Toetsing van besluiten in het rechtspersonenrecht
Einde inhoudsopgave
Toetsing van besluiten in het rechtspersonenrecht (IVOR nr. 89) 2012/2.6.3:2.6.3 Bepalingen over de toetsing van besluiten in het Ontwerp Nelissen
Toetsing van besluiten in het rechtspersonenrecht (IVOR nr. 89) 2012/2.6.3
2.6.3 Bepalingen over de toetsing van besluiten in het Ontwerp Nelissen
Documentgegevens:
A.J.M. Klein Wassink, datum 14-05-2012
- Datum
14-05-2012
- Auteur
A.J.M. Klein Wassink
- JCDI
JCDI:ADS596162:1
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Belinfante 1929, p. 39, MvT 1910.
Belinfante 1929, p. 68 MvT 1910. In de tweede zin van de geciteerde passage wordt verwezen naar besluiten ‘welk ook het onderwerp daarvan zij’. Het gebruik van die woorden komt mij vreemd voor omdat het verzet niet tegen alle besluiten mogelijk is, doch slechts tegen bepaalde met name genoemde besluiten.
Belinfante 1929, p. 69 MvT 1910.
Belinfante 1929, p. 81-82 MvT 1910.
Belinfante 1929, p. 85, MvT 1910.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Bepalingen over het overheidstoezicht bij de oprichting van een nv kwamen in het ontwerp Nelissen niet meer voor. Dat maakte het naar het oordeel van de minister noodzakelijk de bescherming van de minderheid van de aandeelhouders op een andere manier te regelen. In de memorie van toelichting werd dat als volgt omschreven:
`Vooral bij een stelsel waarin ieder preventief toezicht ontbreekt behooren derhalve bepalingen voor te komen, waarin de rechtmatige belangen van hen, die ter algemeene vergadering worden overstemd, steun en bescherming kunnen vinden. Niet bij ieder besluit der algemeene vergadering kan intusschen van deze bevoegdheid eener minderheid om tegen de gevallen beslissing op te komen, sprake zijn. Daardoor zou toch allicht een oponthoud in den gang van zaken ontstaan, nadeelig voor de bloei der onderneming. Slechts bij enkele zeer belangrijke punten wordt mitsdien dit bijzonder recht toegekend, n.l. waar het geldt besluiten, voor de naamlooze vennootschap van bijzonder financieel belang (art. 43b), de wijziging der akte van oprichting (art. 47b), de décharge van bestuurders en commissarissen (art. 50d en 52 a) en de ontbinding der vennootschap (art. 53b).1
Deze regeling hield in dat aandeelhouders die tegen een voorstel, betrekking hebbend op een besluit waartegen verzet mogelijk zou zijn, gestemd hadden en ten minste een/tiende van het geplaatste kapitaal vertegenwoordigden, zich tegen een dergelijk besluit konden verzetten. In de toelichting bij art. 43 b werd de keuze om te eisen dat de zich verzettende aandeelhouders ten minste een/ tiende van het geplaatste kapitaal vertegenwoordigden met de volgende woorden toegelicht:
`Dat nu de bevoegdheid om tegen een wettig genomen besluit der algemeene vergadering - welk ook het onderwerp daarvan zij - te reageeren, niet aan iederen afzonderlijken aandeelhouder gegeven kan worden, spreekt van zelf. Dit ware de deur wagenwijd openstellen voor allerlei chicane en chantage. Er moet een vrij aanzienlijke minderheid zijn, wier opvattingen door de meerderheid overstemd zijn, vóór de wetgever zijne tusschenkomst mag verleenen. Hoezeer nu ook hier iedere grenslijn willekeurig is te achten, wil het voorkomen, dat de eisch, dat de oppossanten ten minste een tiende gedeelte van het geplaatste kapitaal vertegenwoordigen, een redelijke is. Een tiende gedeelte is eenerzijds niet een MS groot bedrag, dat het bijna ondoenlijk is het bijeen te garen, aan den anderen kant is het niet MS gering, dat het rechtsmiddel tot gewoon hulpmiddel kan worden vervormd ten gebruike van ontevreden aandeelhouders.
