Einde inhoudsopgave
Bestuurdersaansprakelijkheid uit onrechtmatige daad (R&P nr. InsR11) 2019/5.9.2
5.9.2 De Engelse Fraud Act 2006 en het delict ‘failing to disclose information’
mr. A. Karapetian, datum 01-01-2019
- Datum
01-01-2019
- Auteur
mr. A. Karapetian
- JCDI
JCDI:ADS348529:1
- Vakgebied(en)
Insolventierecht / Faillissement
Materieel strafrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Slechts indien het zou gaan om een bedrieglijk gebruik van een maatschappelijk verwachtingspatroon op grond waarvan handelen op basis van goed vertrouwen de norm is (hetgeen het oplichtingsmiddel ‘valse hoedanigheid’ oplevert). Zie paragraaf 4.2.2 in hoofdstuk 3.
Zie in het kader van bedrog ex art. 3:44 lid 3 BWAsser/Hartkamp & Sieburgh 6-III 2014, nr. 252 en in het kader van dwaling ex art. 6:226 BW Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-III 2014, nr. 230. Met betrekking tot de buitencontractuele aansprakelijkheid: zie Jansen 2012.
Zie het rapport van de Engelse ‘Law Commission’ over fraude, p. 64.
Bij de bespreking van het delict van oplichting ex art. 326 Sr in hoofdstuk 4 bleek dat het enkele verzwijgen van informatie slechts in zeer uitzonderlijke situaties aansprakelijkheid kan opleveren.1 Ten aanzien van flessentrekkerij geldt dat het enkele verzwijgen dat het aankoopbedrag niet zal worden betaald voldoende is, hoewel pas sprake kan zijn van strafbaarheid indien iemand van het niet betalen zijn beroep of gewoonte heeft gemaakt. De Engelse Fraud Act 2006 kent, zoals werd besproken in hoofdstuk 4, wel een bepaling die het verzwijgen van informatie onder bepaalde omstandigheden strafbaar stelt. Het gaat om lid 3, waarin ‘failing to disclose information’ onder de reikwijdte van het delict ‘fraud’ wordt gebracht. De bepaling luidt als volgt:
‘A person is in breach of this section if he (a) dishonestly fails to disclose to another person information which he is under a legal duty to disclose, and (b) intends, by failing to disclose the information (i) to make a gain for himself or another or (ii) to cause loss to another or to expose another to a risk of loss’.
Net zoals in het Nederlandse recht in het algemeen geldt dat het verzwijgen van informatie alleen rechtens relevant is indien er een plicht tot spreken bestond,2 is strafbaarheid ingevolge de hiervoor opgenomen Engelse bepaling ook pas aan de orde indien er een ‘legal duty to disclose’ gold. In het rapport van de ‘Law Commission’ dat uiteindelijk leidde tot de invoering van de Fraud Act zijn de bronnen opgenomen waaruit een dergelijke ‘legal duty’ kan worden afgeleid.3 In de eerste plaats wordt de wet als mogelijke bron genoemd, waarbij ter illustratie wordt gewezen op regelgeving omtrent de openbaarmaking van het prospectus. Ten tweede geldt een dergelijke spreekplicht in geval van rechtsverhoudingen van een zogenoemd ‘utmost good faith’. Het betreft hier veelal overeenkomsten in de sfeer van verzekeringen. Voorts kan een spreekplicht worden aangenomen in het geval ‘expressed or implied terms of the contract’ dit bepalen, waarbij in de literatuur wordt gewezen op dienovereenkomstige clausules in arbeidsovereenkomsten. Tot slot kan een plicht tot spreken worden afgeleid uit regels van gewoonte die in een bepaalde sector gelden en in het geval partijen zich in een ‘fiduciairy relationship’ bevinden. Bij het laatstgenoemde wordt bij wijze van voorbeeld de verhouding tussen vertegenwoordiger en vertegenwoordigde genoemd. Met het vereiste dat de spreekplicht moet voortvloeien uit een ‘legal duty’, beoogt de wetgever de reikwijdte van de strafrechtelijke aansprakelijkheid te beperken waar een minder nauw omschreven ‘duty’ tot allerhande toepassingsvragen zou leiden die de rechtszekerheid in het strafrecht zouden ondermijnen.
Het is ook met deze reden dat de Engelse wetgever het voorstel van de commissie tot een verdergaande strafbaarstelling in geval van een ‘failure to disclose’ uiteindelijk niet overnam. Omdat dit voorstel inzicht kan bieden in de gepercipieerde ongeoorloofdheid van gedrag dat bestaat uit het verzwijgen van informatie, wordt het hieronder besproken.