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie (feiten 2 en 3)
De raadsman van verdachte heeft gesteld dat het bewijsverweer dat wordt gevoerd ten aanzien van het medeplegen van de feiten 2 en 3 consequenties heeft voor de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Nu Nederland niet (mede) als pleegplaats voor deze feiten kan worden aangemerkt vervalt immers – gelet op artikel 2 Sr – de grondslag voor rechtsmacht van Nederland.
Het hof acht, anders dan de verdediging, wel bewezen dat Nederland mede als pleegplaats kan worden aangemerkt en verwijst op deze plaats naar hetgeen hieronder wordt overwogen ten aanzien van het bewijs. Ook overigens zijn er geen beletselen voor vervolging en berechting van de verdachte in Nederland. Het Openbaar Ministerie is derhalve ten aanzien van feiten 2 en 3 ontvankelijk in de vervolging.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 45 maanden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewijsoverwegingen
Inleiding
ABN AMRO Bank N.V. is in de periode van medio december 2008 tot en met mei 2009 geconfronteerd met aanvallen van skimming waarbij het zogenaamde Common Point of Purchase (de door de bank geregistreerde locatie van een specifieke geldautomaat of betaalautomaat) niet kon worden vastgesteld. Dit betekent dat de betreffende bankpassen niet zijn geskimd bij een reguliere geld- of betaalautomaat. Met gebruik van valse betaalpassen is vervolgens (wereldwijd) ten laste van rekeninghouders van ABN AMRO Bank geld afgeschreven.
Op 7 mei 2009 is het Team High Tech Crime in Nederland geïnformeerd door de Engelse Dedicated Cheque and Plastic Crime Unit (DCPCU) over een nieuwe methode van skimming, die aan het licht was gekomen na het aantreffen van een gemanipuleerde identificatiekaartlezer (een zogenaamde e-dentifier van ABN AMRO Bank) tijdens een huiszoeking in de woning van verdachte.
ABN AMRO Bank heeft in de ten laste gelegde periode haar klanten in staat gesteld om haar zogeheten bankshops te internetbankieren met gebruikmaking van daartoe bij computers geplaatste e-dentifiers. Deze e-dentifiers dienden ter authenticatie en wel aldus dat een klant zijn of haar betaalpas in een dergelijke e-dentifier plaatste en vervolgens de pincode intoetste, waarna de eigenlijke authenticatie plaatsvond middels een zogeheten challenge-response procedure.
Uit nader onderzoek is het volgende gebleken.
Verdachte heeft in de ten laste gelegde periode meerdere e-dentifiers van de ABN Amro Bank gemanipuleerd. Anderen hebben verdachte voorzien van originele e-dentifiers van ABN AMRO Bank en een originele ABN AMRO-bankpas. Verdachte heeft vervolgens in de originele e-dentifiers een extra printplaat met daarop een microcontroller aangebracht, waardoor gegevens konden worden onderschept. Het ging daarbij in het bijzonder om de zogenaamde track 2 gegevens. Deze gegevens bevinden zich op de magneetstrip van bankpassen en bevatten onder meer de rekeninggegevens en de versleutelde pincode behorende bij de betreffende bankpas. Telkens wanneer een klant van ABN AMRO Bank zijn of haar bankpas in een door verdachte gemanipuleerde e-dentifier plaatste, werden de track 2 gegevens onderschept door en opgeslagen op de door verdachte vervaardigde microcontroller. Verdachte heeft daarnaast ook zogenaamde downloadpassen geprogrammeerd. Op deze downloadpassen konden honderden track 2 gegevens in combinatie met pincodes worden opgeslagen. De downloadpassen waren zodanig geprogrammeerd dat deze de track 2 gegevens en pincodes die in een gemanipuleerde e-dentifier waren opgeslagen konden uitlezen en wegschrijven naar c.q. opslaan in het geheugen op de downloadpas.
