In de hierna in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen wordt telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van politie, genummerd NNRAB17012, gesloten en getekend op 3 maart 2018 door [verbalisant 1] , brigadier van politie Noord-Nederland, tenzij anders vermeld.
Hof Arnhem-Leeuwarden, 12-03-2020, nr. 21-005890-18
ECLI:NL:GHARL:2020:2129
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
12-03-2020
- Zaaknummer
21-005890-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2020:2129, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 12‑03‑2020; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2021:920
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:1741
Arrest: ECLI:NL:GHARL:2022:4549
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑03‑2020
Inhoudsindicatie
Art. 189 Sr. Anders dan de rechtbank, komt het hof tot een veroordeling voor het behulpzaam zijn bij het ontkomen van nasporing en/of aanhouding van de verdachte van het schieten op een voorbijganger aan de Korreweg in Groningen. Verdachte wordt veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf gelet op de aard van het feit en de omstandigheden waaronder verdachte dit heeft begaan.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005890-18
Uitspraak d.d.: 12 maart 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 19 oktober 2018 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 18-830156-18 en 18-830009-18, tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .
Het hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 27 februari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van de verdachte ter zake van het in de gevoegde zaak met parketnummer 18-830009-18 onder 1 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. G.N. Weski, naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de advocaat-generaal aangevoerd dat, hoewel de appelschriftuur niet tijdig is ingediend, het hoger beroep gelet op de aard en ernst van het achterliggende feit, de geringe duur van de termijnoverschrijding en omdat de verdachte niet in zijn belangen is geschaad, toch ontvankelijk dient te worden verklaard.
De verdediging heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Met het achterliggende feit heeft de verdachte niets te maken en het onderhavige feit betreft geen ernstig feit. Daarbij zijn de belangen van de verdachte geschaad: de zaak had veel eerder kunnen worden afgedaan. Verdachte heeft als gevolg van deze zaak zijn baan verloren omdat hij geen Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) heeft kunnen krijgen. In het kader van de flagrante termijnoverschrijding is de enige beslissing die het hof kan nemen een niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie in het hoger beroep.
Het hof stelt het volgende vast. De officier van justitie heeft op 30 oktober 2018 tijdig hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Noord-Nederland. Artikel 410, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering schrijft voor dat de officier van justitie binnen veertien dagen na het instellen van hoger beroep een zogenoemde appelschriftuur indient op de griffie van het gerecht dat het vonnis heeft gewezen. In het onderhavige geval diende het openbaar ministerie de appelschriftuur dus uiterlijk op 13 november 2018 ter griffie van de rechtbank Noord-Nederland in te dienen. Het dossier bevat een appelschriftuur, gedagtekend op 14 november 2018, één dag te laat. De appelschriftuur is niet voorzien van een ontvangststempel van de griffie van de rechtbank Noord-Nederland, zodat het hof niet aan de hand van een stempel kan vaststellen op welke datum de appelschriftuur ter griffie van de rechtbank is ingediend. Dàt de appelschriftuur bij de griffie van de rechtbank is ingediend kan het hof wel vaststellen nu het dossier – inclusief appelschriftuur – op 11 januari 2019 door het hof van de rechtbank is ontvangen.
Het hof ziet in dit geval geen aanleiding om te veronderstellen dat de appelschriftuur niet op 14 november 2018 ter griffie van de rechtbank Noord-Nederland is ingediend, te meer niet omdat een afschrift van de aanzegging hoger beroep op 16 november 2018 aan de raadsman is gestuurd. Nu het dossier, inclusief de appelschriftuur, reeds op 11 januari 2019 – en dus binnen afzienbare termijn na het instellen van het hoger beroep – ter griffie van het hof is ontvangen is de aldus vast te stellen termijnoverschrijding in elk geval beperkt te noemen.
