Zie HR 17 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6160.
HR, 22-11-2016, nr. 15/02294
ECLI:NL:HR:2016:2656
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-11-2016
- Zaaknummer
15/02294
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Internationaal strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:2656, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑11‑2016; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:744
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1158, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:1158, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑10‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:2656, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:744, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑06‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:2656
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2017-0011
Uitspraak 22‑11‑2016
Inhoudsindicatie
Verlenen van verlof. Art. 552p Sv. Rechtshulpverzoek van Zwitserland is ingetrokken. Klagers geen belang meer, dus n-o.
Partij(en)
22 november 2016
Strafkamer
nr. S 15/02294 B
CB/AGE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op de beroepen in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 28 april 2015, nummers RK 15/290, RK 15/291, RK 15/292, RK 15/510, RK 15/511, RK 15/512 en RK 15/513, op klaagschriften als bedoeld in art. 552a Sv, alsmede betreffende het verlenen van verlof als bedoeld in art. 552p, tweede lid, Sv, in de zaken van:
[klager 1] , geboren op [geboortedatum] 1955,
[klager 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1945,
[klager 3] , geboren op [geboortedatum] 1958,
[klaagster 4] , gevestigd te [plaats] ,
[klaagster 5] , gevestigd te [plaats] .
1. Geding in cassatie
1.1.
De beroepen zijn ingesteld door de klagers.
Namens [klaagster 4] , [klager 1] en [klager 3] hebben Th.O.M. Dieben en J. Kuijper, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. Deze schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit
Namens [klaagster 5] en [klager 2] heeft T. Arkesteijn, advocaat te Rotterdam, bij gelijkluidende schrifturen middelen van cassatie voorgesteld. De namens [klager 2] ingediende schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
1.2.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzen of terugwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De raadslieden hebben daarop schriftelijk gereageerd.
1.3.
Vervolgens heeft de Advocaat-Generaal bij aanvullende conclusie geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de klagers in hun cassatieberoep.
1.4.
Het beroep in de zaken van [klaagster 5] en [klager 2] is ingetrokken nadat de Advocaat-Generaal ter terechtzitting van de Hoge Raad haar conclusie had genomen. Gelet op art. III van het Procesreglement Strafkamer Hoge Raad, zal de Hoge Raad de zaken op het bestaande beroep afdoen.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1.
De aanvullende conclusie van de Advocaat-Generaal houdt onder meer in:
"4. Op 7 juni 2016 heb ik een conclusie genomen in deze zaak waarin ik concludeerde tot vernietiging van de bestreden beschikking.
5. Inmiddels heeft zich een aantal feiten en omstandigheden voorgedaan waarin ik aanleiding heb gezien om aanvullend te concluderen. Het gaat om het volgende.
6. Bij akte rechtsmiddel van 18 juli 2016 heeft mr. T. Arkesteijn namens [klaagster 5] en [klager 2] de cassatieberoepen (552a en 552p) ingetrokken, kennelijk omdat het rechtshulpverzoek van de Zwitserse autoriteiten op 7 juli 2016 is ingetrokken, hetgeen op 15 augustus 2016 door het Ministerie van Veiligheid en Justitie, afdeling AIRS aan de strafgriffie van de Hoge Raad per fax is bevestigd. Daarop zijn op 1 augustus 2016 en op 7 september 2016 alle inbeslaggenomen voorwerpen aan klager [klager 2] teruggegeven.
7. Bij brief van 8 juli 2016 heeft mr. Dieben namens [klaagster 4] , [klager 1] en [klager 3] de Hoge Raad bericht dat de Zwitserse autoriteiten het rechtshulpverzoek hebben ingetrokken. In de brief staat tevens dat met betrekking tot het antwoord op de vraag of en, zo ja, welke gevolgen een en ander dient te hebben voor de door hen ingestelde cassatieberoepen, [klaagster 4] , [klager 1] en [klager 3] zich refereren aan het oordeel van de Hoge Raad. Deze partijen hebben het cassatieberoep dus niet ingetrokken."
2.2.
Gelet op het evenweergegevene hebben de klagers geen belang meer bij hun beroep tegen de beschikking van de Rechtbank zodat zij daarin niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de klagers niet-ontvankelijk in hun beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 november 2016.
Conclusie 11‑10‑2016
Inhoudsindicatie
Verlenen van verlof. Art. 552p Sv. Rechtshulpverzoek van Zwitserland is ingetrokken. Klagers geen belang meer, dus n-o.
Nr. 15/02294 B Zitting: 11 oktober 2016 | Mr. T.N.B.M. Spronken Nadere conclusie inzake: [klaagster 4] [klager 3] [klager 1] [klaagster 5] en [klager 2] |
De Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, heeft bij beschikking van 28 april 2015 verlof verleend (met het voorbehoud ex art. 552p, derde lid, Sv) aan de rechter-commissaris om inbeslaggenomen stukken in handen te stellen van de officier van justitie teneinde de overdracht daarvan te bewerkstelligen aan de bevoegde Zwitserse autoriteiten. Voorts heeft de rechtbank de klaagschriften ex art. 552a Sv ongegrond verklaard.
Namens de klagers [klaagster 4] ( verder aangeduid met [klaagster 4] ), [klager 1] en [klager 3] hebben mrs. Th.O. Dieben en J. Kuijper, beiden advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Namens de klagers [klaagster 5] en [klager 2] heeft mr. T. Arkesteijn, advocaat te Rotterdam, in twee schrifturen telkens vier middelen van cassatie voorgesteld.
Op 7 juni 2016 heb ik een conclusie genomen in deze zaak waarin ik concludeerde tot vernietiging van de bestreden beschikking.
Inmiddels heeft zich een aantal feiten en omstandigheden voorgedaan waarin ik aanleiding heb gezien om aanvullend te concluderen. Het gaat om het volgende.
Bij akte rechtsmiddel van 18 juli 2016 heeft mr. T. Arkesteijn namens [klaagster 5] en [klager 2] de cassatieberoepen (552a en 552p) ingetrokken, kennelijk omdat het rechtshulpverzoek van de Zwitserse autoriteiten op 7 juli 2016 is ingetrokken, hetgeen op 15 augustus 2016 door het Ministerie van Veiligheid en Justitie, afdeling AIRS aan de strafgriffie van de Hoge Raad per fax is bevestigd. Daarop zijn op 1 augustus 2016 en op 7 september 2016 alle inbeslaggenomen voorwerpen aan klager [klager 2] teruggegeven.
Bij brief van 8 juli 2016 heeft mr. Dieben namens [klaagster 4] , [klager 1] en [klager 3] de Hoge Raad bericht dat de Zwitserse autoriteiten het rechtshulpverzoek hebben ingetrokken. In de brief staat tevens dat met betrekking tot het antwoord op de vraag of en, zo ja, welke gevolgen een en ander dient te hebben voor de door hen ingestelde cassatieberoepen, [klaagster 4] , [klager 1] en [klager 3] zich refereren aan het oordeel van de Hoge Raad. Deze klagers hebben het cassatieberoep dus niet ingetrokken.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de klagers geen belang meer hebben bij het beroep tegen de beschikking van de rechtbank zodat zij daarin niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.1.
9. Ik heb mij nog afgevraagd of een niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in zijn vordering aan de rechtbank tot het verlenen van verlof tot afgifte aan de buitenlandse autoriteiten in de rede ligt, nu het rechtshulpverzoek is ingetrokken. Ik leid echter uit de beschikking van de Hoge Raad van 2 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1450, rov. 3.3 en 3.4. af dat dit niet het geval is. Deze overwegingen luiden:
“3.3
Art. 552p, tweede lid, Sv luidt:
"De door de rechter-commissaris in beslag genomen stukken van overtuiging en onder hem berustende gegevensdragers waarop gegevens zijn opgenomen die zijn vergaard met gebruikmaking van enige strafvorderlijke bevoegdheid worden ter beschikking van de officier van justitie gesteld, voor zover de rechtbank, met inachtneming van het toepasselijke verdrag, daartoe verlof verleent. De afgifte aan buitenlandse autoriteiten van door de officier van justitie in beslag genomen stukken van overtuiging en de onder hem berustende gegevensdragers waarop gegevens zijn opgenomen die zijn vergaard met gebruikmaking van strafvorderlijke bevoegdheden ter inbeslagneming geschiedt eveneens voor zover de rechtbank, met inachtneming van het toepasselijke verdrag, daartoe verlof verleent."