De gemanipuleerde e-dentifiers en downloadpassen zijn door verdachte aan zijn medeverdachten verstrekt. Deze medeverdachten hebben vervolgens de e-dentifiers in de ABN AMRO bankshops omgewisseld met de gemanipuleerde e-dentifiers. Nietsvermoedende klanten van de ABN AMRO bankshops konden vervolgens ogenschijnlijk ‘gewoon’ in de bankshop internetbankieren en hun transacties verrichten. Ondertussen werden de track 2 gegevens en pincode van hun betaalpassen afgevangen en opgeslagen in de gemanipuleerde e‑dentifier. De medeverdachten hebben ook de opgeslagen gegevens volgens een door verdachte ontworpen werkwijze gekopieerd op de downloadpassen, door nogmaals naar de bankshops te gaan en daar de downloadpassen in te gemanipuleerde e‑dentifier te plaatsen.
Uit het onderzoek blijkt dat verdachte de downloadpassen zodanig heeft geprogrammeerd dat de opgeslagen gegevens werden versleuteld en alleen door hem konden worden gelezen. De van track 2 gegevens en pincodes voorziene downloadpassen werden door de medeverdachten bij verdachte bezorgd die de gegevens vervolgens heeft ontsleuteld. De aldus verkregen gegevens zijn gebruikt voor de vervaardiging van geprepareerde betaalpassen die de verdachte weer ter beschikking heeft gesteld aan een of meer personen, die daarmee in staat waren bij geldautomaten geld op te nemen ten laste van de klanten van ABN AMRO als waren zij daartoe bevoegd.
Feiten 1, 2 en 3 (Medeplegen)
De raadsman van verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de rol van verdachte bij de ten laste gelegde feiten beperkt is gebleven en niet voldoet aan de aan medeplegen gestelde eis van een nauwe en bewuste samenwerking met anderen.
De raadsman heeft daartoe aangevoerd – kort en zakelijk weergegeven – dat verdachte slechts zijn technische kennis en kunde aan anderen ter beschikking heeft gesteld en dat zijn handelingen uitsluitend hebben plaatsgevonden vanuit zijn woning in Engeland. De raadsman concludeert dat verdachtes bijdrage aan het opnemen van de gegevens en het gebruiken van valse betaalpassen niet van voldoende gewicht is geweest en dat daarom geen sprake is van medeplegen. Verdachte dient daarom integraal van de ten laste gelegde feiten te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt voorop dat in zijn algemeenheid de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard, indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Op basis van de bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende vast.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verdachte het onder 2 ten laste gelegde, medeplegen van de vervaardiging van opnameapparatuur om wederrechtelijk gegevens op te nemen, bekend. Dat verdachte e-dentifiers van ABN AMRO Bank heeft gemanipuleerd en downloadpassen heeft geprogrammeerd, en dat medeverdachten hierbij nauw en bewust met hem hebben samengewerkt, wordt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen ook ondersteund. In zoverre moet het verweer reeds daarom worden verworpen.
Het hof overweegt ten aanzien van het onder 1 en 3 ten laste gelegde als volgt.
Verdachte vervulde in de hiervoor beschreven gang van zaken afgezien van een overwegend technische rol ook een wezenlijke rol binnen het grotere verband waarbinnen het manipuleren van e-dentifiers en programmeren van downloadpassen plaatsvond. Hij vervaardigde de gemanipuleerde e-dentifiers en programmeerde de downloadpassen. Hij was in de kring van de medeverdachten de enige persoon die dit kon bewerkstelligen. De gegevens die door anderen werden afgetapt en opgenomen werden ook door verdachte van de downloadpassen gehaald en na bewerking – kennelijk met het oog deze op valse betaalpassen te plaatsen - aan die anderen ter beschikking gesteld. Verdachte had aldus een belangrijke rol zowel in het proces van aftappen en opnemen van die gegevens als in het proces van het daarop volgende ‘cashen’ met valse betaalpassen.
