Hof Den Haag, 10-04-2024, nr. BK-23/913
ECLI:NL:GHDHA:2024:804, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
10-04-2024
- Zaaknummer
BK-23/913
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2024:804, Uitspraak, Hof Den Haag, 10‑04‑2024; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2023:12568, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
Sdu Nieuws Belastingzaken 2024/697
NLF 2024/1432
NDFR Nieuws 2024/1110
NTFR 2024/1204 met annotatie van mr. J.M. Sitsen
V-N 2024/35.15 met annotatie van Redactie
Uitspraak 10‑04‑2024
Inhoudsindicatie
Art. 16, lid 2, onderdeel a, AWR; art. 9.6 Wet IB 2001; Belanghebbende heeft voor een in Nederland gevestigde werkgever gewerkt in Oman. Op grond van het met terugwerkende kracht van toepassing zijnde Golfstatenbesluit is de eerder ingehouden en afgedragen loonheffing aan de werkgever grotendeels terugbetaald. De werkgever heeft de teruggaaf niet doorbetaald aan belanghebbende. Nadien is dat bedrag bij ambtshalve vermindering van inkomstenbelasting ook - op zijn verzoek - aan belanghebbende verstrekt, kort daarna gevolgd door een navorderingsaanslag ter zake van dat terugbetaalde bedrag. Het Hof oordeelt dat artikel 16, lid 2, onderdeel a, AWR niet, maar het vertrouwensbeginsel wel in de weg staat aan de navorderingsaanslag.
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-23/00913
Uitspraak van 10 april 2024
in het geding tussen:
[X] te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: P. de Haas)
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 22 augustus 2023, nummer SGR 22/4703.
Procesverloop
1.1. Aan belanghebbende is over het jaar 2016 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 269.076 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.031, met verrekening van € 15.789 aan dividendbelasting en € 9.490 aan loonheffing (de navorderingsaanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikking heeft de Inspecteur € 18.404 belastingrente in rekening gebracht (de beschikking).
1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het tegen de navorderingsaanslag en de beschikking gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 50. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 136. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend, ingekomen op 7 en 27 februari 2024. Deze stukken zijn door de griffier doorgezonden naar de Inspecteur.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van 28 februari 2024. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
2.1. Belanghebbende is in de periode vanaf juli 2014 door zijn voormalige werkgever [naam bedrijf] (de voormalige werkgever) voor een project uitgezonden naar Oman. De dienstbetrekking is per 22 januari 2017 geëindigd. Hij was in die periode woonachtig in Nederland. De voormalige werkgever was gevestigd in Nederland. Na beëindiging van de dienstbetrekking heeft belanghebbende nog enkele betalingen ontvangen, welke betrekking hadden op het overwerk in december 2016, alsmede de hem toekomende lonen van januari 2017 en februari 2017, in welke laatste periode ook een transitievergoeding was begrepen. De betalingen zijn terug te vinden in loonstroken over januari 2017 en februari 2017.
2.2.1. De tussen de voormalige werkgever en belanghebbende op 14 juni 2014 gemaakte afspraken zijn vastgelegd in “INTERNATIONAL ASSIGNMENT PROJECT TERMS” (het Assignment). De tekst hiervan luidt voor zover van belang:
“5. HOURS OF WORK
Please note the projected hours while in [plaats] , Oman are 48 hours per week. Any hours worked above the agreed project hours must be pre-approved.
The project working week will be determined and announced by executive project management.
6. ASSIGNMENT COMPENSATION
You will be paid for all scheduled hours worked (up to the projected hours per week) on site or in the office of the project to which you are assigned. All hours will be paid at the straight time rate as determined by your home country base salary rate.
Your base salary will be maintained per home country guidelines and conditions.
6.1
Project Uplift / International Assignment Payment ("IAP")
You will be paid a "Project Uplift"/"IAP" of 10% of your gross salary for all scheduled hours worked, including vacation or R&R hours. The uplift is paid per the normal payroll schedule.
6.2
Location Uplift
You will be paid a "Location Uplift" of 10% of your gross salary for all time at site, excluding vacation or R&R hours. The uplift is paid per the normal Employing Company payroll schedule.