3.4.
Volgens deze bepaling worden in de daar bedoelde gevallen de daar vermelde stukken en gegevensdragers ter beschikking van de officier van justitie gesteld onderscheidenlijk aan buitenlandse autoriteiten afgegeven voor zover de rechtbank daartoe verlof heeft verleend. Een daartoe strekkende vordering van de officier van justitie is niet vereist. Reeds daarom is - nog afgezien van het hierna te vermelden toetsingskader - in een procedure als de onderhavige geen plaats voor een niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in zijn vordering.”
10. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van klagers in hun beroep in cassatie.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑10‑2016
Conclusie 07‑06‑2016
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag. Art. 552p Sv. Rechtshulpverzoek van Zwitserland is ingetrokken. Klagers geen belang meer, dus n-o.
Nr. 15/02294 B Zitting: 7 juni 2016 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [klaagster 4] [klager 3] [klager 1] [klaagster 5] en [klager 2] |
De Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, heeft bij beschikking van 28 april 2015 verlof verleend (met het voorbehoud ex art. 552p, derde lid, Sv) aan de rechter-commissaris om inbeslaggenomen stukken in handen te stellen van de officier van justitie teneinde de overdracht daarvan te bewerkstelligen aan de bevoegde Zwitserse autoriteiten. Voorts heeft de rechtbank de klaagschriften ex art. 552a Sv ongegrond verklaard.
Namens de klagers [klaagster 4] ( verder aangeduid met [klaagster 4] ), [klager 1] en [klager 3] hebben mrs. Th.O. Dieben en J. Kuijper, beiden advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Namens de klagers [klaagster 5] en [klager 2] heeft mr. T. Arkesteijn, advocaat te Rotterdam, in twee schrifturen telkens vier middelen van cassatie voorgesteld.
De cassatieberoepen zijn kennelijk alleen gericht op het verlenen van verlof als bedoeld in art. 552p Sv. In de schriftuur die is ingediend door Dieben en Kuijper wordt dit uitdrukkelijk vermeld, uit de schriftuur ingediend door Arkesteijn blijkt dit impliciet.
Door de bevoegde Zwitserse autoriteiten, Bundesanwaltschaft te Bern, is op 18 november 2014 een rechtshulpverzoek ingediend in verband met een strafrechtelijk onderzoek tegen [klaagster 4] , [klager 1] en [klager 3] .
5.1. Uit de stukken van het geding kan worden opgemaakt dat het om het volgende gaat.
[klaagster 4] is een in Zwitserland gevestigde onderneming die onder andere in bemestingsmiddelen handelt en waartegen door de Zwitserse autoriteiten een opsporingsonderzoek loopt wegens omkoping van buitenlandse functionarissen in de periode maart 2007 tot januari 2011.1.Het onderzoek is eveneens gericht op [klager 3] en [klager 1] , vertegenwoordigers van [klaagster 4] , vanwege dezelfde verdenking en daarnaast wegens een verdenking van valsheid in geschrifte.
5.2. Meer in het bijzonder gaat het, zo maak ik uit de stukken van het geding op, om leveringen van watervrij ammoniak door [klaagster 4] aan [A] waarbij per geleverde ton bedragen zijn afgedragen aan ene [betrokkene 1] op grond van een door [betrokkene 1] en [klaagster 4] ondertekende Consultancy Agreement van 18 juni 2010. Gebleken is dat [klaagster 4] sinds minstens 2006 handelt in bemestingsmiddelen en deelneemt aan investeringsprojecten in Tunesië. Vermoed wordt dat de betalingen door [klaagster 4] aan [betrokkene 1] zijn verricht om invloed uit te oefenen op [A] en derhalve zouden kunnen worden aangemerkt als steekpenningen. [betrokkene 1] is de zwager van de voormalige Tunesische president [betrokkene 2] en was als ambtenaar betrokken bij [A] .
De link met Nederland is dat [klaagster 5] , vertegenwoordigd door [klager 2] en gevestigd in Nederland, sinds 2005 als vertegenwoordiger voor [klaagster 4] is opgetreden bij de contacten met [betrokkene 1] en [A] en dat betalingen door [klaagster 4] aan [betrokkene 1] via [klaagster 5] hebben plaatsgevonden via de bankrekening IBAN: [0001] bij de ING BANK Nederland te Eindhoven.
5.3. Uit het rechtshulpverzoek blijkt dat de Zwitserse autoriteiten hebben verzocht om de navolgende gegevens:
“3.1 Overdracht van de volgende bankgegevens bij het rekeningnummer [0001] (IBAN: [0001] ) bij de ING BANK Nederland N.V. in Eindhoven:
• alle documenten inzake het openen van de rekening (incl. identificatie van de contractant, overeenkomst inzake het openen van de rekening, de overeenkomst inzake het elektronisch bankieren, huurcontract voor safe, beheersovereenkomst, kredietcontract, trusteeship, etc.)
• Rekeningafschriften van 1 januari 2005 (resp. vanaf de opening) tot op heden (resp. tot de saldering), waarop de namen van de geldontvangers en geldzenders zichtbaar zijn
• Volmachten en handtekeningkaarten
• Documenten aangaande de identiteit van de economisch rechthebbenden resp. aandeelhouders.
• KYC-dossier, formulier van de „due diligence“. In deze stukken moeten met name ook de contacten met de klant (klantgeschiedenis) gedocumenteerd zijn.
3.2 Huiszoeking van de kantoorruimtes van [klaagster 5] voor het waarborgen en in beslag nemen van informatie (d.w.z. fysieke documenten, correspondentie, contracten, IT-gegevens, enz.) aangaande de activiteiten van [klaagster 5] resp. [klager 2] voor [klaagster 4] (eventueel ook voor [B] AG en [B] HOLDING AG) in Tunesië.”
5.4. De officier van justitie heeft vastgesteld dat [klaagster 5] is/was gevestigd aan de [a-straat 1] te [plaats] en daar was eveneens [klager 2] , enig aandeelhouder en bestuurder van [klaagster 5] , woonachtig.
5.5. De doorzoeking van de woning op voornoemd adres te [plaats] heeft plaatsgevonden op 19 februari 2015. Van de in beslag genomen goederen zijn lijsten opgemaakt, hierna te noemen “beslaglijst A” en “beslaglijst A DIGI”. Deze lijsten zijn aan de beschikking gehecht en maken onderdeel uit van de beschikking. Omdat dit voor de bespreking van met name het eerste middel relevant is, zal ik hieronder de beslaglijsten weergeven.