Het hof is van oordeel dat een en ander niet aan de ontvankelijkheid van het hoger beroep in de weg dient te staan. Daartoe overweegt het hof het volgende. Het hof stelt vast dat het feit waar het in het hoger beroep van verdachte om gaat, deel uit maakt van een feitencomplex waarbinnen sprake is van een levensdelict (dat aan verdachte overigens niet ten laste is gelegd). Gelet op de ernst en de aard van het feitencomplex als geheel beschouwd en eveneens gelet op de beperkte termijnoverschrijding bij de indiening van de appelschriftuur, dient in de onderhavige zaak het belang van het hoger beroep te prevaleren boven het geconstateerde verzuim. Daarbij is ter terechtzitting van het hof niet gebleken dat de belangen van de verdachte door dit verzuim daadwerkelijk zijn geschaad. Dat de zaak volgens de verdediging eerder ter zitting had kunnen worden behandeld, staat los van de al dan niet tijdige indiening van de appelschriftuur en maakt niet dat de verdachte daarmee in zijn belangen is geschaad. De inhoudelijke behandeling een jaar na inzending bij het hof hangt immers samen met verknochtheid met de (hoofd)zaak van de andere verdachte wiens zaak eerst op 27 februari 2020 kon worden gepland. Van een schending van de redelijke termijn in deze zaak is bovendien geen sprake. Evenmin acht het hof het argument dat de verdachte als gevolg van deze zaak geen VOG heeft kunnen verkrijgen aannemelijk en doorslaggevend. De raadsman heeft dit argument niet concreet onderbouwd terwijl het hof vaststelt dat uit de documentatie van verdachte volgt dat verdachte vaker is veroordeeld, in 2016, maar ook nog – onherroepelijk – recent op 26 april 2019, telkens ter zake van openlijke geweldpleging.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat het openbaar ministerie in het hoger beroep in zoverre ontvankelijk is.
Het hof overweegt in het kader van de ontvankelijkheid van het hoger beroep voorts dat het hoger beroep van de officier van justitie onbeperkt is ingesteld en zich dus mede richt tegen de vrijspraak door de rechtbank van het in de zaak met parketnummer 18-830156-18 onder 1 ten laste gelegde en de vrijspraken van het in de gevoegde zaak met parketnummer 18-830009-18 onder 2 en 3 ten laste gelegde. Bij appelschriftuur heeft de officier van justitie echter aangegeven dat het hoger beroep alleen is gericht tegen de vrijspraak door de rechtbank van het in de gevoegde zaak met parketnummer 18-830009-18 onder 1 ten laste gelegde. Ook uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is niet gebleken dat het openbaar ministerie bezwaren heeft tegen de overige vrijspraken. Noch het openbaar ministerie, noch de verdachte heeft er daarom kennelijk belang bij dat deze feiten in hoger beroep worden behandeld. Ook ambtshalve ziet het hof daartoe geen aanleiding. Het hof zal daarom het openbaar ministerie op de voet van het bepaalde in art. 416 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep voor zover het tegen deze feiten is gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft verdachte vrij gesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd. Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- ten laste gelegd dat:
Zaak met parketnummer 18-830009-18 (gevoegd):
1.hij in of omstreeks de periode van 23 oktober 2017 tot en met 6 november 2017, in de gemeente [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [naam voortvluchtige] , die verdachte was van enig misdrijf, te weten (onder meer) poging moord en/of poging doodslag, heeft/hebben verborgen en/of behulpzaam is/zijn geweest in het ontkomen aan de nasporing van en/of aanhouding door een of meer ambtenaren van de justitie of politie.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het verbergen dan wel aan het behulpzaam zijn bij het ontkomen aan de nasporing en/of aanhouding van [naam voortvluchtige] , die werd verdacht van poging tot moord/doodslag op [slachtoffer] .
Het standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting van het hof is door de verdediging vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. De verdediging heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat er geen plicht bestaat iemand te verraden. Het tegenwerken impliceert een actieve handeling, waardoor [naam voortvluchtige] zich verborgen kon houden. Dat heeft verdachte niet gedaan. In zijn verklaringen bij de politie heeft hij niet iets actiefs gedaan om de tegenwerking te bevorderen, zoals de politie op een dwaalspoor zetten. Hij heeft [naam voortvluchtige] slechts niet verraden. Ook kan met de filmbeelden de idee ontstaan dat verdachte wist waar [naam voortvluchtige] verbleef en sliep, maar verdachte heeft telkens verklaard dat hij met [naam] naar de woning ging, niet wetende dat hij [naam voortvluchtige] daar zou aantreffen. Net als de rechtbank, dient het hof verdachte vrij te spreken.
Het hof komt tot een ander oordeel dan de rechtbank.
Aan de hand van de onderstaande bewijsmiddelen, bevattende onder meer redengevende feiten en omstandigheden, zet het hof zijn overwegingen uiteen.
Bewijsmiddelen1.