7. ASSIGNMENT BENEFITS
7.1
Exchange Rate
(…)
7.2
Cost of Living Allowance/Subsistence/ Living Away from Home Allowance
The Company will provide you with a weekly allowance as a contribution towards incidental living expenses. The allowance is not paid while you are traveling, or while you are on vacation/ R&R.
The allowance will be OMR205 per week. The allowance will commence from the date you move from any temporary accommodation to your permanent assignment accommodation.
This allowance will be reviewed on a regular basis to ensure it accurately reflects the current market conditions. The amount of this allowance may therefore change over the period of your assignment. Notification of any change will be provided in a separate communication from the International Mobility Team at the time of any change.
7.3
Transportation
The Company will provide you with a monthly allowance of US$1,275 for the duration of your assignment.
7.4.
Accommodation
(…)
Permanent Accommodation
The Company will provide you with an allowance which will be sufficient to arrange for suitable accommodation in the host country. This allowance will be OMR850 confirmed once you are in Oman and are in a position to view appropriate properties.
7.5
Basic Utilities
The Company will provide you with an allowance of OMR75 per month to meet the costs of basic utilities (e.g. water, gas, electricity or government levied accommodation taxes), plus basic telephone, TV and internet package for your accommodation in the host location. The arrangements for the supply of utilities should be entered into by you personally.
(…)
9. INCOME TAXES & SOCIAL SECURITY
9.1
Host Country
The Company will meet all host country tax liabilities arising solely from and directly related to your salary and other employment income received from the Company during the period of your assignment.
The Company will arrange for any tax returns required in the host location to be prepared on your behalf by either the in-house tax team, or the company-approved external tax provider.
9.2
Home Country
lt is the Company's policy that your total tax burden with respect to Company-paid earnings while on assignment will not exceed the amount that would have been incurred if you had remained in the Home Location for the entire year. You will be tax protected for the duration of your assignment.
The Hypothetical Withholding calculation is based on standardized tax tables provided by a third party provider of compensation and tax data. This may be replaced by actual withholdings if this is required or preferred by domestic legislation.
lndividuals who remain tax resident in their home country may be provided with tax return preparation assistance, as required.
Please refer to the below CMS documents for the specific policy documentation that applies to you for this assignment:
CMS [document 1]
CMS [document 2] – US Addendum
lt is important that you read and understand these policies, as they form an integral part of your assignment agreement. By signing this agreement you acknowledge you have read and accepted all aspects of these policies. Should you have any questions about your tax affairs; you should contact the International Mobility Team who will be able to direct you to the appropriate in house tax team, or external tax provider.
The Company will impose hypothetical withholding on your earnings based on the tax rates applicable in your home employing country (i.e. the country in which the [naam bedrijf] company which employs you is based).
9.3.
Social Security
The company will pay all necessary social taxes on your behalf in the Host Location.
(…)
10. VACATION AND HOME LEAVE / REST AND RECUPERATION (“R&R)
10.1
Leave Provision
You will be entitled to the greater of your contractual vacation provision, the host country vacation entitlement, or the project established Rest and Recuperation ("R&R") leave provision while on assignment. If R&R leave is provided, this is not in addition to your contractual vacation provision but replaces it.
All leave taken must be approved in advance by the project and will be paid per your employing company standard work hours (plus IAP/Project Uplift). Leave may only be carried forward in exceptional circumstances and following authorization by the Project Director.
For this project, you will be provided with R&R leave of 24:2. This means that you will be entitled to 2 weeks leave for every 24 weeks worked.
(…)
10.4
Public Holidays
Host Country Public Holidays recognized by the project should be taken as they fall, unless project demands dictate otherwise. Home country public holidays are not recognized while you are on assignment.
Public holidays will be paid per your employing company standard work hours. In the event you are required to work on a public holiday, you will receive pay per your employing company standard work hours, plus payment for actual hours worked. You will not receive any additional payment if the public holiday falls during scheduled vacation or R&R leave.
(…)
14 GENERAL
14.1
Sickness
Entitlement to paid leave during periods of illness will be in line with section 13 E of CMS [document 3] , and with the provision of your employing company employment agreement.
