Rb. Midden-Nederland, 18-06-2021, nr. UTR 20/712
ECLI:NL:RBMNE:2021:2657
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
18-06-2021
- Zaaknummer
UTR 20/712
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2021:2657, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 18‑06‑2021; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2022:8235, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 18‑06‑2021
Inhoudsindicatie
Aanslag zuiveringsheffing, kenbaarheidseis, onverbindendheid Verordening. Beroep gegrond.
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/712
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juni 2021 in de zaak tussen
[eiseres] . te [vestigingsplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. P.F. van der Muur)
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht (de BghU), verweerder
(gemachtigde: mr. P.E. Boersma)
Procesverloop
In de beschikking van 31 juli 2019 heeft verweerder voor het jaar 2018 aan eiseres een (definitieve) aanslag opgelegd in de zuiveringsheffing bedrijven voor het adres [adres] in [plaats] .
In de uitspraak op bezwaar van 15 januari 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 11 januari 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld door collega [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door een externe belastingadviseur mr. [B] .
Overwegingen
1.Eiseres vervaardigt frisdranken, mineraalwater en overig gebotteld water. Aan eiseres is een aanslag zuiveringsheffing voor het jaar 2018 opgelegd tot een bedrag van € 90.540,80, gebaseerd op een heffingsmaatstaf van 1376 vervuilingseenheden en een tarief van € 65,80. Na verrekening van de voorlopige aanslag van € 115.150,- wordt aan eiseres een bedrag van
€ 24.609,20 betaald.
2.Eiseres is ten aanzien van de zuiveringsheffing een ‘meetbedrijf’ en is verplicht om het aantal vervuilingseenheden te berekenen door middel van meting, bemonstering en analyse, zoals in bijlage I bij de Verordening zuiveringsheffing hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2017 (de Verordening) opgenomen voorschriften is vastgelegd. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres het aantal vervuilingseenheden volgens deze voorschriften op de juiste wijze heeft berekend. In geschil is uitsluitend of voor de in bijlage I bij de Verordening genoemde NEN-normen aan de zogenoemde kenbaarheidseisen is voldaan.
3. De artikelen 73 en 111 van de Waterschapswet stellen eisen aan de kenbaarheid van de maatstaven waarnaar zuiveringsheffing wordt geheven.
4. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de Verordening onverbindend is, omdat niet is voldaan aan de bekendmakingsvereisten van artikel 73 en 111 van de Waterschapswet. De vindplaats van de in bijlage I bij de Verordening genoemde NEN-normen is niet vermeld in de Verordening of in een van de daarbij behorende bijlagen, wat gelet op de wettekst en de jurisprudentie van de Hoge Raad wel vereist is.
5. Verweerder is van mening dat dat de van belang zijnde NEN-normen bekend gemaakt zijn op de in artikel 73 van de Waterschapswet voorgeschreven wijze.
Op 14 december 2016 heeft het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden het Besluit wijziging belastingverordeningen 2017 vastgesteld. Dit is een (verzamel)besluit waarbij verschillende belastingverordeningen zijn vastgesteld, waaronder de Verordening. Het besluit is op 21 december 2016 bekend gemaakt in het Waterschapsblad 2016, nr. 10209. In artikel 5 van dit besluit staat dat de normbladen, behorende bij de Verordening, bekend worden gemaakt door terinzagelegging op het waterschapskantoor en het kantoor van de BghU. De NEN-normen liggen vanaf dat moment ook feitelijk ter inzage. Daarmee is volgens verweerder voldaan aan de door de Hoge Raad geformuleerde eisen voor de bekendmaking van de NEN-normen. De Hoge Raad zegt niets over de vermelding van de terinzagelegging.
Voor het belastingjaar 2018 heeft het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap
De Stichtse Rijnlanden in de openbare vergadering op 13 december 2017 besloten de Verordening als volgt te wijzigen: “Artikel 20 komt te luiden: Het tarief bedraagt € 65,80 per vervuilingseenheid.” Dit wijzigingsbesluit is op 21 december 2017 bekend gemaakt in het Waterschapsblad 2017, nr. 11765. De Verordening is verder niet gewijzigd.
Verweerder heeft er nog op gewezen dat de geconsolideerde tekst van de Verordening op overheid.nl ook naar de waterschapsbladen verwijst waarin de besluiten zijn opgenomen die relevant zijn voor de verbindendheid van de verordening, waaronder het Besluit wijziging belastingverordeningen 2017, Waterschapsblad 2016, nr. 10209.
6. De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat een belastingplichtige zelf aan de hand van de gepubliceerde wet- en regelgeving de omvang van zijn fiscale verplichtingen moet kunnen vaststellen. Dit betekent dat de hiervoor benodigde gegevens binnen een redelijke termijn en zonder overmatige inspanning te vinden dan wel te raadplegen moeten zijn.
