Behalve wat betreft de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel.
HR, 01-10-2013, nr. 11/02172
ECLI:NL:HR:2013:835
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
01-10-2013
- Zaaknummer
11/02172
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:835, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑10‑2013; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:864, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2013:864, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑06‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:835, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 01‑10‑2013
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO en strafvermindering i.v.m. overschrijding redelijke termijn.
Partij(en)
1 oktober 2013
Strafkamer
nr. 11/02172
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 28 maart 2011, nummer 20/001445-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968.
1. Geding in cassatie
1.1.
Het beroep is ingesteld door verdachte. Namens deze heeft mr. C. Reijntjes-Wendenburg, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
1.2.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 16 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ7146, geoordeeld dat de Advocaat-Generaal in de gelegenheid behoort te worden gesteld zich uit te laten over de middelen.
1.3.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft bij aanvullende conclusie geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van twee maanden en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 oktober 2013.
Conclusie 25‑06‑2013
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO en strafvermindering i.v.m. overschrijding redelijke termijn.
Nr. 11/02172
Mr. Vegter
Zitting 25 juni 2013
Aanvullende conclusie inzake:
[verdachte]
1. Ter zitting van 19 februari jongstleden concludeerde ik in dit cassatieberoep tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte. Een schriftelijke volmacht van een advocaat aan een griffiemedewerker om beroep in cassatie in te stellen moet inhouden de verklaring van de advocaat dat hij door de verdachte bepaaldelijk is gevolmachtigd tot het instellen van dat beroep (vgl. HR 22 december 2009, LJN BJ7810, NJ 2010/102). In aanmerking genomen dat het faxbericht van mr. D.M. Penn niet inhoudt dat hij bepaaldelijk door de verdachte is gemachtigd beroep in cassatie in te stellen, was aan deze voorwaarde niet voldaan. Om die reden concludeerde ik dat de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het cassatieberoep.
2. Bij tussenarrest van 16 april jongstleden heeft de Hoge Raad geoordeeld, met een verwijzing naar zijn arrest van 19 maart 2013, LJN BZ3924, dat uit de omstandigheid dat namens de verdachte een cassatieschriftuur is ingediend door advocaten die hebben verklaard daartoe bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd, moet worden afgeleid dat aan een onvolkomen volmacht bij het instellen van cassatieberoep de wens van de verdachte ten grondslag heeft gelegen om (op rechtsgeldige wijze) beroep in cassatie te doen instellen, zodat die onvolkomen volmacht niet behoeft te leiden tot niet-ontvankelijkverklaring in het cassatieberoep.
3. De onderhavige zaak is naar de rol verwezen om mij alsnog in de gelegenheid te stellen mij inhoudelijk uit te laten over de middelen.
4.1. Het eerste middel klaagt over de bevestiging door het Hof van het vonnis van de Politierechter.
4.2. Blijkens de stukken van het geding heeft het Hof in zijn arrest het vonnis van de Politierechter bevestigd.1.Volgens de steller van het middel voldoet het arrest van het Hof vanwege deze bevestiging niet aan de door de wet gestelde eisen, omdat een aantekening mondeling vonnis geen (schriftelijk) vonnis betreft, maar slechts de boekstaving daarvan.
4.3. Ingevolge art. 378, eerste lid, Sv is de Politierechter bevoegd na de sluiting van het onderzoek op de terechtzitting hetzij onmiddellijk hetzij diezelfde dag op een door hem bij de sluiting van het onderzoek te bepalen uur mondeling vonnis te wijzen. Indien een gewoon rechtsmiddel tegen het vonnis is aangewend, wordt op grond van art. 378, tweede lid, Sv het mondeling vonnis in het proces-verbaal van de terechtzitting aangetekend op de wijze door de Minister van Justitie te bepalen. Deze wijze is ten laatste beschreven in art. 1 van de “Regeling aantekening mondeling vonnis door politierechter, kinderrechter, economische politierechter, de kantonrechter en de enkelvoudige kamer voor behandeling van strafzaken in hoger beroep” (Staatscourant 1996, 197, p. 7). Art. 423, eerste lid, Sv geeft aan de appelrechter de bevoegdheid een in eerste aanleg gewezen vonnis geheel of gedeeltelijk te bevestigen. Daarbij is geen bijzondere regeling getroffen voor een vonnis dat is aangetekend op de in art. 378, tweede lid, Sv bedoelde wijze.2.