(…)”
2.2.2.
De “Assignment Compensation Sheet”, een aanhangsel bij het Assignment vermeldt voor zover van belang:
“ EUR
Project hourly salary rate 63.38
Projected work hours at host location 48 hours per week
Base salary 131,824.28
Less : hypothetical taxes (51,128)
Social taxes (if any) Actual social taxes will continue via payroll
Net Salary 80,696.28
Assignment Benefits
Project Uplift/IAP 10%
Location Uplift 10%
(…)
Tax position [naam bedrijf] will pay all host country taxes.
Hypo withholding applied as above. Tax protected
on assignment income in home country”
2.3.
Op 25 maart 2017 heeft belanghebbende zijn aangifte IB/PVV 2016 ingediend naar een verzamelinkomen van € 275.107. Daarin heeft belanghebbende een bedrag aan loon uit dienstbetrekking aangegeven van € 269.076 en een bedrag aan ingehouden loonheffing van € 131.444. Deze bedragen komen overeen met de bedragen op de door belanghebbende overgelegde jaaropgaaf 2016.
2.4.
De Inspecteur heeft met dagtekening 18 mei 2017 de aanslag IB/PVV 2016 (de aanslag IB/PVV 2016) conform de ingediende aangifte opgelegd, resulterend in een te betalen bedrag van € 1.777.
2.5.
Bij het zogenoemde Golfstatenbesluit, Besluit van 7 september 2017, nr. IZV 2017-0000015971, Stcrt. Nr. 52188, (het Golfstatenbesluit) heeft de Staatssecretaris van Financiën goedgekeurd dat een vermindering ter vermijding van dubbele belasting wordt verleend volgens de vrijstellingsmethode. Oman valt onder de Golfstaten.
2.6.
In 2018 heeft de voormalige werkgever naar aanleiding van het Golfstatenbesluit door middel van een correctiebericht op de eerder ingediende aangifte in de loonheffing verzocht om teruggaaf dan wel verrekening van te veel afgedragen loonheffing. De inspecteur voor de loonbelasting is met het correctiebericht akkoord gegaan.
2.7.
Bij brief van 15 december 2020 verzoekt belanghebbende om “herziening definitieve aanslag inkomstenbelasting 2016” (het verzoek). Het verzoek luidt:
“Onder verwijzing naar de Staatscourant nr 52188 van 12 September 2017, waarin gepubliceerd "Toepassing vrijstellingsmethode voor bepaalde inkomsten uit dienstbetrekking onder belastingverdragen met Golfstaten" d.d. 7 September 2017 nr. IN 2017-0000015971 verzoek ik om herziening van mijn definitieve aanslag Inkomstenbelasting 2016.
Ter bewijs van mijn werkzaamheden en aanwezigheid in Oman gedurende 2016 stuur ik in de bijlagen kopieën van de pagina uit het originele "assignment contract" en het bericht van mijn toenmalige werkgever dat mijn tewerkstelling aldaar is verlengd in de loop van 2016. Tevens heb ik kopieën van de werkvisa voor de jaren 2014 - 2018 uit mijn paspoort toegevoegd als bewijs dat de aanstelling daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.”
Belanghebbende heeft bij zijn brief bijlagen gevoegd, namelijk: de eerste bladzijde van de “INTERNATIONAL ASSIGNMENT PROJECT TERMS” van juni 2014, de “INTERNATIONAL ASSIGNMENT EXTENSION” van 7 september 2016 en een kopie van twee bladzijden uit zijn paspoort met werkvisa.
2.8.
Bij brief van 30 december 2020 heeft de Inspecteur gereageerd op het verzoek. De brief van 30 december 2020 vermeldt onder meer:
“Op 22 december 2020 heb ik uw bezwaar ontvangen. Op de achterkant van deze brief staat welk bezwaar we van u hebben ontvangen. Graag informeer ik u over de termijn waarop ik zal reageren.