7. Tussen partijen is niet in geschil dat de NEN-normen essentieel zijn voor het vaststellen van de heffingsmaatstaf, zodat ten aanzien van die normen aan de kenbaarheidseis van de in overweging 3 genoemde artikelen uit de Waterschapswet moet zijn voldaan.
8. In het arrest van 7 juni 20191.heeft de Hoge Raad geoordeeld over deze kenbaarheidseis uit de Waterschapswet. Onder verwijzing naar eerdere rechtspraak over de vergelijkbare artikelen 139 en 217 van de Gemeentewet is in dit arrest overwogen dat indien in een belastingverordening wordt verwezen naar een normblad NEN, aan de kenbaarheidseisen van de artikelen 139 en 217 van de Gemeentewet, mede naar hun strekking, is voldaan indien de gemeente die normen bekendmaakt door terinzagelegging op de wijze die in artikel 139, derde lid, van de Gemeentewet is voorzien voor bijlagen, en desgevraagd papieren afschriften van die normen verstrekt tegen betaling van bedragen die niet hoger zijn dan de tarieven die de gemeente hanteert voor het verstrekken van papieren afschriften van besluiten die algemeen verbindende voorschriften inhouden.
9. In het arrest is verder de eerdere rechtspraak herhaald, die inhoudt dat in het algemeen ook aan die kenbaarheidseisen zal zijn voldaan indien een belastingverordening voor dergelijke normen verwijst naar een in de Staatscourant gepubliceerde tekst daarvan, en in die belastingverordening de correcte volledige titel van die tekst alsmede het publicatiejaar en -nummer van de Staatscourant worden vermeld. Tevens is in dat arrest geoordeeld dat in een geval waarin vaststaat dat de normen in de Staatscourant zijn gepubliceerd, maar het publicatiejaar en –nummer niet in de belastingverordening zijn vermeld, van geval tot geval moet worden beoordeeld of desalniettemin aan de kenbaarheidseisen is voldaan.
Daarbij heeft volgens de Hoge Raad in het arrest van 7 juni 2019 dan als uitgangspunt te gelden dat aan de kenbaarheidseisen alleen is voldaan indien de normen zodanig zijn gepubliceerd dat zij voor een ieder toegankelijk zijn, zowel in het jaar waarvoor de belasting is geheven als in de daarop volgende jaren, en de authenticiteit van die gepubliceerde normen buiten twijfel is.
10. Anders dan verweerder meent, is op grond van de tekst van artikel 73, derde lid, gelezen in samenhang met artikel 73, eerste lid, van de Waterschapswet, bekendmaking van een bijlage bij een verordening door middel van terinzagelegging alleen mogelijk als dit in de verordening zelf is bepaald. In dit geval is in de Verordening niet vermeld dat de NEN-normen ter inzage liggen. De rechtbank is van oordeel dat ook niet op een andere wijze aan de kenbaarheidseisen is voldaan. Uit het in overweging 9. genoemde arrest van 7 juni 2019 volgt dat een beoordeling van geval tot geval alleen betrekking heeft op de situatie dat vast staat dat de NEN-normen in de Staatscourant zijn gepubliceerd, maar zonder een publicatiejaar of -nummer. Van deze situatie is in dit geval geen sprake. Als dit in dit geval desondanks wel zou worden beoordeeld, dan vindt de rechtbank dat bij de vermelding van de terinzagelegging in artikel 5 van het Besluit wijziging belastingverordeningen 2017 tot vaststelling van de Verordening niet sprake is van een zodanige publicatie dat zij voor een ieder toegankelijk is. De waterschapsbladen waarin het besluit is opgenomen, zijn volgens verweerder te raadplegen via een verwijzing in de wetstechnische informatie bij de geconsolideerde tekst van de Verordening op overheid.nl. De rechtbank merkt om te beginnen op dat de verwijzing geen actieve link bevat. Bovendien mag gelet op het uitgangspunt in overweging 6 van een heffende instantie worden verwacht dat deze het vinden van de minimale benodigde regels en normen niet te moeilijk maakt. Dat is hier wel het geval.
11. Gelet op het voorgaande is de Verordening onverbindend voor zover bij het bepalen van de heffingsmaatstaf het aantal vervuilingseenheden moet worden bepaald op de in Bijlage I bij de Verordening voorgeschreven wijze van meten, bemonsteren en analyseren.
12. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal de uitspraak op bezwaar vernietigen. De rechtbank zal vervolgens voorzien in de rechtmatige uitkomst die resteert, door de aanslag zuiveringsheffing over het jaar 2018 te vernietigen.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.598,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor de hoorzitting met een waarde per punt van € 265,- en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 534,-, met wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
vernietigt de aan eiseres over het jaar 2018 opgelegde aanslag zuiveringsheffing;
- -
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.598,-;
- -
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M.H. van Ek, rechter, in aanwezigheid vanmr. M.S.D. de Weerd, griffier. De beslissing is uitgesproken op 18 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
(de griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen)
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop de uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 18‑06‑2021