Beslaglijst A vermeldt het volgende:
IBN-CODE | OMSCHRIJVING GOEDEREN | Aangetroffen door |
A.01.01.001 | Zwarte ordner Verzonden facturen A-Z 2007 | |
A.01.01.002 | Zwarte ordner contract 2006 [klaagster 5] | |
A.01.01.003 | Corporate Presentation [B] | |
A.01.01.004 | Zakenrelatie kaartjes 3x [A] en [B] | |
A.01.01.005 | Fax Message 2x [A] | |
A.01.01.006 | Correspondentie van [C] 3x | |
A.02.01.001 | Facturen uit zwarte ordner [klaagster 5] 2010 | |
A.02.01.002 | Uit plastic bak diverse facturen [klaagster 5] | |
A.02.01.003 | Kartonnendoos diverse bescheiden | |
A.02.01.004 | Zwarte bakjes in kast diverse bescheiden (facturen) | |
A.02.01.005 | Kast diverse bescheiden | |
A.02.01.006 | Kartonnen doos [...] met daarin diverse bescheiden | |
A.02.01.007 | Laag bureau diverse bescheiden | |
A.02.01.008 | Diverse bescheiden uit blauwe ordner | |
A.02.01.009 | Hoog bureau diverse bescheiden | |
A.02.02.001 | Zwarte ordner [klaagster 5] Banken 2006, 2007 | |
A.02.02.002 | Zwarte ordner [klaagster 5] 2008 | |
A.02.02.003 | Zwarte ordner [klaagster 5] 2009 | |
A.02.02.004 | Correspondentie Jan/maart 2006 | |
A.02.02.005 | Bankbescheiden ING [...] | |
A.02.02.006 | Diverse bescheiden | |
A.03.01.001 | Diverse bescheiden | |
A.04.01.001 | Diverse bescheiden |
Beslaglijst A DIGI bevat de volgende informatie:
IBN-CODE | OMSCHRIJVING GOEDEREN | Aangetroffen door |
A Digi.01.01.001 | externe hardeschijf macally model G-S350SUA | |
A Digi.01.01.002 | externe hardeschijf Plastic omhulsel met sticker [klager 2] 061122 diverse back up | |
A Digi.01.01.003 | externe hardeschijf Plastic omhulsel met daarop geschreven 250gb leeg | |
A Digi.01.01.004 | externe hardeschijf merk lacie met voeding | |
A Digi.02.01.001 | Externe hardeschijf merk lacie donkergrijs omhulsel | |
A Digi.02.01.002 | Diverse Dvd's (back-up's) | |
A Digi.02.02.001 | WD mybook externe hardeschijf met voeding | |
A Digi.02.02.002 | WD mybook externe hardeschijf met voeding | |
A Digi.02.02.003 | externe hardeschijf merk WD My passport | |
A Digi.02.02.004 | externe hardeschijf merk HP | |
A Digi.02.03.001 | externe hardeschijf merk WD My passport | |
A Digi.02.03.002 | externe hardeschijf merk WD My passport |
6. De eerste twee middelen ingediend in de zaken van de klagers komen inhoudelijk overeen, zij het dat in de schrifturen die betrekking hebben op de klagers [klaagster 5] en [klager 2] de volgorde van de middelen is omgedraaid. Ik zal eerst op de eerste twee middelen ingaan en daarna op de laatste twee middelen voorgesteld in de zaken [klaagster 5] en [klager 2] .
7. In het eerste middel in de zaak van de klagers [klaagster 4] , [klager 1] en [klager 3] (het tweede middel in de schriftuur van de klagers [klaagster 5] en [klager 2] ) wordt primair geklaagd over het oordeel van de rechtbank dat alle stukken op de beslaglijst A kunnen bijdragen aan de waarheidsvinding. Het middel heeft betrekking op de verwerping van het verweer dat de vordering tot verlof ten aanzien van deze stukken en bescheiden dient te worden afgewezen, omdat van de in beslag genomen documenten genoemd in beslaglijst A geen nadere omschrijving is gegeven en/of deze omschrijving zo summier is, dat de rechtbank niet kan voldoen aan haar zelfstandige verplichting om te beoordelen of deze documenten in enigerlei mate kunnen bijdragen aan de waarheidsvinding in de Zwitserse strafzaak.
Subsidiair wordt geklaagd over de afwijzing van het verzoek om aanhouding gedaan door de raadslieden van klagers in raadkamer op 7 april 2015 met als doel de rechter-commissaris in de gelegenheid te stellen nader te specificeren welke stukken van overtuiging precies in beslag zijn genomen en/of (de raadslieden van) klagers in de gelegenheid te stellen deze stukken in te zien opdat zij kunnen aangeven voor welke stukken geldt dat die aan de waarheidsvinding kunnen bijdragen en welke niet.
7.1. Blijkens de aan het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer van de rechtbank gehechte pleitnota van mr. Dieben is namens [klaagster 4] , [klager 1] en [klager 3] , voor zover van belang, het volgende aangevoerd2.:
“Beschrijving onvoldoende precies
8. Ik stel voorop dat de beschrijving van een aantal van de in beslag genomen goederen dusdanig summier en algemeen is dat uw Rechtbank reeds om die reden niet in staat is zich van de zelfstandige toetsingsverplichting te kwijten.
9. Ik wijs daarbij in het bijzonder op, bijvoorbeeld, de beslagcodes A.02.02.006; A.03.01.001 en A.04.01.001 die allen uitsluitend zijn toegelicht als zijnde "Diverse bescheiden". Of en, zo ja, welke van deze "diverse bescheiden" als stukken van overtuiging kwalificeren kan uw Rechtbank, dunkt mij, onder die omstandigheden in het geheel niet toetsen. Een zelfde redenering gaat op voor onder meer de beslagcodes A.02.01.005 ("Kast diverse bescheiden"), A.02.01.007 ("Laag bureau diverse bescheiden") en A.02.01.009 ("Hoog bureau diverse bescheiden")
Niet relevant gelet op pleegperiode
10. Los van voormelde goederen waarvan dus in het geheel niet met (voldoende) precisie is omschreven waar we het over hebben, staan op de lijst ook diverse goederen waarvoor geldt dat niet goed duidelijk is hoe deze (allemaal) als stukken van overtuiging kunnen kwalificeren gelet op de expliciete afbakening van de pleegperiode door de Zwitserse autoriteiten.
11. Zoals hiervoor al aangehaald hebben die de pleegperiode immers expliciet beperkt tot de periode "maart 2007 tot januari 2011". Hoe in het licht van die pleegperiode bijvoorbeeld "Zwarte ordner verzonden facturen A-Z 2007" (A.01.01.001); "Zwarte ordner contract 2006 [klaagster 5] " (A.01.01.002); "Zwarte ordner [klaagster 5] Banken 2006, 2007" (A.02.02.001); en "Correspondentie Jan/maart 2006" (A.02.02.004) (allemaal) als stukken van overtuiging kwalificeren vermag ik niet zonder meer inzien. Voor de goederen die mede het jaar 2007 bestrijken merk in dit verband nog op dat de maanden januari en februari buiten de pleegperiode vallen. Bijvoorbeeld, facturen uit die maanden lijken me dus niet zonder meer dienstig voor de waarheidsvinding.
Niet relevant gelet op verdenking
12. Daar komt voorts nog bij dat de Zwitserse autoriteiten - zoals gezegd - het rechtshulpverzoek hebben gedaan teneinde vast te stellen of door [klaagster 5] steekpenningen zijn (door)betaald. Met andere woorden: of van [klaagster 5] geld naar derden is gegaan. Hoe gelet op die verdenking, bijvoorbeeld, de hiervoor ook al genoemde "Zwarte ordner verzonden facturen A-Z 2007" (A.01.01.001) relevant is vermag ik niet inzien. Een verzonden factuur creëert immers een geldstroom van een derde naar [klaagster 5] toe. Niet van [klaagster 5] naar een derde. Het zijn nu juist die laatste geldstromen waar de Zwitsers in geïnteresseerd zijn. Overigens geldt, nog los daarvan, dat niet valt in te zien hoe al deze facturen kunnen bijdragen aan de waarheidsvinding. Ongetwijfeld zullen in de ordner ook facturen zitten aan allerlei (Nederlandse) bedrijven en instanties waarvan meteen glashelder is dat die in het geheel niet relevant kunnen zijn voor de Zwitserse verdenking.
13. Ik merk in dit verband tot slot nog op dat blijkens het rechtshulpverzoek (par. 3.2) wordt verzocht om documenten "aangaande de activiteiten van [klaagster 5] resp. [klager 2] voor [klaagster 4] (eventueel ook [B] AG en [B] Holding AG) in Tunesië" (mijn onderlijning, TD). Facturen of documenten die evident niet zien op activiteiten van [klaagster 5] buiten Tunesië zijn dus niet relevant voor de Zwitserse autoriteiten.
14. Resumerend kan gesteld worden dat van een helder en in het licht van de verdenking met (voldoende) precisie afgebakend beslag geen sprake is. In de optiek van cliënten betekent dit dat ofwel sprake is van een Zwitserse fishing expedition, waarbij maar zoveel mogelijk documenten in beslag zijn genomen (wie weet zit er nog iets relevants tussen), dan wel dat sprake is van een zekere gemakzucht aan de zijde van de Nederlandse autoriteiten die geen tijd of zin hadden duidelijker aan te geven wat nu precies in beslag is genomen.
15. Wat de precieze reden is kan overigens in het midden blijven. Linksom of rechtsom is toetsing door uw Rechtbank immers niet mogelijk.
16. Voor alle goederen op deze lijst (met uitzondering van de goederen genoemd in beslagcode A.01.01.004 -> referte) geldt dan ook dat, gelet op de in de lijst gegeven omschrijving, onvoldoende aannemelijk is dat deze goederen kunnen bijdragen aan de waarheidsvinding dan wel kan reeds met de huidige beschrijving worden vastgesteld dat dat zeker niet het geval zal zijn.