Dat de manier waarop verdachte zijn technische rol vorm had gegeven ook van grote betekenis was voor de wijze waarop het grotere verband functioneerde en daarmee voor de rol van verdachte bij de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten blijkt onder meer ook uit het volgende. Bij het downloaden van de gegevens op de gemanipuleerde e-dentifiers met de downloadpassen werd gebruik gemaakt van versleuteling. Alleen verdachte droeg kennis van de manier waarop de op de downloadpassen gedownloade gegevens konden worden ontcijferd. De medeverdachten moesten daarom telkens met de met gegevens gevulde downloadpassen vanuit Nederland naar verdachte in Engeland reizen, om de gegevens van de downloadpassen te laten halen. Zo behield verdachte de totale controle over wat er met de gegevens gebeurde en konden de medeverdachten in de voorfase van de skimoperatie niet zonder hem opereren. Die controle heeft zich derhalve ook uitgestrekt tot het ‘cashen’ van geld met valse betaalpassen. Verdachte bepaalde wie welke hoeveelheid gegevens ontving en daarmee dicteerde hij wie er welke geldbedragen kon genereren. In ruil voor zijn handelen kreeg verdachte 50% van de opbrengsten.
Nu verdachte zo’n essentiële rol bij het aftappen, opnemen en gebruik maken van gegevens en daarmee later ook bij het ‘cashen’ met valse betaalpassen heeft gehad is het hof van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten is komen vast te staan. Hoewel ten aanzien van de feiten 1 en 3 geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering in enge zin, is de bijdrage van de verdachte aan het ten laste gelegde naar het oordeel van het hof van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Feit 4
Het hof stelt voorop dat van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr slechts dan sprake kan zijn, indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. (Vgl. HR 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2015:264) en HR 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:413 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2017:413))
Vooropgesteld kan worden dat in de ten laste gelegde feiten sprake was van skimactiviteiten. Inherent aan skimactiviteiten is een aanzienlijke mate van organisatie. Skimmen is in zijn algemeenheid een gefaseerd en complex proces waarbij nauw moet worden samengewerkt tussen de betrokken personen in de voorbereiding, de (technische) uitvoering met betrekking tot het aftappen van vertrouwelijke gegevens die noodzakelijk zijn voor het verrichten van een betalingstransactie met behulp van een bankpas, het prepareren van valse betaalpassen en het uiteindelijke ‘cashen’ van geld. Deze handelswijze vergt een planmatige aanpak, intensieve samenwerking en duidelijke afstemming tussen de betrokken personen. Dat is met name noodzakelijk vanwege de vereiste snelheid van het proces. Wil een skimoperatie succesvol verlopen, dan dient zo min mogelijk tijd verloren te gaan tussen het moment van aftappen van de vertrouwelijke gegevens en het daadwerkelijke ‘cashen’.
Uit de inhoud van het dossier volgt – zoals hierboven reeds uitvoeriger aan de orde is gekomen - dat in onderhavige zaak over een bepaalde periode op meerdere locaties e-dentifiers in bankshops van ABN AMRO Bank zijn verwisseld voor gemanipuleerde exemplaren. Met behulp van de gemanipuleerde e-dentifiers zijn van een aanzienlijk aantal bankpassen de daarbij behorende bankrekeningnummers - en pingegevens afgetapt en is door wereldwijde geldopnames met behulp van deze gegevens een groot geldbedrag buitgemaakt.
Het hof is – mede gelet op het hiervoor overwogene - van oordeel dat er in de onderhavige zaak sprake was een gestructureerd samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en continuïteit, die tot oogmerk had om op onrechtmatige wijze grote geldbedragen te bemachtigen.