Het ontwerp stelt er prijs op slechts diegenen te hulp te komen, die getoond hebben bereid te zijn zooveel mogelijk zichzelven te helpen. De bevoegdheid om tegen het besluit der algemeenen vergadering in verzet te komen, wordt dan ook slechts toegekend aan aandeelhouders die in persoon of bij gemachtigde ter vergadering tegen het besluit hunne stem hebben uitgebracht. De thuisblijvende, couponknippende aandeelhouder verdient, in dit opzicht althans, des wetgevers bijzondere bescherming niet, te minder waar dit wetsontwerp dwingende bepalingen bevat ten einde aan de te houden vergaderingen van aandeelhouders zooveel mogelijk openbaarheid te geven (art. 45d- 45f).'2
Het verzet zou beoordeeld moeten worden door een onafhankelijke rechter. Als zou komen vast te staan dat de meerderheid van de aandeelhouders bij het nemen van een besluit de belangen van de minderheid genegeerd had, zou de rechter het besluit kunnen vernietigen. Over de gevallen waarin de rechter een besluit zou kunnen vernietigen werd in de memorie van toelichting het volgende opgemerkt:
Wat nu betreft de bepaalde gevallen waarin de rechter het besluit der algemeene vergadering zal casseeren, die zal in de eerste plaats kunnen geschieden indien er formeele bezwaren tegen het besluit zijn aan te voeren: indien het niet op rechtsgeldige wijze, d.i. in strijd met de wet of met eenige bepaling der akte van oprichting, is tot stand gekomen. Van meer gewicht zijn intusschen de materieele gebreken, welke tot vernietiging van het besluit kunnen leiden. Dat zulks zal moeten geschieden, indien het besluit zelf in strijd is met eene wettige bepaling der akte van oprichting of met de goede zeden of openbare orde, ligt voor de hand. Maar daarnevens moet de gelegenheid open staan voor den rechter om het besluit te vernietigen, in twee gevallen; in de eerste plaats wanneer de meerderheid de rechtmatige belangen der naamlooze vennootschap uit het oog heeft verloren, hetzij omdat men tevens aandeel had in eene andere onderneming, wier belangen der meerderheid meer ter harte gingen, hetzij door 46. Belinfante 1929, p. 68 MvT 1910. In de tweede zin van de geciteerde passage wordt verwezen naar besluiten 'welk ook het onderwerp daarvan zij'. Het gebruik van die woorden komt mij vreemd voor omdat het verzet niet tegen alle besluiten mogelijk is, doch slechts tegen bepaalde met name genoemde besluiten.
pressie van de zijde van ontrouwe bestuurders of van promotors, of om welke reden dan ook. Oordeelt de rechter mitsdien, dat de belangen der vennootschap door het tot stand komen der overeenkomst in quaestie in emstige mate zouden worden geschaad, dan zal hij aan dit artikel de bevoegdheid ontleenen om de naamlooze vennootschap tegen het machtsmisbruik harer hoogste autoriteit te beschermen.3
Toch heeft de minister wel oog voor de belangen van de meerderheid: hij stelt voor dat de vennootschap schadevergoeding kan vorderen van de klagende aandeelhouders als het door hen ingestelde verzet ongegrond zou blijken te zijn.
Het ontwerp Nelissen kende nog op twee andere plaatsen een met de nietigheid van besluiten samenhangend voorschrift. Het eerste voorschrift was opgenomen in art. 46d. De aan het slot van deze alinea geciteerde passage illustreert dat het artikel niet bedoeld was als voorschrift waarin de nietigheid en vernietigbaarheid van besluiten wegens inhoudelijke of totstandkomingsgebreken geregeld werd. De voorgestelde tekst wekte die indruk echter wel. Het artikel was bedoeld om een einde te maken aan het hardnekkige misverstand dat de algemene vergadering bij een met algemene stemmen genomen besluit zou mogen afwijken van de statuten. Dat met algemene stemmen afgeweken zou mogen worden van de statuten werd gebaseerd op de analogie die getrokken werd met andere overeenkomsten. Contractspartijen konden immers - in overleg - nader overeenkomen of afwijken van wat zij eerder overeengekomen waren. Naar het oordeel van de minister ging het te ver om deze redenering door te trekken naar de statuten van een nv en toe te staan dat - mits met instemming van alle aandeelhouders - van de statuten afgeweken zou kunnen worden als een statutaire bepaling niet exact de tekst van de wet weergaf. In de memorie van toelichting werd dit als volgt duidelijk gemaakt:
`Deze bepaling zal velen als een axioma toeschijnen; dat haar nogthans een plaats in het ontwerp is ingeruimd is te danken aan de overweging, dat men vaak de meening toegedaan schijnt, dat van iedere bepaling der akte wettiglijk kan worden afgeweken zoo slechts alle aandeelhouders in die afwijking toestemmen. Wordt het thans voorgesteld artikel wet, dan zal de onjuistheid dezer opvatting voor goed zijn vastgesteld.'4
De tweede bepaling waarin de nietigheid van een besluit aan de orde komt, is art. 47e. In dat artikel was de regel opgenomen dat het recht om zich te beroepen op de nietigheid (lees: vernietigbaarheid, want dat werd bedoeld) van een besluit na verloop van zes maanden, te rekenen vanaf de dag waarop het besluit genomen is, zou vervallen. Als tegen een besluit dus geen verzet werd ingesteld, werd dat besluit na verloop van tijd onaantastbaar. Deze bepaling werd opgenomen omdat er een moment moet zijn waarop kan worden vastgesteld dat een genomen besluit niet meer kan worden aangetast. Het beperken van die termijn tot zes maanden had nog een andere functie namelijk:
`Hierdoor zal tevens de waakzaamheid van vennooten en van verder belanghebbenden worden verhoogd; hoe korter de termijn, waar binnen men zich op de ongeldigheid van een besluit kan beroepen, des te meer zal men toezien dat geene besluiten tot stand komen, op welker geldigheid niet kan worden gebouwd.'5
Dit artikel 47e zal in gewijzigde vorm terugkomen in het ontwerp Heemskerk en in het WvK als art. 46a worden opgenomen. In hoofdstuk 3 zal ik art. 46a WvK bespreken.
De door Minister Nelissen voorgestelde bepalingen waren voor die tijd nieuw. Naar aanleiding van eerdere voorstellen van Minister Jones en de Staatscommissie was ook wel over de positie van de minderheid van de aandeelhouders gesproken, maar zo uitvoerig als in het ontwerp Nelissen was dat nog niet aan de orde geweest.