Op 15 oktober 2017 werd aan de Korreweg in [plaats] [slachtoffer] neergeschoten.2.[naam voortvluchtige] werd in verband met dat feit verdacht van poging tot moord/doodslag.3.
In het dossier bevinden zich filmpjes, afkomstig van de telefoon van verdachte. Uit het proces-verbaal van het onderzoek aan de telefoon van verdachte4.blijkt omtrent deze filmpjes onder meer dat deze op 23 en 24 oktober 2017 zijn opgenomen op de locatie [straat] te [plaats] en dat verdachte, [naam voortvluchtige] en [naam] telkens aanwezig zijn. Beschreven wordt hoe de filmer, verdachte, met [naam voortvluchtige] een interview speelt. Beschreven wordt dat deze personen veel plezier hebben, hoe er wordt gelachen en gein wordt gemaakt. Eveneens wordt beschreven hoe geen enkel beeld of woord enige compassie weergeeft voor hetgeen zich op 15 oktober 2017 heeft afgespeeld.
Uit de filmpjes van 23 oktober 2017 zijn de volgende uitlatingen van verdachte in het proces-verbaal opgenomen:
- -
Verdachte vraagt [naam voortvluchtige] : “Wat heb jij die verraders te vertellen?”
- -
Verdachte filmt [naam voortvluchtige] en merkt op: “de meest gezochte Turk van Nederland.”
- -
Verdachte vraagt [naam voortvluchtige] : “Is het bekend dat jouw gezicht op de nationale TV komt” en “jij wordt dus gezocht door de politie.”
- -
Verdachte merkt op: “ [naam] is ook naar jou op zoek.”
Uit de filmpjes van 24 oktober 2017 zijn de volgende uitlatingen van verdachte in het proces-verbaal opgenomen:
- Verdachte merkt op: “Jullie verwachten over twee uur de beelden, wij hebben ze nu al life” en “over een uur gaan de motherfuckers zijn foto plaatsen.”
Vervolgens wordt diezelfde avond zichtbaar op de film de uitzending van Opsporing Verzocht (het hof begrijpt: waarin [naam voortvluchtige] voorkomt) opgenomen.
Ter terechtzitting van het hof van 27 februari 2020 hebben de advocaat-generaal en de raadsman uitdrukkelijk aangegeven geen behoefte te hebben de beelden ter zitting opnieuw te bekijken. Het hof heeft de in het dossier gevoegde beelden eveneens zelf bekeken en een aantal waarnemingen ter openbare zitting gedeeld. Van de zijde van het openbaar ministerie en de verdediging zijn de gedeelde waarnemingen bevestigd.5.Het hof heeft de volgende waarnemingen ter terechtzitting van 27 februari 2020 voorgehouden:
Verdachte zegt op 23 oktober 2017 tegen [naam voortvluchtige] : “Laat je verlinker zien waar je de laatste tijden verblijft. Want je bent niet eens zo ver, toch? Op een geheime locatie, maar niet zo ver.” “Dus hier bleef je al die tijd.” “Ik hoorde dat je al vermoedelijk langere tijd op de vlucht bent voor de Five O. Maar ze kunnen je nog steeds niet vinden. Hoe komt dat?” “He, hoe is het, gezochte?” “Dus hier sliep je dus?” En op 24 oktober 2017: We zijn nu bij de volgende aflevering van “I almost got away with it” en “Somebody on the run.”6.
Ter terechtzitting van het hof op 27 februari 2020 heeft verdachte omtrent de filmpjes onder meer het volgende verklaard: “Dat ik op 24 oktober 2017 zei “dag negen van de vlog” was omdat het negen dagen eerder was gebeurd.”7.