Verdachte als deelnemer van deze organisatie
Naar het oordeel van het hof kan verdachte worden aangemerkt als deelnemer van deze organisatie, nu hij een substantieel aandeel heeft gehad in de gedragingen die strekten tot of rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Verdachte nam in de skimactiviteiten een overwegend technische rol in.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte niet alleen zorgde voor de vervaardiging van gemanipuleerde e-dentifiers en downloadpassen, maar dat inherent was aan de daartoe door hem ontwikkelde techniek dat hij volledige controle hield over de manier waarop en de mate waarin zijn medeverdachten de buitgemaakte gegevens konden verzilveren. Zo versleutelde hij alle gegevens die op de downloadpassen werden opgeslagen, zodat alleen hij deze gegevens kon inzien en vervolgens onder zijn eigen voorwaarden kon verstrekken aan de juiste personen. Ook blijkt dat verdachte de gegevens kon herleiden tot specifieke e-dentifiers. Zo is vastgesteld dat de opgeslagen gegevens op de downloadpassen door de auteur van de broncode (zijnde verdachte) telkens waren voorzien van twee extra getallen, die in verband kunnen worden gebracht met een ‘team’ en een ‘contractor’.
Op grond hiervan is het hof van oordeel dat de verdachte heeft behoord tot een samenwerkingsverband dat gericht was op het plegen van gegevens aftappen en opnemen, vervaardigen van opnameapparatuur, gebruikmaking van valse betaalkaarten en witwassen en dat hij daarnaast ook gedragingen heeft ondersteund die mede strekten tot de verwezenlijking van het binnen die organisatie bestaande oogmerk.
Daarom is bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2008 tot en met 31 mei 2009 te Leeuwarden en/of Assen en/of Amsterdam en/of Alkmaar, althans in Nederland en/of te London, althans in Groot-Brittannië, en/of in Milaan, althans in Italië,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens)
opzettelijk en wederrechtelijk met (een) technisch(e) hulpmiddel(en) gegevens heeft afgetapt en heeft opgenomen die niet voor hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) bestemd waren en die werden verwerkt of werden overgedragen door middel van telecommunicatie of door middel van (een) geautomatiseerd(e) werk(en),
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met behulp van zogenaamde downloadpassen en/of gemanipuleerde kaartidentificatielezers (e.dentifiers van onder meer de ABN AMRO Bank) een (grote) hoeveelheid rekeningnummers en/of bijbehorende (PINcodes) gegevens (in elk geval van 2354 rekeningnummers van de ABN AMRO Bank) afgetapt en/of opgenomen; 2.
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2008 tot en met 6 mei 2009 te Leeuwarden, althans in Nederland en/of te London, althans in Groot-Brittannië, en/of in Milaan, althans in Italië, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens)
met het oogmerk om opzettelijk en wederrechtelijk met een technisch hulpmiddel gegevens af te tappen of op te nemen die niet voor verdachte en/of zijn mededader(s) bestemd zijn en die worden verwerkt of overgedragen door middel van telecommunicatie of door middel van een geautomatiseerd werk, (een) technisch(e) hulpmiddel(en) dat/die hoofdzakelijk geschikt gemaakt of ontworpen was/waren tot het plegen van dat misdrijf heeft vervaardigd, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) een (grote) hoeveelheid kaartidentificatielezers (onder meer zogenaamde e.dentifiers van de ABN AMRO Bank) en/of zogenaamde downloadpassen (gelijkend op betaal- en /of chipknippassen van onder meer de ABN AMRO Bank) dusdanig gemodificeerd en/of geprogrammeerd en/of de hiertoe benodigde software ontworpen dat met behulp
van deze kaartlezers en passen rekeningnummers en bijbehorende (PIN-codes) gegevens (van onder meer ABN AMRO klanten) afgetapt en/of opgenomen zouden kunnen worden;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2008 tot en met 20 januari 2010 te Leeuwarden, althans in Nederland en/of in London, althans in Groot-Brittannië en/of in Milaan, althans in Italië,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens)
opzettelijk (een) betaalpas(sen), (een) waardekaart(en), enige andere voor het publiek beschikbare kaart(en) en/of voor het publiek beschikbare drager(s) van identiteitsgegevens, bestemd voor het verrichten of verkrijgen van betalingen of andere prestaties langs geautomatiseerde weg, te weten een (grote)