Verlenging beslistermijn met 6 weken
Normaal gesproken beslis ik binnen 12 weken na de datum van de aanslag waartegen u bezwaar maakt. Helaas is dat op dit moment niet mogelijk. Door zowel de hoeveelheid ingediende bezwaren als de beperkte behandelcapaciteit, lukt het niet om alle bezwaren binnen deze standaardtermijn af te handelen. Ik mag de beslistermijn eenmalig eenzijdig verlengen met maximaal 6 weken. Daar maak ik in dit geval gebruik van. Dat betekent dat de uiterlijke beslistermijn op 18 weken komt.
(…)
Overzicht
Middel: Inkomstenbelasting en premie volksverzekering
Periode: 2016
Soort: Ambtshalve vermindering (art. 9.6 IB) definitieve aanslag
Ten name van: [belanghebbende]
Zaaknummer: 2020. […]
Beschikkingsnummer: […] ”
2.9.
Met dagtekening 13 januari 2021 heeft de Inspecteur een verminderingsbeschikking IB/PVV 2016 aan belanghebbende gezonden waarin voor een bedrag van € 121.955 aan “Aftrek elders belast inkomen” is verleend.
2.10.
Bij brief van 28 juni 2021 heeft de Inspecteur kenbaar gemaakt voornemens te zijn een navorderingsaanslag op te leggen van € 121.955. In de brief merkt de Inspecteur op dat het verzoek een verzorgde indruk maakte en dat daarom aan het verzoek is tegemoetgekomen. Ook was er op dat moment geen aanleiding de loongegevens nader te controleren. De Inspecteur geeft tevens aan dat hem gebleken is dat op het moment van de indiening van het verzoek reeds sprake was van door de werkgever herziene loongegevens voor het jaar 2016. Uit die herziene loongegevens, welke bij de inspecteur voor de loonbelasting in februari 2018 zijn ingediend, blijkt dat de werkgever slechts € 9.490 aan loonheffing heeft ingehouden en met de correctie loonaangiften de voorkoming reeds heeft toegepast in de loonadministratie. Ten aanzien van de in rekening te brengen belastingrente schrijft de Inspecteur:
“Bij het vaststellen van de navordering wordt in principe € 18.838 aan belastingrente in rekening gebracht op grond van artikel 30fc Awr. Ik kan meegaan met uw toelichting dat u ten tijde van het verzoek niet beschikte over de correcte loongegevens. Ik zie hierin een mogelijkheid om de belastingrente terug te brengen naar nihil. Ik veronderstel hierbij dat, als u beschikking had gehad over de correcte loongegevens, dat u had gerealiseerd dat er geen grond was geweest voor een verzoek om ambtshalve vermindering. Mocht u alsnog op een of andere wijze blijken dat deze veronderstelling van mijn kant niet juist is, behoud ik me voor om mijn voorgenomen beslissing voor de belastingrente te herzien.”
2.11.
Tussen partijen is vervolgens gecorrespondeerd. Bij brief van 20 december 2021 zendt de Inspecteur aan belanghebbende de mededeling navordering. Ten aanzien van de belastingrente schrijft de Inspecteur:
“(…). Uitsluitend op basis van mijn eerdere toezeggingen in de brieven, zie ik mezelf thans gehouden om de belastingrente te matigen. De belastingrente heb ik herrekend en breng ik in rekening alleen voor de periode vanaf het moment dat de teruggaaf voortvloeiend uit de verminderingsaanslag van 13 januari 2021 aan u is overgemaakt. Omdat de belastingrente op grond van artikel 30fc Awr wordt berekend over een langere periode en ik geen mogelijkheid heb om de berekening in onze systemen aan te passen, heb ik de vermindering van de belastingrente verwerkt als verrekenbare bronbelasting. Wanneer u de verrekende bronbelasting met het op de aanslag vermelde belastingrente saldeert, dan komt u uit op het bedrag waarmee de navorderingsaanslag als belastingrente is verhoogd.”
2.12.