Twee dagen na het opnemen van die filmpjes, op 26 oktober 2017, is verdachte als getuige bij de politie gehoord.8.Verdachte verklaarde toen niet te weten wanneer hij [naam voortvluchtige] voor het laatst had gezien, dat hij ongeveer twee weken voor het laatst contact met hem had gehad, dat hij wist dat het om [naam voortvluchtige] ging toen hij dat in de media zag, dat hij niet kon geloven dat [naam voortvluchtige] dit gedaan heeft, dat hij hem niet verborgen houdt en dat hij vrijwillig is gekomen. Op de vraag: “Zou jij mij nu vertellen als jij wist waar [naam voortvluchtige] (het hof begrijpt: [naam voortvluchtige] ) is?” antwoordt verdachte: “Ja weet je ik hou van hem, ik zou misschien niet direct zeggen maar ik zou hem wel meenemen naar het politiebureau. Als hij dit gedaan had dan moet hij verantwoordelijkheid nemen voor de dingen die hij doet. Ik doe dat dan ook voor mijn vriend.” Op de vraag: “Kunnen we afspreken dat je mij belt als je wat weet van [naam voortvluchtige] ?” antwoordt verdachte: “Ja dat is goed ik bel u. Ik hoop dat [naam voortvluchtige] wat van zichzelf laat weten. Ik hoop dat het goed met hem gaat en ik hoop niet dat hij zichzelf van kant heeft gemaakt.” Verdachte verklaart verder nog dat hij hoopt dat het snel voorbij is, dat het zielig is voor iedereen en dat niemand er belang bij heeft [naam voortvluchtige] schuil te houden.
Op 6 november 2017 is [naam voortvluchtige] aangehouden in de woning van [naam] aan de [straat] te [plaats] alwaar de bovenomschreven filmopnamen werden opgenomen.9.Op het moment van aanhouding waren [naam] en verdachte ook in diezelfde woning aanwezig. Zij zijn daar eveneens aangehouden.10.
Overweging met betrekking tot het behulpzaam zijn van [naam voortvluchtige]
Artikel 189 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) strekt ertoe te voorkomen dat politie of justitie worden tegengewerkt bij het opsporen en aanhouden van de dader van een misdrijf. Het hof is van oordeel dat verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft – in ieder geval op 23 oktober 2017 en 24 oktober 2017 – nauw contact gehad met [naam voortvluchtige] , die op dat moment van een zeer ernstig misdrijf werd verdacht. Verdachte was van die verdenking op de hoogte. De gesprekken die hij met [naam voortvluchtige] voerde, gingen er over dat [naam voortvluchtige] voortvluchtig was en gezocht werd. Door het maken van filmpjes, vlogs, over het voortvluchtig zijn van [naam voortvluchtige] en eveneens door de (grappende en grollende) wijze waarop verdachte die filmpjes maakte, voedde hij [naam voortvluchtige] ’s overtuiging om ondergedoken te zijn en te blijven. Het maken van die filmpjes ziet het hof daarom in het geheel van de feiten als een in het kader van artikel 189 Sr relevant te achten actieve handeling. Vervolgens is verdachte op 26 oktober 2017 naar de politie gegaan en heeft hij gelogen over zijn toen recente contacten met [naam voortvluchtige] terwijl laatstgenoemde op de vlucht was. Het hof houdt het ervoor dat verdachte bewust onjuist heeft verklaard over de verblijfplaats van [naam voortvluchtige] . Juist ook het gegeven dat verdachte, zoals hij zelf bij de politie heeft verklaard, niet verplicht was te verschijnen maar dat niettemin wel heeft gedaan en daar toen bewust onjuiste informatie heeft gegeven, ziet het hof als het actief tegenwerken van de naspeuringen van de politie. Dat de verdachte op het moment waarop hij door de politie werd gehoord als getuige niet wist waar [naam voortvluchtige] verbleef, acht het hof niet aannemelijk. Op 6 november 2017 werd hij namelijk tezamen met [naam voortvluchtige] aangehouden op hetzelfde adres als waar hij zich ook al op 23 en 24 oktober 2017 eveneens tezamen met [naam voortvluchtige] bevond.