hoeveelheid betaal- althans chipknippassen (onder meer van de ABN AMRO bank), valselijk heeft opgemaakt of heeft vervalst met het oogmerk zichzelf en/of
zijn mededader(s) en/of (een) ander(en) te bevoordelen, en/of dat hij gebruik heeft gemaakt van valselijk opgemaakte betaalpassen, bestemd voor het verrichten van betalingen of andere prestaties langs geautomatiseerde weg, te weten magneetstripkaarten van ABN AMRO Bank, deze passen of dragers als ware deze echt en onvervalst;
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2008 tot en met 20 januari 2010 te Leeuwarden, althans in Nederland en/of te London, althans in Groot-Brittannië, en/of in Milaan, althans in Italië, heeft deelgenomen aan een organisatie, die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk (onder andere)
- het aftappen of opnemen van gegevens die niet voor hem/hen bestemd zijn en die worden verwerkt of overgedragen door middel van telecommunicatie of door middel van een geautomatiseerd werk (art. 139c Wetboek van Strafrecht)
en/of
- het plaatsen van technische hulpmiddel(en) voor het aftappen en/of opnemen van gegevens door middel van telecommunicatie of door middel van een geautomatiseerd werk (art. 139d Wetboek van Strafrecht)
en/of- het valselijk opmaken en/of vervalsen van betaalpassen, waardekaarten en/of andere voor het publiek beschikbare kaarten of dragers van identiteitsgegevens, bestemd voor het verrichten of verkrijgen van betalingen of andere prestaties langs geautomatiseerde weg, alsmede het gebruik van deze kaarten, passen of dragers als ware deze echt en onvervalst (art. 232 Wetboek van Strafrecht)
en/of
- het voorhanden hebben van een of meer geld(bedragen) terwij1 hij/zij wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat dit/deze geldbedrag(en) afkomstig waren uit enig misdrijf (art. 420bis Wetboek van Strafrecht).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, Sv wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van het opzettelijk en wederrechtelijk met een technisch hulpmiddel gegevens aftappen of opnemen die niet voor hem bestemd zijn en die worden verwerkt of overgedragen door middel van een geautomatiseerd werk, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van met het oogmerk dat daarmee een misdrijf als bedoeld in artikel 139c van het Wetboek van Strafrecht wordt gepleegd, een technisch hulpmiddel dat hoofdzakelijk geschikt gemaakt of ontworpen is tot het plegen van een zodanig misdrijf, vervaardigen, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van de valse pas als bedoeld in artikel 232, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware deze echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich samen met anderen gedurende een periode van enkele maanden schuldig gemaakt aan feiten die betrekking hebben op een zeer geavanceerde en goed georganiseerde vorm van skimmen. Verdachte heeft e-dentifiers van ABN AMRO Bank gemanipuleerd. Zijn medeverdachten hebben deze gemanipuleerde e-dentifiers vervolgens in bankshops van ABN AMRO Bank geplaatst. Met deze gemanipuleerde e-dentifiers zijn daarna honderden gegevens van betaalpassen van nietsvermoedende klanten van deze bank afgetapt en opgenomen. Met behulp van door verdachte geprogrammeerde downloadpassen hebben de medeverdachten telkens buitgemaakte bankpasgegevens opgehaald bij de gemanipuleerde e-dentifiers in de bankshops. Zij brachten deze gegevens vervolgens (fysiek) naar verdachte, die de gegevens van de downloadpassen haalde ten behoeve van de vervaardiging van valse betaalpassen. Met deze valse betaalpassen is vervolgens door anderen – wereldwijd - voor meer dan € 1 miljoen ‘gecasht’.In dit samenwerkingsverband vervulde verdachte een essentiële rol in. Als technicus stelde hij zijn medeverdachten feitelijk in staat te skimmen. De technieken die verdachte daarbij heeft toegepast waren zeer geavanceerd. De manipulatie van e-dentifiers in bankshops (en daarmee het onbekend blijven van een locatie van skimmen) maakte het voor ABN AMRO Bank vrijwel onmogelijk om de skimoperatie op korte termijn te ontdekken. Het is dan ook door een toevallige gebeurtenis dat deze skimoperatie aan het licht is gekomen.