Met dagtekening 30 december 2021 is de navorderingsaanslag opgelegd naar een te betalen bedrag van € 124.569, waarvan € 120.178 ziet op de na te vorderen belasting. Op de aanslag is tevens een bedrag van € 18.404 aan in rekening gebrachte belastingrente vermeld en een bedrag van € 15.789 aan verrekenbare bronbelasting. Gelet op het bedrag aan verrekenbare bronbelasting bedraagt de per saldo in rekening gebrachte belastingrente € 2.615.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft – voor zover van belang – overwogen en geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“Beoordeling van het geschil
De navorderingsaanslag
13. Op grond van artikel 16, tweede lid, onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan navordering plaatsvinden in alle gevallen waarin te weinig belasting is geheven doordat een voorlopige aanslag, een voorheffing, een voorlopige teruggaaf of een voorlopige verliesverrekening ten onrechte of tot een onjuist bedrag is verrekend. De strekking van deze bepaling is dat fouten die bij verrekening van een voorheffing ten nadele van de fiscus zijn gemaakt, door navordering kunnen worden hersteld zonder dat daarvoor een nieuw feit is vereist.1 In het geval bij het opleggen van de primitieve aanslag door de inspecteur vertrouwen is gewekt waarop belanghebbende zich in redelijkheid mag beroepen, kan geen navordering plaatsvinden op grond van vorengenoemd artikel.2
1. Hoge Raad 3 juni 1981, ECLI:NL:HR:1981:AM5972.
2 Hoge Raad 22 juni 1977, ECLI:NL:HR:1977:AX3736.
14. De rechtbank stelt vast – en ook niet in geschil is – dat de loonheffing is aan te merken als een voorheffing. Gelet op voorgaande overweging was voor het opleggen van de navorderingsaanslag dan ook geen nieuw feit vereist. De navorderingsaanslag is dan ook terecht opgelegd. Aan de overige grieven van eiser komt de rechtbank derhalve niet meer toe. Voorts is noch gesteld, noch gebleken, dat de inspecteur bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2016 vertrouwen bij eiser heeft gewekt waarop eiser zich in redelijkheid kon beroepen.
15. Dat de werkgever, zoals eiser stelt, de te veel ingehouden en afgedragen loonheffing niet aan eiser heeft doen toekomen, maakt het voorgaande niet anders. Voor oplegging van de navorderingsaanslag was slechts vereist dat de voorheffing tot een onjuist bedrag was verrekend. De belastingrechter is ook alleen bevoegd zich over de juistheid van de onderhavige navorderingsaanslag uit te laten. De teruggave van de te veel ingehouden loonheffing door de werkgever aan eiser is een aangelegenheid waarvoor eiser zich tot de burgerlijke rechter dient te wenden.
De belastingrente
16. De belastingrente wordt op grond van artikel 30fc, tweede lid, van de Awr in rekening gebracht over het tijdvak dat aanvangt zes maanden te rekenen vanaf het einde van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven en eindigt op de dag voorafgaand aan de dag waarop de navorderingsaanslag invorderbaar is. De belastingrente wordt berekend over het bedrag aan te betalen belasting.
17. Verweerder heeft – zoals ter zitting is verduidelijkt – de belastingrente conform vorengenoemd artikel berekend over de periode 1 juli 2017 tot en met 30 januari 2022 over een bedrag van € 118.401, zijnde het bedrag aan na te heffen belasting van € 120.178 verminderd met het bij de aanslag reeds betaalde bedrag van € 1.777. Deze berekening resulteerde in een bedrag aan in rekening te brengen belastingrente van € 20.525. Vervolgens heeft verweerder de rente die ziet op de periode tussen februari 2021 en januari 2022, zijnde een bedrag van € 15.789, in mindering gebracht op het vastgestelde bedrag aan de in rekening te brengen belastingrente. Dit is de periode tussen het uitbetalen van de verminderingsbeschikking en de uiterste betaaldatum van de navordering. In de navorderingsaanslag is dit bedrag, zoals ook is te lezen in overweging 7 van deze uitspraak, opgenomen onder de naam “Dividendbelasting en/of kansspelbelasting”. De bij eiser in rekening gebrachte belastingrente resulteert gelet op deze vermindering in een bedrag van € 4.736. De rechtbank is van oordeel dat de in rekening gebrachte belastingrente niet tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
18. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
19. Nu het beroep ongegrond is verklaard, bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Aan het behandelen van de gronden inzake de integrale proceskostenvergoeding komt de rechtbank dan ook niet toe.”
Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de navorderingsaanslag ten onrechte is opgelegd en de belastingrente ten onrechte is rekening is gebracht, zoals belanghebbende stelt en de Inspecteur betwist. Niet in geschil is dat op het door belanghebbende genoten loon uit dienstbetrekking voor zijn werkzaamheden in Oman aftrek ter voorkoming van dubbele belasting volgens de vrijstellingsmethode van toepassing is.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar, de navorderingsaanslag en de beschikking inzake belastingrente, en tot veroordeling van de Inspecteur in de integrale proceskosten van belanghebbende en vergoeding van het griffierecht.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
Nettoloonafspraak/brutoloonafspraak
5.1.1.
Voor het onderhavige geschil zal eerst beoordeeld worden of sprake was van een nettoloonafspraak tussen belanghebbende en de voormalige werkgever, zoals de Inspecteur stelt, of een brutoloonafspraak, zoals belanghebbende stelt.
5.1.2.
Op grond van de onder 2.2 vermelde feiten en de tot de gedingstukken behorende loonstroken is aannemelijk geworden dat sprake was van een brutoloonafspraak. Bij dat oordeel is het volgende in aanmerking genomen.
5.1.3.
Het salaris van belanghebbende is bepaald op € 63,38 per uur, bij een standaard werkweek van 48 uren. Bij overwerk vindt een honorering plaats tegen hetzelfde uurtarief.
5.1.6.
Anders dan de Inspecteur betoogt, is de loonafdracht niet enkel gebaseerd op de hypothetische inhouding. De inhouding en afdracht vindt in eerste instantie plaats op basis van een hypothetische berekening en deze wordt aan het eind van het kalenderjaar gevolgd door een inhouding en afdracht op basis van een berekening van het daadwerkelijk in dat jaar genoten inkomen naar de op dat moment volgens Nederlandse maatstaven verschuldigde belasting. Als de loonheffing (naar het vigerende tarief) volgens deze laatste berekening hoger is dan die volgens de hypothetische berekening, komt dat, naar belanghebbende ter zitting onweersproken heeft bevestigd, voor zijn rekening.
5.1.7.
De uplifts zijn gebaseerd op het brutosalaris (gross salary). De vakantietoeslag wordt uitbetaald conform normale werkuren. De salarisspecificatie voor januari 2017 vermeldt de vakantietoeslag, de uitbetaalde vakantie-uren en de dertiende maand in brutobedragen.
5.1.8.
Dat sprake is van een brutoloonafspraak wordt mede bevestigd door het verschil in beide “jaaropgaven”, waarbij op de aan belanghebbende uitgereikte jaaropgave een brutojaarloon is vermeld van € 269.076 en ingehouden loonheffing van € 131.444, terwijl in de nadien gerenseigneerde loongegevens (na aftrek ter voorkoming van dubbele belasting) sprake is van een brutojaarloon van € 249.546 en een bedrag aan ingehouden loonheffing van € 9.490. Als sprake zou zijn geweest van een nettoloonafspraak zou het voor de hand hebben gelegen dat na teruggaaf of verrekening van een bedrag van circa € 120.000 aan loonheffing het brutojaarloon aanzienlijk lager zou zijn.
5.1.9.
Dat de voormalige werkgever blijkens onderdeel 9.1 van het Assignment aansprakelijk is om de in het gastland verschuldigde belasting namens belanghebbende af te dragen maakt voormeld oordeel niet anders. Ook de stelling dat belanghebbende niet meer belasting zal hoeven te betalen voor het werk dat hij verricht in Oman dan dat hij voor dat werk, indien verricht in Nederland, verschuldigd zou zijn geweest, maakt voormeld oordeel niet anders.
De navorderingsaanslag
5.2.
De navorderingsaanslag is opgelegd op grond van artikel 16, lid 2, onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Deze bepaling luidt:
“2. Navordering kan mede plaatsvinden in alle gevallen waarin te weinig belasting is geheven, doordat:
a. een voorlopige aanslag, een voorheffing, een voorlopige teruggaaf of een voorlopige verliesverrekening ten onrechte of tot een onjuist bedrag is verrekend;”
5.3.