17. Specifiek per beslagnummer merk ik (aanvullend) nog het volgende op:
a. A.01.01.001 "Zwarte ordner verzonden facturen A-Z 2007" -> uitgaande facturen niet relevant, in ieder geval niet facturen verzonden in jan-feb 2007);
b. A.01.01.002 "Zwarte ordner contract 2006 [klaagster 5] " -> onvoldoende duidelijk welke documenten in deze ordner zitten of ze zien op activiteiten [klaagster 5] in Tunesië en met welke partij "contract 2006" is afgesloten + 2006 valt buiten pleegperiode;
c. A.01.01.003 "Corporate Presentation [B] " -> onduidelijk wanneer de betreffende presentatie is gegeven en of deze ziet op activiteiten in Tunesië;
d. A.01.01.005 "Fax Message 2x [A] " -> onduidelijk wanneer deze faxberichten zijn verstuurd en dus of ze zien op de pleegperiode;
e. A.01.01.006 "Correspondentie van [C] 3x" -> ibidem.
f. A.02.01.001 "Facturen uit zwarte ordner [klaagster 5] 2010" -> onduidelijk of het inkomende of uitgaande facturen betreft en aan wie deze zijn verzonden en of ze zien op de activiteiten van [klaagster 5] in Tunesië;
g. A.02.01.002 "Uit plastic bak diverse factureren [klaagster 5] " -> onduidelijk wat voor soort document hier überhaupt in beslag is genomen (facturen?) laat staan van welke datum deze documenten zijn (en dus of ze relevant zijn gelet op de pleegperiode) en of ze zien op de activiteiten van [klaagster 5] in Tunesië;
h. A.02.01.003 "Kartonnendoos diverse bescheiden" -> ibidem.
i. A.02.01.004 "Zwarte bakjes in kast diverse bescheiden -> ibidem
j. A.02.01.005 "Kas diverse bescheiden" -> ibidem
k. A.02.01.006 "Kartonnen doos [...] met daarin diverse bescheiden" -> ibidem
l. A.02.01.007 "Laag bureau diverse bescheiden" -> ibidem
m. A.02.01.008 "Diverse bescheiden uit blauwe ordner -> ibidem
n. A.01.02.009 "Hoog bureau diverse bescheiden" -> ibidem
o. A.02.02.001 "Zwarte order [klaagster 5] Banken 2006, 2007" -> onvoldoende duidelijk welke documenten in deze ordner zitten en of ze zien op de activiteiten van [klaagster 5] in Tunesië + valt buiten pleegperiode (i.i.g. de stukken uit 2006);
p. A.02.02.002 "Zwarte ordner [klaagster 5] 2008" -> onvoldoende duidelijk welke documenten in deze ordner zitten en of ze zien op de activiteiten van [klaagster 5] in Tunesië;
q. A.02.02.003 "Zwarte ordner [klaagster 5] 2009" -> ibidem; A.02.02.004 "Correspondentie Jan/maart 2006" -> onvoldoende duidelijk met wie deze correspondentie gevoerd is en dus of een en ander ziet op de activiteiten van [klaagster 5] in Tunesië + valt buiten pleegperiode;
s. A.02.02.005 "Bankbescheiden ING Bank" -> onvoldoende welke documenten dit betreft en op welke periode deze zien en of een en ander ziet op de activiteiten van [klaagster 5] in Tunesië. Daar komt nog bij dat in het kader van de bankgegevens verzocht is om een separate vordering aan de ING (zie par. 3.1 van het rechtshulpverzoek);
t. A.02.02.006 "Diverse bescheiden" -> onduidelijk wat voor soort documenten hier überhaupt in beslag zijn genomen laat staan van welke datum deze documenten zijn en of een en ander ziet op de activiteiten van [klaagster 5] in Tunesië;
u. A.03.01.001 "Diverse bescheiden" -> ibidem;
v. A.04.01.001 "Diverse bescheiden" -> ibidem;
18. Als niet of onvoldoende aannemelijk is dat bepaalde stukken kunnen bijdragen aan de waarheidsvinding kunnen deze stukken uiteraard ook niet kwalificeren als "stukken van overtuiging" in de zin van art. 3 ERV en Titel X (Internationale rechtshulp) Sv.
19. Nu alleen documenten die kwalificeren als "stukken van overtuiging" in beslag kunnen worden genomen (zie art. 552o, lid 3 Sv) en voor verlof in aanmerking komen (art. 552p, lid 2 Sv) verzoek ik u derhalve voor alle hiervoor voormelde goederen op lijst A het gevraagde verlof te weigeren en het daarop rustende beslag op te heffen.
20. Subsidiair - mocht uw Rechtbank de huidige omschrijving wel voldoende vinden - verzoek ik uw Rechtbank de behandeling van de vordering ex art. 552p Sv en - gelet op de samenhang - het klaagschrift ex art. 552a Sv aan te houden ten einde de Rechter-Commissaris in de gelegenheid te stellen nader te specificeren en te omschrijven welke documenten nu precies in beslag zijn genomen (datum, korte omschrijving inhoud etc.) en/of (de raadslieden van) cliënten in de gelegenheid te stellen de stukken zelf in te zien.
21. Dit in het bijzonder nu een en ander niet onder cliënten in beslag is genomen en zij de (inhoud van de) stukken in kwestie dus ook niet kennen. Zonder een nadere omschrijving van de stukken en/of inzage van de stukken is het voor hen dan ook niet mogelijk hun bezwaren tegen de overdracht nader te concretiseren.
22. Na aanhouding kan uw Rechtbank vervolgens toetsen of voldoende aannemelijk is dat (alle) goederen in kwestie kunnen bijdragen aan de waarheidsvinding in Zwitserland.”
7.2. De aan het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer van de rechtbank gehechte pleitnota van mr. Arkesteijn, raadsvrouw van [klaagster 5] en [klager 2] , houdt in dit verband het volgende in:
“Klager stelt zich op het standpunt dat de Digi en de goederen die in beslag zijn genomen onder klager geen stukken van overtuiging zijn als bedoeld in art. 552p, tweede lid, Sv in de zin dat die kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen in de procedure waarop het rechtshulpverzoek betrekking heeft.
Uit de jurisprudentie van de HR ECLI:NL:HR:2013:169 blijkt dat de rechtbank de relevantie van de inbeslaggenomen stukken zelfstandig dient te toetsen, aangezien de HR in voornoemd arrest oordeelt dat een gemotiveerde betwisting van de relevantie gemotiveerd verworpen dient te worden.
Uit het rechtshulpverzoek wordt duidelijk dat [klaagster 4] ervan verdacht wordt [betrokkene 1] te hebben omgekocht. [klaagster 4] betaalde [betrokkene 1] commissie in 2010. De enige betrokkenheid van [klaagster 5] bij deze affaire is volgens het rechtshulpverzoek het organiseren van een afspraak met [betrokkene 1] en het voorbereiden van een meeting met de Ministry een maand later..
Relevant is dan communicatie over de afspraak en het voorbereiden van de meeting met [betrokkene 1] en/of [klaagster 4] of een van de andere betrokkenen. Dit is ook wat de Zwitsers hebben gevraagd, te weten correspondentie en contracten.
Klager betwist dat facturen, welke dan ook relevant zijn. Immers [betrokkene 1] factureerde aan [klaagster 4] en werd betaald door [klaagster 4] . De Zwitsers hebben zelf ook geen facturen gevraagd.
Er is geen dan wel onvoldoende selectie gemaakt ten aanzien van welke stukken of welke gegevens op de gegevensdragers relevant zijn in het kader van de verdenking.
DIGI I
Met betrekking tot de gegevensdragers blijkt bij gebreke van een omschrijving in zijn geheel niet wat de relevantie is, terwijl klager de relevantie bij gebreke van wetenschap van de gegevens op de gegevensdragers betwist.
Goederen
Ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen blijkt ten aanzien van de volgende goederen eveneens niet wat de relevantie is
a. A 01.01.001 Zwarte ordner Verzonden facturen A-Z 2007.