Bovengenoemde omstandigheden en gedragingen van verdachte in onderling verband beschouwd, brengen het hof tot het oordeel dat verdachte de politie heeft tegengewerkt bij het opsporen en aanhouden van [naam voortvluchtige] en aldus [naam voortvluchtige] behulpzaam is geweest in het ontkomen aan de nasporing van en/of aanhouding door een of meer ambtenaren van de justitie of politie. Het hof verwerpt het verweer van de verdediging.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18-830009-18 onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 18-830009-18 (gevoegd):
1.hij in de periode van 23 oktober 2017 tot en met 6 november 2017, in de gemeente [plaats] , opzettelijk [naam voortvluchtige] , die verdachte was van enig misdrijf, te weten (onder meer) poging moord of poging doodslag, behulpzaam is geweest in het ontkomen aan de nasporing van en/of aanhouding door een of meer ambtenaren van de justitie of politie.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het in de zaak met parketnummer 18-830009-18 onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk iemand die verdacht wordt van enig misdrijf, behulpzaam zijn in het ontkomen aan de nasporing van of aanhouding door ambtenaren van de justitie of politie.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het behulpzaam zijn van een voorvluchtige, [naam voortvluchtige] , die werd verdacht van een zeer ernstig feit, te weten poging tot moord/doodslag op [slachtoffer] . Verdachte was zich bewust van dit feit, maar heeft desondanks op verschillende momenten in de nabijheid van [naam voortvluchtige] verbleven en volstrekt ongepast en op smakeloze wijze op die verschillende momenten vlogs met [naam voortvluchtige] gemaakt. Hij heeft daarbij geen enkele compassie met het slachtoffer van [naam voortvluchtige] , [slachtoffer] , getoond. Ook heeft hij met zijn handelen bijgedragen aan de ontstane grote maatschappelijke onrust wegens de voortvluchtigheid van [naam voortvluchtige] . Deze onrust bleek onder meer uit het feit dat [naam voortvluchtige] voorkwam in een aflevering van Opsporing Verzocht. Verdachte vond dit blijkens zijn vlogs kennelijk zeer amusant. Verdachte heeft daarnaast in de contacten met de politie gelogen over zijn (recente) contacten met [naam voortvluchtige] . Verdachte heeft met zijn handelen getracht de waarheidsvinding te frustreren. Het hof neemt verdachte dit zeer kwalijk.
Verdachte heeft het feit ontkend. Desondanks wordt tot een bewezenverklaring gekomen. Het hof stelt vast dat verdachte niet zijn verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn strafwaardige handelen, het liegen tegen de politie en de smakeloze vlogs die hij met de voortvluchtige [naam voortvluchtige] maakte. Getoond besef van verantwoordelijkheid kan onder omstandigheden voor de rechter aanleiding zijn tot enige mildheid omdat strafvervolging mede ten doel heeft verdachte tot inkeer te brengen. In het geval van verdachte is dat doel niet bereikt. Voor clementie bestaat dan ook geen reden.
De aard van het feit en de omstandigheden waaronder verdachte het heeft begaan, in combinatie met het gegeven dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 27 januari 2020 eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten, brengen het hof alles afwegende tot het oordeel dat een taakstraf, zoals door de raadsman bepleit, thans geen passende strafmodaliteit is. Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf zoals de advocaat-generaal heeft gevorderd, passend en geboden en zal deze aan de verdachte opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 189 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-830156-18 en in de zaak met parketnummer 18-830009-18 onder 2 en 3 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-830009-18 onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18-830009-18 onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 1 (één) maand, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. E.M.J. Brink, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. G.A. Versteeg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. de Jong, griffier,
en op 12 maart 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 12‑03‑2020
Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer] d.d. 17 oktober (als bijlage op pagina 171 van voornoemd proces-verbaal), inhoudende de verklaring van [slachtoffer] .
Proces-verbaal van verdenking d.d. 25 oktober 2017 (als bijlage op pagina 691 van voornoemd proces-verbaal), inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 1] .
Proces-verbaal onderzoek gsm Ipcedencia d.d. 20 november 2017 (als bijlage op pagina 166 van voornoemd proces-verbaal), inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 2] , [verbalisant 3] , [verbalisant 4] en [verbalisant 5] .
Proces-verbaal van de terechtzitting van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, d.d. 27 februari 2020.
Het hof heeft de beelden eveneens in raadkamer bekeken. Naast de ter terechtzitting van 27 februari 2020 gedeelde waarnemingen, heeft het hof in raadkamer eveneens waargenomen dat verdachte tegen [naam voortvluchtige] zegt: “Laat je bed zien even.”
Proces-verbaal van de terechtzitting van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, d.d. 27 februari 2020, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 26 oktober 2017 (als bijlage op pagina 994 van voornoemd proces-verbaal), inhoudende de verklaring van [verdachte] .
Proces-verbaal van aanhouding d.d. 6 november 2017 (als bijlage op pagina 694 van voornoemd proces-verbaal), inhoudende het relaas van verbalisanten, bekend onder nummer AOT NON 226 en AOT NON 340.
Proces-verbaal van aanhouding d.d. 6 november 2017 (als bijlage op pagina 983 van voornoemd proces-verbaal), inhoudende het relaas van verbalisanten, bekend onder nummer AOT NON 332 en AOT NON 338.