Maar ook overigens was verdachtes rol in het samenwerkingsverband groot. Door de door hem toegepaste techniek behield hij in het gehele proces de volledige controle over zijn mededaders, en bepaalde hij wie van hen welke valse betaalpassen in handen kreeg. Daarmee had hij een organiserende rol in het samenwerkingsverband.
Verdachte en zijn medeverdachten hebben zich aldus schuldig gemaakt aan ernstige feiten. In het financieel verkeer moet iedereen erop kunnen vertrouwen dat men op een veilige manier kan worden deelgenomen aan het elektronische betalingsverkeer. Dit vertrouwen wordt ernstig ondermijnd wanneer blijkt dat bij gebruik van de betaalpas de vertrouwelijke gegevens van deze betaalpas en de pincode door derden onrechtmatig worden verkregen en met die gegevens van de bijbehorende rekeningen geld wordt opgenomen. Dat geldt met name wanneer dat gebruik plaatsheeft in een bankfiliaal, een plaats waar de klant bij uitstek mag verwachten dat hij veilig zijn bankzaken kan regelen. Naast de financiële schade gaat dit voor de pasgebruiker en -eigenaar gepaard met veel hinder, frustratie en overlast om die schade te herstellen.
In het onderhavige geval heeft het Hof ten nadele van de verdachte ook meegewogen de naar het oordeel van het hof meer dan gemiddelde dreiging voor het betrouwbaarheid van het elektronische betalingsverkeer die uitging van de door verdachte en zijn medeverdachten ontwikkelde en toegepaste skimming-methode. Zoals hiervoor overwogen was voor die methode kenmerkend dat geen Common Point of Purchase kon worden vastgesteld, en kon in beginsel evenmin het onrechtmatig gebruik van de overgenomen gegevens tijdig worden herkend en/of voorkomen. Feitelijk is dankzij de min of meer toevallige vondst in Engeland van een gemanipuleerde e-dentifier zicht verkregen op de gebruikte modus operandi. Daarnaast heeft het hof bij de straftoemeting betrokken dat sprake is van een groot aantal rekeninghouders aan wie vertrouwelijke bankgegevens zijn ontfutseld en van een zeer hoog benadelingsbedrag.
Gezien de ernst van de feiten is het hof van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie (afkomstig uit het European Criminal Records Information System) d.d. 11 december 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder in Nederland of elders in Europa onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Het hof is – alles afwegende – van oordeel dat de in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren onvoldoende recht doet aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten. Naar oordeel van het hof is een gevangenisstraf voor een langere duur aan de orde. Het hof heeft in dit verband gedacht aan een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren. Het hof heeft evenwel geconstateerd dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, nu er tussen het instellen van het hoger beroep op 7 december 2011 en het wijzen van dit arrest op 16 januari 2018 een periode van aanzienlijk meer dan 24 maanden is gelegen. Gelet op deze mate van overschrijding van de redelijke termijn alsmede gelet op het tijdsverloop sinds het begaan van de bewezenverklaarde feiten, ziet het hof aanleiding om in plaats van voormelde straf een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijk deel gelijk zal zijn aan de duur van het voorarrest alsmede de buitenlandse detentie. Het hof ziet daarbij verder aanleiding het voorwaardelijk deel voor de wettelijk maximale duur op te leggen, teneinde verdachte gedurende de proeftijd ervan te weerhouden zijn (technische) kennis en ervaring opnieuw ter beschikking te stellen voor kwade doelen.