Aan wie, wanneer; waarvoor?
b. A 01.01.002 Zwarte ordner contract 2006 [klaagster 5]
Met wie, wanneer; waarvoor?
c. A.01.01.003 Corporate Presentation [B]
Waarover, wanneer, waarvoor?
d. A.01.01.005 Fax Message 2 x [A]
Wanneer?
e. A. 01.01.006 Correspondentie van [C]
Wanneer?
f. A.02.01.001 Facturen uit zwarte ordner [klaagster 5]
Aan wie, wanneer, waarvoor?
g. A.0201.002 Uit plastic bak diverse facturen [klaagster 5]
Aan / van wie, wanneer, waarvoor?
h. A.02.01.003 Kartonnen doos diverse bescheiden
i. A.02.01.004 Zwarte bakjes in kast deverse bescheiden (facturen)
i. A.02.01.005 Kast diverse bescheiden
j. A.02.01:006 Kartonnen doos [...] met daarin diverse bescheiden
k. A.02.01.007 Laag bureau diverse bescheiden
m. A.02.011 008 Diverse bescheiden uit blauwe ordner
n. A.02.011009 Hoog bureau diverse bescheiden
o. A.02.02.001 Zwarte ordner [klaagster 5] banken 2006,2007
wat voor banken en wat voor stukken?
p. A.02.02.002 Zwarte ordner [klaagster 5] 2008
q. A.02.02.003 Zwarte ordner [klaagster 5] 2009
r. A.02.02.004 Correspondentie jan/maart 2006
s. A.02.02.005 Bankbescheiden ING BANK
t. A.02.02.006 Diverse bescheiden
u. A.03.01.00.1 Diverse bescheiden
v. A.04.01.001 Diverse bescheiden
Niet blijkt dat deze stukken betrekking hebben op [klaagster 4] / [B]
Klager stelt zich op het standpunt dat er door de recherche aan de rechter-commissaris een nadere specificering dient te worden verstrekt van hetgeen in beslag is genomen zodat klager in staat is om de relevantie gemotiveerd te betwisten en de relevantie door uw rechtbank kan worden beoordeeld.
Dat klager het recht heeft op een nadere omschrijving van de inbeslaggenomen Digi en goederen blijkt uit een uitspraak van de HR ECLI:NL:HR:2011:BO0087. Uit deze uitspraak blijkt namelijk dat er een recht op nadere specificatie is als de beslagene de relevantie niet gemotiveerd kan betwisten omdat de beslagene zelf niet meer over de bestanden beschikt en dus zelf niet kan nagaan wat er in beslag genomen is.”
7.3.
De bestreden uitspraak houdt, voor zover voor de beoordeling van de middelen van belang, het volgende in:
“Klagers hebben primair verzocht de zaak aan te houden tot zij in het bezit gesteld zijn van een meer specifiek geformuleerde lijst van inbeslaggenomen goederen en subsidiair verzocht de vordering af te wijzen. Daartoe hebben klagers het navolgende aangevoerd.
De rechtbank dient zelfstandig de relevantie van de inbeslaggenomen goederen te toetsen. Er is geen dan wel onvoldoende selectie gemaakt ten aanzien van welke stukken of welke gegevens op de gegevensdragers relevant zijn in het kader van de verdenking. Bij gebrek aan een adequate omschrijving van de goederen blijkt de relevantie niet, terwijl de relevantie wordt betwist. Tevens zijn stukken inbeslaggenomen die gelet op de gestelde pleegperiode van maart 2007 tot januari 2011 niet relevant kunnen zijn of die gelet op de verdenking niet relevant kunnen zijn. Als stukken niet relevant kunnen zijn, kunnen zij ook niet bijdragen aan de waarheidsvinding.
Klagers betwisten dat gegevensdragers stukken van overtuiging zijn die in het kader van een rechtshulp verzoek inbeslaggenomen kunnen worden. Slechts de gegevens die opgeslagen zijn op de gegevensdragers kunnen inbeslaggenomen worden en mogelijk worden overgedragen. De Zwitserse autoriteiten hebben ook slechts om de IT-gegevens gevraagd, niet om de gegevensdragers. De inbeslagname van de gegevensdragers is ook in strijd met het subsidiariteits- en proportionaliteitsbeginsel.
Voorts hebben klagers verzocht bij een toewijzing de voorwaarde te stellen dat de Zwitserse autoriteiten de verkregen goederen niet ter beschikking mogen stellen aan buitenlandse autoriteiten zoals de Tunesische.
Klager hebben ook bezwaar gemaakt tegen de vordering tot verstrekking gegevens aan de ING BANK.
3. Beoordeling van de rechtbank
Het rechtshulpverzoek, d.d. 18 november 2014, is gedaan door Plv-Procureur-generaal van het Zwitserse Federale hof te Bern, Zwitserland. Het verzoek is uitgegaan van de bevoegde autoriteiten.
Het verzoek is gegrond op het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in Strafzaken, het Tweede Aanvullend Protocol bij het Europese Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken en de overeenkomst voor de uitvoering van de Overeenkomst van Schengen van 1985. Het verzoek ziet onder meer:
- op inbeslagname en overdracht van bankgegevens van een ING-rekening,
- op inbeslagname en overdracht van fysieke documenten, correspondentie, contracten, IT- gegevens, enz, die bij huiszoeking van de kantoorruimtes van [klaagster 5] worden verkregen,
- op een verhoor van [klager 2] .
Geen enkele van de in artikel 552l Wetboek van Strafvordering genoemde imperatieve weigeringsgronden om aan het verzoek geen gevolg te geven is voorhanden.
Het Zwitserse strafrechtelijk onderzoek betreft geen onderzoek met betrekking tot fiscale delicten. Derhalve is geen machtiging ex artikel 552m lid 3 Wetboek van Strafvordering vereist.
Ingevolge artikel 552k, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering dient zoveel mogelijk gevolg te worden gegeven aan het verlangde, indien het gaat om een verdragsgebonden verzoek. Het betreft in deze een verdragsgebonden verzoek dat voor inwilliging vatbaar is. Deze bepaling dient aldus te worden verstaan dat slechts van inwilliging van het verzoek kan worden afgezien, indien zich belemmeringen van wezenlijke aard voordoen die voortvloeien uit het toepasselijke verdrag onderscheidenlijk de wet, in het bijzonder artikel 552l Wetboek van Strafvordering, dan wel indien door de inwilliging van het rechtshulpverzoek wordt gehandeld in strijd met fundamentele beginselen van het Nederlands strafprocesrecht.
Niet gebleken is van belemmeringen van wezenlijke aard of dat door inwilliging van het verzoek in strijd met fundamentele beginselen van het Nederlandse strafprocesrecht wordt gehandeld.
Aan klagers kan worden toegegeven dat de omschrijving in het proces-verbaal van de doorzoeking van sommige inbeslaggenomen goederen aan de summiere kant is, waardoor slechts uitgaand van de omschrijving niet makkelijk vastgesteld kan worden door klagers wat de relevantie van die goederen is voor de verdenking die de Zwitserse autoriteiten koesteren. Echter, voldoende lijkt te zijn dat het inbeslaggenomene een rol kán spelen in de waarheidsvinding, hoe klein en onbetekenend die rol wellicht ook is. In HR 12 juni 1984, LJN AC2549, NJ 1985, 173 overwoog de Hoge Raad dat "ook wanneer stukken van overtuiging in de zin van het Verdrag anders dan "in overwegende mate" kunnen dienen voor het aan de dag brengen van de waarheid", het Verdrag noch de wet zich verzet tegen verlofverlening. Uit de summiere omschrijving van de inbeslaggenomen goederen en het feit dat de rechter-commissaris degene is geweest die in het kader van het rechtshulpverzoek reeds een rechtmatigheidstoets heeft aangelegd en vervolgens een selectie heeft gemaakt ten aanzien van de in beslag te nemen bescheiden, waarbij bij de werkwijze van de rechter-commissaris het vertrouwensbeginsel is toegepast, komt de rechtbank tot het oordeel dat de inbeslaggenomen goederen enige mate van relevantie kunnen worden toegedicht. Hieruit volgt dat deze inbeslaggenomen goederen de waarheidsvinding kunnen dienen en derhalve als stukken van overtuiging zijn te kwalificeren. De rechtbank ziet, gelet op het vorenstaande, dan ook geen reden de behandeling van de zaak aan te houden.