4.4. Dientengevolge faalt het middel.
5.1. Het tweede middel behelst de klacht dat het Hof het vonnis van de Politierechter heeft bevestigd, terwijl de Politierechter zijn bewezenverklaring mede heeft gegrond op de omstandigheid dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van zijn zwijgrecht.
5.2. De Politierechter en het Hof, dat het vonnis van de Politierechter heeft bevestigd, hebben ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“1. hij in de periode van 19 november 2007 tot en met 9 januari 2008, in de gemeente
Maastricht, in elk geval in het arrondissement Maastricht, opzettelijk
- 4 soeplepels en
- 2 messen en
- 2 serveertangen en
- 1 mayonaisepomp en
- 1 soepketel en
- 1 bain-marie wagen en
- 1 x 6 pits gasfornuis en
- 1 turbo oven en
- 4 werktafels, geheel toebehorende aan [A], welke goederen verdachte anders dan door misdrijf, te weten als huurder, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
2. hij in de periode van 18 december 2007 tot en met 1 februari 2008, in het arrondissement Maastricht, opzettelijk een elektrische verdeelkast en een krachtstroom (verleng)kabel, toebehorende aan [B] BV, welke goederen verdachte anders dan door misdrijf, te weten als huurder, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
3. hij in de periode van 10 december 2007 tot en met 11 februari 2008, in het arrondissement Maastricht opzettelijk
- een bakplaat en
- een equipement box en
- een shoarmagril en
- een verlengkabel, toebehorende aan [C] BV, welke goederen verdachte anders dan door misdrijf, te weten als huurder, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.”
5.3. Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsvoering:
“Feit 1:
Het in de wettelijke vorm door de opsporingsambtenaar [verbalisant] opgemaakte proces-verbaal nummer 2008003803-1, als weergegeven op de pagina's 3 tot en met 10 van de doornummering, inhoudende, voor zover tot het bewijs gebezigd, de navolgende op 9 januari 2008 ten overstaan van voornoemde opsporingsambtenaar door de aangever [betrokkene 1] van [A] afgelegde verklaring:
Pagina 4:
Op 19 november 2007 belde een man genaamd [verdachte] naar ons bedrijf met de vraag of hij een paar spullen kon komen huren. Het betrof de volgende spullen:
- 4 soeplepels
- 2 koksmessen
- 2 serveertangen
- 1 mayonaisepomp
- 1 soepketel
- 1 bain-marie wagen
- 1 6- pits gasfornuis
- 1 koelvitrine
- 1 turbo-oven
- 1 werktafel rvs met spoelbak en warmwater
- 1 werktafel rvs 220x90 centimeter en
- 2 werktafels rvs 120x90 centimeter.