In beslag genomen voorwerpen
Het na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, zoals deze vermeld is onder 11 op de beslaglijst, volgens opgave van de verdachte aan hem toebehorend, dient naar het oordeel van het hof te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Het hof zal voorts de teruggave gelasten aan de rechthebbende (zijnde ABN AMRO Bank) van het na te melden en nog niet teruggegeven voorwerp, zoals deze is vermeld onder 10 op de beslaglijst.
Vordering tot schadevergoeding ABN AMRO Bank N.V.
In het onderhavige strafproces heeft ABN AMRO Bank N.V. zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 1.509.601,75.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit gehele bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.133.796,86, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens verdachte betwist. De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk is. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat uit het Uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat ABN AMRO Bank N.V. slechts rechtsgeldig kan worden vertegenwoordigd door twee tekenbevoegde personen, terwijl de vordering van de benadeelde partij is ondertekend door slechts één persoon.Voorts, subsidiair, heeft de raadsman aangevoerd dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding met zich brengt, nu de toerekenbaarheid en causaliteit veel vragen oproepen. Volgens de raadsman moet de vordering van de benadeelde partij om die reden eveneens niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het hof overweegt ten aanzien van het verweer met betrekking tot de ondertekening van de vordering van de benadeelde partij als volgt.
Op grond van het bepaalde in het thans geldende artikel 51f jo. 51c lid 2 Sv kan een slachtoffer zich laten bijstaan door een vertegenwoordiger, die daartoe over een schriftelijk volmacht beschikt. Voorts is van belang dat, indien niet aan het vereiste schriftelijke volmacht is voldaan, de beginselen van een goede procesorde met zich brengen dat de benadeelde partij pas in haar vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nadat zij door het openbaar ministerie dan wel de rechter in de gelegenheid is gesteld dat verzuim te herstellen (vgl. HR 5 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5371).
Uit de stukken in het dossier blijkt het volgende.De vordering van de benadeelde partij ABN AMRO Bank N.V. is op 25 oktober 2010 ingediend door de heer [naam]. Op het voegingsformulier is aangegeven dat [naam] gemachtigde is van de benadeelde partij. Stukken waaruit dit blijkt ontbreken.
In hoger beroep is aan het wensenformulier van 27 juni 2012 toegevoegd een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 9 mei 2012, alsmede een document met de referentie ‘Toekenning volmacht 3’, d.d. 26 januari 2012. Uit deze documenten blijkt dat [naam] beschikt over een zogeheten ‘volmacht 3’, hetgeen betekent dat hij ABN AMRO Bank N.V. tot een bedrag van 10 miljoen euro rechtsgeldig mag vertegenwoordigen. Nu de vordering van de benadeelde partij draait om een vordering van een bedrag van € 1.509.601,75, beschikt [naam] over een toereikende volmacht. Ook blijkt uit deze documenten dat ABN AMRO Bank N.V. slechts rechtsgeldig wordt vertegenwoordigd door twee tekenbevoegden, met inachtneming van de beperkingen die door de Raad van Bestuur aan hun vertegenwoordigingsbevoegdheid zijn gesteld.
Vastgesteld moet worden dat bij de hiervoor weergegeven stand van zaken de vordering van de benadeelde partij niet voldoet aan de gestelde eis van schriftelijke volmacht voor vertegenwoordiging van ABN AMRO Bank N.V.
Tijdens de terechtzitting in hoger beroep, na het voordragen van het requisitoir, heeft de advocaat-generaal melding gemaakt van een e-mailbericht dat hij eerder die dag had ontvangen. De advocaat-generaal heeft dat e-mailbericht tijdens de zitting naar het hof doorgezonden. Na ontvangst heeft het hof een schriftelijke kopie aan de verdediging verstrekt. Van dat e-mailbericht, afkomstig van [naam], maakt deel uit een brief waarin [naam], samen met de heer [naam2], kenbaar maken de ingediende vordering te willen handhaven. Zij hebben deze brief beiden ondertekend. Tevens bijgevoegd is een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 24 mei 2017, waaruit blijkt dat [naam2] eveneens beschikt over een zogenoemd ‘volmacht 3’.