Ten aanzien van facturen en andere financiële stukken geldt eveneens dat zij in enige mate kunnen bijdragen aan de waarheidsvinding ten aanzien van de geldstromen die van en naar klagers hebben plaatsgevonden, ook al zien die stukken misschien op tijdvakken gelegen buiten de door klagers gestelde periode waarop de verdenking zou zien (2007 - 2011), waarbij de rechtbank ook nog opmerkt dat het rechtshulpverzoek spreekt van vervolging ter zake het: in de jaren 2005 tot en met 2015 plegen van omkoping van buitenlandse functionarissen en valsheid in geschrifte.
Aan klagers kan ook worden toegegeven dat de hardware, externe harde schijven en Dvd’s, waarop de (digitale) gegevens zijn opgeslagen in deze sec geen stukken van overtuiging kunnen zijn, maar slechts omhulsels/behuizingen zijn van die verzochte gegevens. Nu het niet om hardware, computersystemen gaat die hoogst noodzakelijk zijn voor het verder voeren van bedrijfsprocessen waarbij grote economische belangen spelen en er verder ook geen bijzonder belang is gesteld door klagers, ziet de rechtbank niet in welk belang klagers menen te hebben bij hun bezwaar. Zij vragen toch ook niet de ordners terug waarin papieren gegevens zijn opgeborgen.
Zwitserland is partij bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Gelet hierop en het vertrouwensbeginsel dat tussen de verdragsluitende staten bestaat, waarbij staten onderling van elkaar mogen vertrouwen dat zij de bepalingen en de portee van het verdrag zullen naleven en uitdragen en er verder ook geen juridische mogelijkheid bij de rechtbank bekend is om de verzochte voorwaarde op te leggen, wijst de rechtbank af de verzochte voorwaarde dat bij verlofverlening de Zwitserse autoriteiten de overgedragen stukken niet aan een andere buitenlandse autoriteit mogen overdragen. Nu [klaagster 5] en [klager 2] in Nederland verblijf houden c.q. gevestigd zijn, zal het verlof slechts worden verleend onder het voorbehoud als bedoeld in artikel 552p, lid 3 van het Wetboek van Strafvordering.
Nu bij de rechtbank niet bekend is dat er aan het verzoek van de Zwitserse autoriteiten om de bankgegeven van een ING-rekening op te vorderen gevolg is gegeven en zij ook geen enkel stuk daaromtrent heeft toegezonden gekregen, noch van de rechter-commissaris noch van de officier van justitie of van klagers, houdt de rechtbank het er op dat er ten aanzien van de ING-rekening geen uitvoering is gegeven aan het Zwitserse verzoek, zodat dat deel van de klaagschriften onbesproken kan blijven.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank, gelet op artikel 552p, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering alsmede artikel 20 van het Europees Verdrag betreffende uitlevering en artikel 3 en verder van het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken, het verzoek voor toewijzing vatbaar.”
7.4.
In het middel wordt geklaagd over de verwerping van het verweer, dat op grond van de door de rechter-commissaris opgestelde beslaglijsten de raadkamer van de rechtbank (en hetzelfde geldt voor de klagers) niet kan beoordelen of de uitvoering van het rechtshulpverzoek voldoet aan de wettelijke eisen. De subsidiaire klacht dat de rechtbank in ieder geval het verzoek had moeten inwilligen de zaak aan te houden, om de rechter-commissaris nader te laten specifiëren waar de in beslag genomen voorwerpen en goederen betrekking op hadden, hangt hiermee samen.
7.5.
Voor de beoordeling van het middel is het navolgende van belang. Het derde lid van art. 552o Sv bepaalt met betrekking tot de uitvoering door de rechter-commissaris van een rechtshulpverzoek, dat voor inbeslagneming vatbaar zijn de stukken van overtuiging "die daarvoor vatbaar zouden zijn" indien het desbetreffende feit in Nederland zou zijn begaan. Aangenomen mag worden dat het dus moet gaan om stukken die moeten kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen, met betrekking tot het feit waarop het rechtshulpverzoek betrekking heeft, zoals vermeld in art. 94, lid 1 Sv. In dit verband schrijft Reijntjes dat de rechter-commissaris niet de bevoegdheid heeft om méér of andere voorwerpen in beslag te nemen dan de in het verzoek bedoelde.3.Wat de rechtbank in het kader van het vereiste verlof ingevolge art. 557p lid 2 Sv zal moeten nagaan, is of de inbeslagneming naar Nederlands recht op rechtmatige wijze heeft plaatsgevonden en of de stukken van overtuiging in het buitenland kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen.4.Welke stukken dat zijn, moet uit het rechtshulpverzoek blijken. Hoe preciezer daarin aangegeven wordt om welke stukken of bestanden gevraagd wordt, hoe eerder de verlofrechter op de buitenlandse autoriteit mag en moet afgaan. Het gaat immers om een buitenlands opsporingsonderzoek waarvan de Nederlandse rechter de merites niet in detail kan beoordelen. Daar staat tegenover dat naarmate de omschrijving in het rechtshulpverzoek globaler van aard is, de autoriteiten van de aangezochte staat meer op hun eigen oordeel zijn aangewezen wat betreft de relevantie van het inbeslaggenomen materiaal.5.
7.6.
In de onderhavige zaken staat de vraag centraal hoe diepgaand die toets van de rechtbank moet zijn. AG Knigge schreef in zijn conclusie voorafgaand aan HR 12 oktober 20106., dat hoewel de rechter niet inhoudelijk hoeft in te gaan op de mate waarin de in het rechtshulpverzoek verzochte gegevens kunnen bijdragen aan de waarheidsvinding, de verlofrechter met een globale beoordeling kan volstaan en aan het rechtshulpverzoek zoveel mogelijk het verlangde gevolg dient te geven7., dit nog niet betekent dat er niets te toetsen overblijft. Volgens hem moet de verlofrechter zich een eigen oordeel vormen of aannemelijk is dat de inbeslaggenomen stukken kunnen bijdragen aan de waarheidsvinding omdat anders van rechtsbescherming weinig overblijft. In dat verband acht hij het begrijpelijk dat tot inbeslagneming van een gehele administratie wordt overgegaan, omdat het op het moment van de doorzoeking niet doenlijk zal zijn de documenten en digitale bestanden inhoudelijk te selecteren. Hij acht het in zo een geval echter wel noodzakelijk, dat er dan een selectie achteraf plaatsvindt. Een dergelijke integrale inbeslagneming is volgens hem alleen aanvaardbaar als in dat geval ook in rechterlijk toezicht is voorzien en van dat toezicht ook werk wordt gemaakt.8.Ik kan deze redenering van Knigge geheel onderschrijven.
De Hoge Raad achtte, zonder in detail op de redenering van Knigge in te gaan, in de daaropvolgende beschikking de beslissing van de rechtbank dat ten aanzien van alle inbeslaggenomen stukken verlof kan worden verleend deze ter beschikking van de officier van justitie te stellen, gelet op hetgeen namens de betrokkenen in raadkamer was aangevoerd, niet begrijpelijk en wees de zaak terug.
7.7.
In een latere beschikking van 18 november 20119., speelde dezelfde problematiek, maar in dit geval had de rechtbank in een geval waarbij de belanghebbende concreet en gemotiveerd betwist en gesteld had dat een deel van de stukken in geen enkel verband stond met de vragen in het rechtshulpverzoek, het verlof niet verleend. In deze zaak ging het om een rechtshulpverzoek van Frankrijk en was een Franse opsporingsambtenaar aanwezig geweest bij de selectie van de stukken. Het door de officier van justitie tegen de beschikking van de rechtbank ingestelde cassatieberoep werd door de Hoge Raad met toepassing van art. 81 RO verworpen, nadat Knigge in zijn conclusie, die vrijwel gelijkluidend was aan de voorgaande waarnaar ik onder 7.6 heb verwezen, het volgende schreef:
“29. In aanmerking genomen dat de raadsvrouw van [betrokkene 2] gemotiveerd bezwaar heeft gemaakt tegen verlofverlening ten aanzien van door haar concreet aangeduide stukken, getuigt de weigering van het verlof ten aanzien van deze stukken, omdat deze "in geen enkel opzicht" met de in dat verzoek bedoelde rechtspersonen in verband staan, niet van een onjuiste rechtsopvatting omtrent de door de Rechtbank aan te leggen toetsing, noch van een te rigide uitleg van dat rechtshulpverzoek. Ook al zou, zoals in de toelichting op het middel wordt gesteld, uit de omstandigheid dat een Franse opsporingsambtenaar de bedoelde stukken in zijn selectie heeft opgenomen, moeten worden afgeleid dat de Franse autoriteiten die stukken "voor het onderzoek in Frankrijk relevant" achten, brengt dat derhalve nog niet mee dat het rechtshulpverzoek op die stukken betrekking had, of dat de Rechtbank niet meer in de beoordeling van (de omvang van) het rechtshulpverzoek zou mogen treden.”10.