[verdachte] is vervolgens 20 november 2007 komen kijken naar de spullen en ging vervolgens akkoord. De afspraak was toen dat de goederen op 3 december 2007 teruggebracht zouden worden. [verdachte] heeft toen tevens € 1.000, - betaald (inclusief borg). Wij hebben met [verdachte] de afspraak gemaakt om de goederen op 21 november 2007 af te leveren op het adres [a-straat 1] te Gronsveld. Dit betrof een loods op naam van [betrokkene 2]. Toen ik en een werknemer van mij de goederen wilde afleveren was [verdachte] ook aanwezig bij de loods. Deze had echter geen sleutel van de poort. Vervolgens kwam een andere persoon de poort opendoen. De goederen zijn toen in de loods neergezet. Op 22 november 2007 ben ik terug naar de loods aan de [a-straat 1] gegaan omdat de geleverde koelvitrine niet goed was. De poort stond open en ik zag de koelvitrine staan. Alle andere goederen waren weg. Ik heb de koelvitrine mee terug genomen. In de week na de levering kreeg ik een telefoontje van de vrouw van [verdachte]. Deze vroeg of ze de goederen nog twee weken langer konden huren. We hebben toen de afspraak gemaakt dat de goederen op 17 december 2007 terug gebracht zouden worden. De kosten hiervan waren hetzelfde als voor de eerste overeenkomst. Zij ging hiermee akkoord. Op 17 december 2007 heb ik contact proberen op te nemen met [verdachte]. Deze had mij een telefoonnummer gegeven, namelijk 06-[001]. Ik heb meerdere keren gebeld die dag maar ik kreeg telkens de voicemail te horen. Ik heb hierop ingesproken dat [verdachte] zo spoedig mogelijk contact met ons moest opnemen in verband met de goederen. Hierop heb ik geen reactie gekregen. Mijn vrouw [betrokkene 3] heeft vervolgens contact opgenomen met het adres waarop [verdachte] aangaf dat deze woonde. [betrokkene 3] kreeg toen een vrouw aan de lijn die zei dat dit het postadres van [verdachte] was maar dat [verdachte] in een bungalow, achter haar woning woonde, zijnde Heerenweg 7, bungalow 4. Ik heb vervolgens een brief gestuurd naar dat adres. Hierin stond dat er zo snel mogelijk contact moest worden opgenomen en dat wij de spullen weer nodig hadden voor verhuur. Wederom heb ik hier geen reactie op gehad. Ook heb ik geprobeerd [verdachte] over de gehele afgelopen periode telefonisch te contacteren. Maar ik kreeg iedere keer weer de voicemail. Op 7 januari 2007 (noot griffier: lezen als 7 januari 2008, zie pv, pagina 53 van het dossier) ben ik in de avond naar het adres van [verdachte] gereden. Toen was niemand aanwezig. Ik heb weer de reservering in de brievenbus gedaan. Op 8 januari 2007 (noot griffier: lezen als 8 januari 2008, zie pv, pagina 53 van het dossier) ben ik wederom naar het adres gegaan. Er werd toen opengedaan door een vrouw. Ze zei dat ze morgen 9 januari 2008 [verdachte] zou zien. Ze zou zorgen dat [verdachte] voor 12.30 uur mij zou bellen. Ik heb tegen de vrouw gezegd dat als ik niets zou horen ik naar de politie zou gaan. [verdachte] had de spullen gehuurd voor de periode van 21 november 2007 tot en met 17 december 2007. Ik heb niets meer vernomen van [verdachte].
Het geschrift, als weergegeven op de pagina's 11 en 12 van de doornummering, inhoudende, voor zover tot het bewijs gebezigd en zakelijk weergegeven, het navolgende:
Pagina 11:
Verhuur reservering van [A], [b-straat 1], [plaats] voor [verdachte], [c-straat 1], [plaats] en te bezorgen op het adres:
[a-straat 1] [plaats].
Telefoon: 06-[001]/Debiteurennummer [002]/contactnummer [003]
Periode: 21 november 2007 tot en met 3 december 2007.
Door [verdachte] gehuurde artikelen:
- 4 lepel Soepterrine
- 2 koksmes groot of klein
- 2 serveertang
- 1 mayonaise pomp
- 1 soep “Hot Pot” 2x 8 liter 220 volt
- 1 Bain-marie wagen 220 V- 2100 W
- 1 gasfornuis 6-pits
- 1 Koelvitrine 200x100x123 cm 220V (noot griffier: deze werd later doorgestreept omdat deze koelvitrine door de verhuurder werd teruggehaald uit de loods)
- 1 Turbo oven 220 V
- 1 Werktafel rvs met spoelbak en warmwater
- 1 Werktafel rvs 220x90 cm
- 2 Werktafel rvs 120x 90 cm
Handtekening huurder.
Pagina 12:
Verlenging van de reservering van de goederen van 3 december 2007 tot en met 17 december 2007.