Anders dan belanghebbende stelt kan navordering op grond van artikel 16, lid 2, onderdeel a, AWR ook plaatsvinden in het geval van een ambtshalve vermindering.
Vertrouwensbeginsel
5.4.
Belanghebbende heeft gesteld dat de navorderingsaanslag moet worden vernietigd omdat de Inspecteur door het inwilligen van het verzoek bij belanghebbende het vertrouwen heeft gewekt dat aan hem terecht een bedrag is terugbetaald omdat hij recht heeft op aftrek elders belast.
5.5.
Ingevolge de arresten van de Hoge Raad van 22 juni 19771.en 7 september 19772., kan de navorderingsbevoegdheid die de Inspecteur heeft op grond van artikel 16, lid 2, onderdeel a, AWR worden beperkt door de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Hiervan is in dit geval sprake.
5.6.1.
Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat hij niet ervan op de hoogte was dat de loonheffing reeds door middel van een correctiebericht was terugbetaald/verrekend, dat de voormalige werkgever de teruggaaf niet aan hem heeft doorbetaald en dat de voormalige werkgever hem niet op de hoogte heeft gesteld van het gewijzigde bedrag aan afdracht.
5.6.2
De Inspecteur heeft het verzoek van belanghebbende van 15 december 2020 (zie 2.7) handmatig beoordeeld. Niet in geschil is dat alle informatie die belanghebbende ter beschikking stond (in de desbetreffende brief, de daarbij behorende bijlagen, de aangifte) aan de Inspecteur is verstrekt, en volledig en juist is.
5.6.3.
Evenmin is in geschil dat de inspecteur loonheffing op de hoogte was van de teruggaaf/verrekening van de ingehouden loonheffing aan de inhoudingsplichtige. Deze informatie stond in de systemen van de Belastingdienst en stond de Inspecteur (inkomstenbelasting) daarom ter beschikking.
5.7.
Belanghebbende mocht in de gegeven omstandigheden erop vertrouwen dat de Inspecteur ter zake van het verzoek, nadat hij heeft kunnen kennisnemen van alle relevante feiten en omstandigheden, een weloverwogen standpunt heeft ingenomen nadat hem was gebleken dat de primitieve aanslag op een te hoog bedrag was vastgesteld, en dat hij het verzoek aldus welbewust heeft toegewezen. Belanghebbende heeft aannemelijk gemaakt dat hij in de gegeven omstandigheden uit het handelen van de Inspecteur redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat dit weloverwogen standpunt door de Inspecteur gestand zou worden gedaan. De Inspecteur heeft derhalve door de navorderingsaanslag op te leggen het bij belanghebbende gewekte vertrouwen geschonden. Daarom wordt de navorderingsaanslag vernietigd.
5.8.
Omdat de navorderingsaanslag wordt vernietigd, behoeven de stellingen van belanghebbende over de in rekening gebrachte belastingrente en de op de zaak betrekking hebbende stukken geen behandeling meer.
Slotsom
5.9.
Het hoger beroep is gegrond.
Proceskosten en griffierecht
6.1.
Er is aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten, welke op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) en de daarbij behorende bijlage, worden vastgesteld op € 5.250 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en in hoger beroep (4 punten à € 875 x 1,5 (gewicht van de zaak)) en € 465 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase (1 punt à € 310 x 1,5 (gewicht van de zaak)), in totaal derhalve op € 5.715. Er zijn geen bijzondere omstandigheden aanwezig om af te wijken van het bepaalde in artikel 2, lid 1, van het Bpb.
6.2.
Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling voor de Rechtbank gestorte griffierecht van € 50, alsmede het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 136 te worden vergoed.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
- vernietigt de uitspraak op bezwaar,
- vernietigt de navorderingsaanslag en de beschikking inzake belastingrente,
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 5.715, en
- gelast de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag van in totaal € 186 aan griffierechten te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door P.J.J. Vonk, Chr.Th.P.M. Zandhuis enW.H.A. Kannekens, in tegenwoordigheid van de griffier L. van den Bogerd. De beslissing is op 10 april 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 10‑04‑2024