7.8.
Dan keer ik nu terug naar de zaak. Beide betrokken raadslieden hebben ten overstaan van de verlofrechter uitvoerig betoogd dat de omschrijving van de inbeslaggenomen stukken en bestanden geen enkele dan wel onvoldoende aanknopingspunten biedt voor een ook maar marginale beoordeling van de rechtbank in het kader van de verlofprocedure. Namens [klaagster 4] , [klager 1] en [klager 3] is dat verweer onder andere ook gekoppeld aan de in het rechtshulpverzoek vermelde pleegperiode van “maart 2007 tot januari 2011”. Dit argument acht ik niet erg sterk, omdat ook stukken of bestanden van een eerdere of latere datum informatie zouden kunnen bevatten over deze pleegperiode.
De overige argumenten die aan de verweren ten grondslag zijn gelegd, namelijk dat onvoldoende of in het geheel niet is omschreven wat er precies in beslag is genomen, snijden naar mijn mening wél hout. De crux hierbij is niet zozeer dat in het rechtshulpverzoek niet precies genoeg is aangegeven op welke stukken en bestanden het verzoek betrekking heeft, maar dat bij het merendeel van de stukken en bestanden zoals deze zijn weergegeven op de beslaglijsten in het geheel niet duidelijk is of deze op de in het rechtshulpverzoek gevraagde gegevens betrekking hebben. Het gaat er dus niet om, dat de rechtbank gevraagd is om een inhoudelijk oordeel te vellen of de in beslag genomen stukken en digitale gegevens op enigerlei wijze zouden kunnen bijdragen aan de waarheidsvinding met betrekking tot de strafbare feiten zoals deze in het rechtshulpverzoek zijn weergegeven, maar dat ten aanzien van het merendeel van het inbeslaggenomene in het geheel niet vast staat waar dit betrekking op heeft, zodat ook een marginale toets niet kan worden uitgevoerd.
7.9.
De rechtbank heeft in dit verband weliswaar overwogen dat op grond van “de summiere omschrijving van de inbeslaggenomen goederen en het feit dat de rechter-commissaris degene is geweest die in het kader van het rechtshulpverzoek reeds een rechtmatigheidstoets heeft aangelegd en vervolgens een selectie heeft gemaakt ten aanzien van de in beslag te nemen bescheiden, waarbij bij de werkwijze van de rechter-commissaris het vertrouwensbeginsel is toegepast” en komt tot het oordeel dat de inbeslaggenomen goederen “enige mate van relevantie in het kader van de waarheidsvinding kunnen worden toegedicht”; het is niet begrijpelijk waar de rechtbank dit oordeel, gelet op het gevoerde verweer, op baseert. Uit de stukken blijkt niet op welke wijze de rechter-commissaris op basis van het door haar “toegepaste” vertrouwensbeginsel een selectie heeft gemaakt.11.De rechtbank heeft zich zo bezien van een eigen oordeel over de vraag of de inbeslaggenomen stukken en digitale gegevensdragers kunnen bijdragen aan de waarheidsvinding, c.q. voldoen aan het verzochte in het rechtshulpverzoek, onthouden.
Ook de afwijzing van het verzoek van de raadslieden om nadere precisering, hetgeen zou kunnen leiden tot een nadere selectie van materiaal dat kennelijk integraal in beslag is genomen, is daarom naar mijn mening onvoldoende gemotiveerd.
7.10.
Het middel is terecht voorgesteld en slaagt.
8. Het tweede middel in de zaak van de klagers [klaagster 4] , [klager 1] en [klager 3] (het eerste middel in de schriftuur van de klagers [klaagster 5] en [klager 2] ) komt op tegen het kennelijk oordeel van de rechtbank dat de stukken op de beslaglijst A DIGI “stukken van overtuiging” zijn, dan wel dat de rechtbank ten onrechte verlof heeft verleend dat de gegevensdagers kunnen worden afgegeven, omdat de Zwitserse autoriteiten hebben gevraagd om “IT-gegevens”, terwijl noch Titel X noch het Europees Rechtshulpverdrag een basis geeft voor de inbeslagneming en overdracht van “gegevensdragers”.
Tenslotte wordt in dit middel nogmaals, meer subsidiair, de afwijzing van het verzoek om de behandeling van de zaak aan te houden aan de orde gesteld. Voor wat dit laatste aangaat, verwijs ik naar hetgeen ik ten aanzien van het eerste middel over deze klacht heb opgemerkt en ben ik van oordeel dat dit ook ten aanzien van de in beslag genomen digitale gegevens(dragers) slaagt. Ik zal mij bij de bespreking dan ook beperken tot hetgeen in het middel primair en subsidiair aan de orde wordt gesteld en daarover kan ik kort zijn; die klachten slagen mijns inziens niet.
9. De vraag of gegevensdragers geacht kunnen worden onder het bereik van art. 552h Sv te vallen, want daar gaat het over, is al meerdere malen in de jurisprudentie aan de orde geweest. Ik verwijs naar een conclusie van AG Knigge die in dit verband het volgende opmerkt:
“ 5.4. Voor zover het verweer en het daarop aansluitende middel berusten op de opvatting dat van een rechtshulpverzoek in de zin van art. 552h lid 2 Sv geen sprake is voor zover dat verzoek ziet op de overdracht van gegevensdragers en wel omdat die gegevensdragers niet kunnen worden aangemerkt als “documenten, dossiers of stukken van overtuiging”, geldt het volgende. Uit de door de Rechtbank genoemde bepalingen (art. 552oa lid 4 en art. 552p lid 2) volgt zonneklaar dat een dergelijke restrictieve uitleg niet langer als juist kan worden aanvaard. Het ware beter geweest als art. 552h lid 2 gelijke tred had gehouden met de wijzigingen die de regeling van de ‘kleine rechtshulp’ sinds 1967 heeft ondergaan, maar een reden om tegen de onmiskenbare bedoeling van de (latere) wetgever in te gaan, levert dat niet op.
Gegevensdragers moeten aldus worden geacht onder het bereik van art. 552h Sv te vallen.”12.
De Hoge Raad is in zijn daaropvolgende beschikking op een ander aspect dat in het betrokken middel aan de orde was gesteld ingegaan, namelijk of bij een verzoek om rechtshulp gebruik mag worden gemaakt van de bevoegdheid tot doorzoeking ter vastlegging van gegevens als bedoeld in art. 125i Sv, nu deze bevoegdheid niet in de voornoemde titels van het Eerste Boek van het Wetboek van Strafvordering is omschreven. De Hoge Raad beantwoordt deze vraag op grond van de wetsgeschiedenis bevestigend. Op hetgeen Knigge in de hiervoor geciteerde passage opmerkt is de Hoge Raad in zijn beschikking niet ingegaan en dit aspect is op de voet van art. 81 lid 1 RO afgedaan.13.Het mag er daarom voor worden gehouden dat de Hoge Raad Knigge gevolgd is in de opvatting dat gegevensdragers onder het bereik van art. 552h Sv vallen. Ook in andere zaken waarin dit aan de orde is geweest werd een dergelijk middel met art. 81 lid 1 RO afgedaan.14.
10. Voor zover het middel berust op de opvatting dat gegevensdragers niet zijn aan te merken als "stukken van overtuiging" terwijl het ook geen gegevensdragers zijn waarop gegevens zijn opgenomen die zijn vergaard met gebruikmaking van enige strafvorderlijke bevoegdheid van een rechtshulpverzoek in de zin van art. 552h Sv, is het dan ook vergeefs voorgesteld.