Feit 2:
Het in de wettelijke vorm door de opsporingsambtenaar [verbalisant] opgemaakte proces-verbaal nummer 2008014622-1, als weergegeven op de pagina's 13 tot en met 17 van de doornummering, inhoudende, voor zover tot het bewijs gebezigd, de navolgende op 1 februari 2008 ten overstaan van voornoemde opsporingsambtenaar door de aangever [betrokkene 4] gemachtigde van [B] BV afgelegde verklaring:
Pagina 14:
Ik ben namens mijn werkgever [B] te Maastricht gemachtigd aangifte te doen van verduistering. Bij mijn werkgever de firma [B], [d-straat 1], Maastricht, verscheen op 11 december 2007 een man die verklaarde [verdachte] te zijn en hij identificeerde zich met een identiteitskaart. Deze [verdachte] huurde een elektrische verdeelkast en een krachtstroom verleng kabel voor een week en betaalde €100, - borg en verliet het pand met de goederen. Vervolgens werd door de firma [B] omstreeks 9 januari 2008 telefonisch contact opgenomen met [verdachte], hierbij kreeg men contact met de voicemail. Na dit nog enkele malen te hebben gedaan werd gestart met de aansprakelijkheidsstelling hetgeen schriftelijk gebeurde op 18 januari 2008. Ook hier volgde geen reactie op van [verdachte]. Op 28 januari 2008 werd een aangetekende aansprakelijkheidsverklaring verzonden naar [verdachte]. Ook op dit schrijven volgde geen reactie. De betaalde borg heeft inmiddels de huur overschreden en ik ben van mening dat [verdachte] de gehuurde spullen niet van plan is terug te geven en daarom doe ik aangifte van verduistering.
De geschriften, als weergegeven op de pagina's 18 tot en met 27 van de doornummering, inhoudende, voor zover tot het bewijs gebezigd en zakelijk weergegeven, het navolgende:
Pagina 19:
Contract met contractdatum 11 december 2007 tussen verhuurder [C] BV Maastricht, [d-straat 1] en huurder [verdachte], de artikelen
- verdeelkast 32 a, 6x16a/220Ven 2 x 32/380 en
- een verlengkabel 25 m, 5 polig 32a/380 V.
Huurperiode 11 december 2007 tot en met 18 december 2007.
Borg betaald door [verdachte]: € 100,-.
Pagina 22:
Copy van identiteitskaart met documentennummer [004] van:
[verdachte], geboren [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats]
Geldig van 27 augustus 2007 tot en met 27 augustus 2012.
Handtekening huurder.
Feit 3:
Het in de wettelijke vorm door de opsporingsambtenaar [verbalisant] opgemaakte proces-verbaal nummer 2008018961-1, als weergegeven op de pagina's 28 tot en met 32 van de doornummering, inhoudende, voor zover tot het bewijs gebezigd, de navolgende op 11 februari 2008 ten overstaan van voornoemde opsporingsambtenaar door de aangever [betrokkene 5], gemachtigde van [B] BV afgelegde verklaring:
Pagina 29:
Ik ben namens de benadeelde gemachtigd tot het doen van aangifte.
Tussen 10 december 2007 en 11 februari 2008 werden te Sittard bij de firma [B] goederen verduisterd.
Op 10 december 2007 huurde [verdachte], [plaats] goederen bij [C] BV te Sittard. Het betreft een bakplaat, een equipement box, een shoarmagrill en een verlengkabel. De goederen zouden geretourneerd worden op 7 januari 2008. Dit is echter niet gebeurd. Ikzelf ben een keer aan de deur gegaan. Het opgegeven adres is het postadres van [verdachte]. Hij woont in een vakantiebungalow, gelegen aan de oprit van de Heerenweg. Een vrouw deelde mede dat [verdachte] er niet meer woonachtig was. Later is nog een collega van mij aan de deur geweest en toen deed zijn stiefzoon open welke mededeelde dat hij hier wel nog zou wonen. Tot op heden zijn de goederen niet terug gebracht.
De geschriften, als weergegeven op de pagina's 33 tot en met 37 van de doornummering, inhoudende, voor zover tot het bewijs gebezigd en zakelijk weergegeven, het navolgende:
Pagina 33:
Contract met contractdatum 10 december 2007 tussen verhuurder [C] BV [plaats] en huurder [verdachte], de artikelen
- Bakplaat 220V, 2200W
- Equipement box 800 x 600 x 310
- 1 Shoarmagrill 380 V, 6000W en
- 1 Verlengkabel 25 m, 5 polig 32a/ 400 V.