Naar het oordeel van het hof is met de inbreng van deze stukken voldaan aan de gestelde eis van schriftelijke volmacht voor vertegenwoordiging van ABN AMRO Bank N.V. en is het hierboven vastgestelde gebrek hersteld.
Hoewel de aanvullende stukken zijn ingebracht na het houden van het requisitoir, zijn procespartijen daarna, tijdens de terechtzitting in hoger beroep in de gelegenheid gesteld kennis te nemen van deze aanvullende stukken, alsmede is de mogelijkheid geboden zich daaromtrent te beraden en een standpunt te bepalen (vgl. HR 16 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:885).
Het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van de vordering van de benadeelde partij wordt daarom verworpen.
Met betrekking tot het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van de vordering van de benadeelde partij nu de behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding met zich brengt overweegt het hof als volgt.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij ABN AMRO Bank N.V. aangetoond dat tot een bedrag van € 1.133.796,86 materiële schade is geleden. Uit de schadeberekening van ABN AMRO Bank N.V., die bij de vordering is gevoegd, blijkt het volgende. Op de in het kader van onderzoek Aries in beslag genomen voorwerpen (te weten twee downloadpassen, een harde schijf, gemanipuleerde e-dentifiers en valse betaalpassen) zijn rekeningnummers en bijbehorende pincodes - toebehorend aan rekeninghouders van ABN AMRO Bank N.V. - aangetroffen. Na het corrigeren van doublures is vastgesteld dat het om in totaal 990 rekeningnummers en bijbehorende pincodes gaat. ABN AMRO Bank N.V. heeft de houders van deze 990 rekeningen schadeloos gesteld, telkens voor het bedrag waarvoor met valse betaalpassen frauduleuze betalingen zijn verricht c.q. geldopnames zijn gedaan. Het gaat daarbij om een totaalbedrag van € 1.133.796,86. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag hoofdelijk worden toegewezen.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer ABN AMRO Bank N.V.
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 1.133.796,86 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer ABN AMRO Bank N.V.
BESLISSING
Het hof:
verklaart de verdachte en de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 5 ten laste gelegde;
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart de dagvaarding ten aanzien van feit 2 partieel nietig, namelijk voor zover deze betrekking heeft op het verkopen, verwerven, invoeren, verspreiden, aanwezig doen zijn of anderszins ter beschikking hebben gesteld of voorhanden hebben gehad;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 2 (twee) jaren, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
beveelt de onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
11. 1.00 STK Bankbescheiden (ABN AMRO)CH027.009.001.002E-dentifier device RPN/150509/17;
gelast de teruggave aan de rechthebbende (zijnde ABN AMRO Bank N.V.) van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: 10. 1.00 STK Creditcard (ABN AMRO)
CH027.009.001.001 (DCPU:RPN 150502/6) 010610 NFI;
vordering van de benadeelde partij ABN AMRO Bank N.V.
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij ABN AMRO Bank N.V. ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 1.133.796,86 (een miljoen honderddrieëndertigduizend zevenhonderdzesennegentig euro en zesentachtig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd ABN AMRO Bank N.V., ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 1.133.796,86 (een miljoen honderddrieëndertigduizend zevenhonderdzesennegentig euro en zesentachtig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 365 (driehonderdvijfenzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Dit arrest is gewezen door mr. Chr.A. Baardman, mr. A. Kuijer en mr. C.H.M. Royakkers, in bijzijn van de griffier mr. S.J. de Vries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 16 januari 2018.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 16‑01‑2018