10.1.
Voor zover nog wordt geklaagd dat de rechtbank niet heeft gerespondeerd op het verweer dat het overdragen van gegevensdragers het verzoek om onder meer IT-gegevens te verstrekken te buiten gaat, berust de klacht op een verkeerde lezing van de beschikking. Uit het oordeel van de rechtbank kan worden afgeleid dat de rechtbank de gegevensdragers zelf heeft gezien als omhulsel maar dat het in de kern uiteraard draait om de gegevens op die gegevensdragers.15.Naast het uitgangspunt dat aan rechtshulpverzoeken zo veel mogelijk gehoor moet worden gegeven, leid ik uit de weergave van het verzoek af, meer in het bijzonder het woordje “enz.” achter het duiden van de gevraagde stukken met de woorden “fysieke documenten, correspondentie, contracten, IT-gegevens”, dat het de Zwitserse autoriteiten (uiteraard) gaat om alle stukken die kunnen bijdragen aan de waarheidsvinding en in het kader daarvan relevant kunnen zijn.
10.2.
Het middel faalt.
11. Het derde middel in de zaak van de klagers [klaagster 5] en [klager 2] klaagt dat de rechtbank niet heeft gereageerd op het verweer dat de inbeslagname en overdracht van gegevensdragers zonder enige vorm van omschrijving of selectie een schending oplevert van het recht op privacy als bedoeld in art. 8 EVRM en het recht van eigendom (art. 1 van het Eerste Protocol EVRM), althans dat het impliciete oordeel van de rechtbank dat daarvan geen sprake is, onbegrijpelijk is.
12. Dit middel borduurt met name voort op het hiervoor als eerste besproken middel. In zijn algemeenheid geldt dat een beroep op deze rechten, gelet op de wettelijke grondslag voor de doorzoeking en de daarvoor afgegeven machtiging, weinig kans van slagen heeft.16.Bij de doorzoeking dienen evenwel, kort gezegd, de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en voorzienbaarheid in acht te worden genomen en daarbij wegen de omstandigheden waaronder een concrete doorzoeking is gedaan mee.17.De vraag of daaraan in de onderhavige zaken bij de doorzoeking is voldaan vergt een feitelijk oordeel. Mede gelet op de mijns inziens aangewezen uitkomst van de zaken ten aanzien van het hier als eerste besproken middel, leent de beantwoording van deze vraag zich thans niet voor beantwoording in cassatie.
13. Indien uw Raad anders oordeelt ten aanzien van het eerste middel, ben ik graag bereid nader te concluderen.
14. Het vierde middel tenslotte. Dat klaagt dat de beslissing van de rechtbank dat het rechtshulpverzoek voor zover dat ziet op inbeslagname en overdracht van bankgegevens van een ING-rekening “buiten de rechtsmacht van deze enkelvoudige kamer” valt (proces-verbaal van de behandeling in raadkamer, p. 2) en de beslissing in de beschikking zelf om het deel van de klaagschriften “onbesproken” kan blijven omdat bij de rechtbank niet bekend is dat er aan het verzoek van de Zwitserse autoriteiten om een bankgegeven van een ING-rekening op te vorderen gevolg is gegeven (ongenummerde beschikking, maar p. 4).
15. Mij ontgaat het belang bij dit middel. Voor zover uit de beschikking kan worden afgeleid is geen gehoor gegeven aan dit deel van het rechtshulpverzoek. De rechtbank moest zich immers buigen over het inbeslaggenome (art. 552a Sv) en de vraag of verlof kon worden verleend (art. 552p Sv). Voor zover de rechtbank bekend was, lag/ligt er geen beslag op bankgegevens. Door geen van de betrokkenen zijn gegevens aangeleverd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat dat wel het geval was, waardoor er voor de rechtbank niets te beslissen viel. Mocht dat overigens wel zo zijn, dan weerhoudt niets klagers ervan om een nieuw klaagschrift in te dienen.
16. Op de aan de schriftuur gehechte brief van de officier van justitie gericht aan het kantoor van de raadslieden kan de Hoge Raad geen acht slaan, omdat deze brief kennelijk geen deel uitmaakte van het dossier toen de rechtbank haar beslissingen nam.
17. Het eerste middel slaagt. Het derde middel is in dat verband (voorlopig) buiten bespreking gelaten en de overige middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
18. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
19. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en zodanige beslissing tot terug- of verwijzing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 07‑06‑2016
Deze periode staat vermeld in het rechtshulpverzoek van 18 november 2014 op p. 5 onder punt 23. In de vordering uitvoering rechtshulpverzoek d.d. 29 januari 2015 van de officier van justitie wordt - ik neem aan kennelijk abusievelijk - vermeld dat het over de periode 2005-2015 gaat. Deze periode kan ik in het rechtshulpverzoek echter niet terugvinden. Het rechtshulpverzoek kan wel zo worden gelezen dat er (eveneens) wordt verzocht stukken in beslag te nemen die betrekking hebben op de periode 2005-2015.
In het citaat zijn de voetnoten weggelaten.
Zie J.W. Reijntjes, in: A.L. Melai/A.H. Klip e.a. WvSv/IISS, III.5.8.4.16 (actueel t/m 1 september 2013).
Zie H.G. van der Wilt, in: A.L. Melai/A.H. Klip e.a. WvSv/IISS, III.5.7.4.7 (actueel t/m 20 november 2013) die daarbij ook verwijst naar de ‘checklist’ van J.M. Sjöcrona, De kleine rechtshulp, Arnhem: Gouda Quint 1990, p. 275.
Zie de conclusies van Knigge met de nummers ECLI:NL:PHR:2011:BO0087, punt 24, en ECLI:NL:PHR:2010:BN4301, punt 26, en a contrario de conclusies van Harteveld met de nummers ECLI:NL:PHR:2015:2080 (HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3073, afgedaan met art. 81 lid 1 RO) en ECLI:NL:PHR:2015:2518 (HR 25 augustus 2015, ECLI:NL:HR:2015:3799, niet gepubliceerd, art. 81 lid 1 RO), waarin de rechtshulpverzoeken een nauwkeurige omschrijving bevatten van de stukken waarvan de inbeslagneming werd verlangd.
HR 12 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN4301.
Knigge verwijst hierbij naar HR 12 juni 1984, LJN AC2549, NJ 1985, 173 en HR 25 februari 2003, LJN AF4221.
Conclusie AG Knigge, ECLI:NL:PHR:2010:BN4301, zie met name de punten 25-26 en 32.
HR 18 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO0087.
Conclusie AG Knigge, ECLI:NL:PHR:2011:BO0087.
Uit het proces-verbaal van doorzoeking van de rechter-commissaris d.d. 19 februari 2015 dat zich bij de gedingstukken bevindt blijkt dat de rechter-commissaris de doorzoeking heeft geopend om 10.18 uur en de woning om 11.40 uur heeft verlaten in verband met werkzaamheden elders en de doorzoeking om 14.30 uur telefonisch heeft gesloten.
Conclusie AG Knigge, ECLI:NL:PHR:2015:631, voorafgaand aan HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3707.
HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3707.
Conclusie Harteveld ECLI:NL:PHR:2015:2080, gevolgd in HR 14 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3073 81.1 RO. Conclusie Harteveld ECLI:NL:PHR:2015:2080, gevolgd in HR 13 oktober 2015 ECLI:NL:HR:2015:3073 81.1 RO
De rechtbank heeft in de motivering alle stukken als “stukken van overtuiging” aangemerkt. In het “dictum” lijkt de rechtbank onderscheid te maken tussen stukken van overtuiging en gegevensdragers, maar dat dictum is meen ik geënt op de volledige wettekst van art. 552p, tweede lid, Sv. Gelet op de motivering ziet de rechtbank alle stukken als stukken van overtuiging. Overigens, “gegevensdragers” als bedoeld in art. 552a, tweede lid, Sv ziet op gegevensdragers met daarop gegevens verkregen door enige strafvorderlijke bevoegdheid, dus bijvoorbeeld tapverslagen. Dat is i.c. niet van toepassing.
Vgl. bv. HR 15 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV3457.
Vgl. de Conclusie van AG Vellinga onder 11 in ECLI:NL:PHR:2012:BV3457, bij HR 15 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV3457.