Huurperiode 10 december 2007 tot en met 7 januari 2008.
Borg betaald door [verdachte]: € 320,-.
Pagina 25:
Kopie van identiteitskaart met documentennummer [004] van:
[verdachte], geboren [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats]
Geldig van 27 augustus 2007 tot en met 27 augustus 2012.
Handtekening huurder.”
5.4. De Politierechter heeft voorts ten aanzien van de bewezenverklaring het volgende overwogen:
“De raadsman heeft geen document over gelegd ter ondersteuning van wat hij ter terechtzitting naar voren heeft gebracht.
Verdachte heeft als heer en meester beschikt over de gehuurde goederen. Door de goederen door te geven aan derden en daardoor niet de goederen op het afgesproken tijdstip terug te brengen naar de verhuurder, heeft verdachte zich wederrechtelijk de goederen toegeëigend. Dat de raadsman stelt dat zijn cliënt de goederen helemaal niet onder zich had en daarom zich de goederen ook niet onrechtmatig heeft kunnen toe eigenen geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
De politierechter qualificeert de lezing van verdachte, zoals verwoord door diens raadsman, als onaannemelijk. Verdachte had de benadeelden kunnen benaderen en hen kunnen vertellen wat was gebeurd. Samen hadden de huurder en de verhuurder een oplossing kunnen zoeken. Nota bene heeft de benadeelde partij [betrokkene 1] veel moeite gedaan. Meerdere keren hebben vertegenwoordigers van deze firma getracht met de huurder, de verdachte, in contact te komen.
Daarnaast hebben agenten verdachte willen verhoren en hebben hem tot in de Bondsrepubliek Duitsland benaderd. Verdachte nam deze kans niet waar en beriep zich op zijn zwijgrecht.
Verdachte schaadde door zijn handelen het vertrouwen in het handelsverkeer. Mede door zijn toedoen worden de borgsommen voor gehuurde goederen steeds hoger ten nadele van bonafide huurders.”
5.5. Bij de beoordeling van de klacht moet het volgende worden vooropgesteld. De omstandigheid dat een verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden kan op zichzelf, mede gelet op het bepaalde in art. 29, eerste lid, Sv, niet tot het bewijs bijdragen. Dat brengt echter niet mee dat de rechter, indien een verdachte voor een omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend moet worden geacht voor het bewijs van het aan hem telastegelegde feit, geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, zulks niet in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal zou mogen betrekken (vgl. HR 3 juni 1997, LJN ZD0733, NJ 1997/584).3.
5.6. De Politierechter heeft, hetgeen niet onbegrijpelijk is, in samenhang met de bewijsmiddelen waaruit blijkt dat de verdachte verschillende gehuurde goederen na de contractperiode niet heeft teruggegeven aan de eigenaars, de omstandigheid dat agenten de verdachte hebben willen verhoren en hem hieromtrent tot in Duitsland hebben benaderd maar de verdachte zich daarbij op zijn zwijgrecht heeft beroepen, redengevend geacht voor het bewijs van de tenlastegelegde verduistering. Door in zijn overwegingen ten aanzien van de bewijsvoering te betrekken dat de verdachte geen verklaring met betrekking tot de gehuurde goederen heeft willen geven, heeft het Hof geen rechtsregel geschonden.
5.7. Het middel faalt.
6. De middelen falen en kunnen met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering worden afgedaan.
7. Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad niet binnen twee jaren na het instellen van het cassatieberoep uitspraak zal doen, nu de redelijke termijn op 28 april 2013 is verstreken. Gelet op de aan de verdachte opgelegde straf en de mate van overschrijding kan de Hoge Raad volstaan met de constatering van deze schending.
8. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaalbij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 25‑06‑2013
Vgl. de conclusie van mijn ambtsgenoot mr. Vellinga onder het 81 RO-arrest van HR 4 maart 2003, LJN AF3332, zaaknummer 00610/02 (niet gepubliceerd).
Zie eveneens HR 15 juni 2004, LJN AO9639, NJ 2004/464 en HR 5 juni 2012, LJN BW7372, NJ 2012/369.