Overeenkomst tot arbitrage
Einde inhoudsopgave
Overeenkomst tot arbitrage (BPP nr. 13) 2011/6.3.3.7:6.3.3.7 Is bodemgeding een arbitraal geding?
Overeenkomst tot arbitrage (BPP nr. 13) 2011/6.3.3.7
6.3.3.7 Is bodemgeding een arbitraal geding?
Documentgegevens:
Mr. G.J. Meijer, datum 20-07-2011
- Datum
20-07-2011
- Auteur
Mr. G.J. Meijer
- JCDI
JCDI:ADS505967:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
HvJ EG 17 november 1998 (Van Uden Maritime/Deco-Line), NJ 1999, 339, m.nt. PV, r.o. 19 en 22 en HvJ EG 27 april 1999 (Mietz/Intership Yachting), NJ 2001, 90, m.nt. PV, r.o. 40.
HvJ EG 27 april 1999 (Mietz/Intership Yachting), NJ 2001, 90, m.nt. PV, r.o. 55; vgl. ook P. VLAS in zijn noot (sub 4 in fine) bij dit arrest: 'Hieruit blijkt dat het van belang is de bevoegdheid uitdrukkelijk in de beslissing te verantwoorden.'.
HvJ EG 27 april 1999 (Mietz/Intership Yachting), NJ 2001, 90, m.nt. PV, r.o. 50-51.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Indien de rechter uitsluitend competentie ontleent aan art. 31 EEX-Verordening gelden de beperkingen die het Hof van Justitie dienaangaande heeft opgelegd. Indien de rechter op grond van de art. 2 e.v. EEX-Verordening bevoegd is van het bodemgeding kennis te nemen, zal hij ook bevoegd zijn voorlopige of bewarende maatregelen te gelasten en gelden de genoemde voor art. 31 EEX-Verordening gestelde beperkingen niet.1 Of de rechter bevoegd is tot kennisneming van het bodemgeding zal (expliciet of impliciet) moeten blijken uit de uitspraak betreffende de voorlopige of bewarende maatregel. Indien uit de uitspraak van de rechter niet blijkt dat hij van het bodemgeding zal mogen kennisnemen, moet worden aangenomen dat de rechter niet bevoegd is of zal zijn tot kennisneming van het bodemgeding:
’55 Nu het gerecht van herkomst niets heeft gezegd over de grondslag van zijn bevoegdheid, brengt het belang, te voorkomen dat de regels van het Executieverdrag worden omzeild (zie punt 47 van dit arrest) mee, dat zijn beslissing aldus moet worden verstaan, dat hij zijn bevoegdheid tot het gelasten van voorlopige maatregelen op zijn nationale rechtsregels inzake het kort geding heeft gebaseerd en niet op een aan het Executieverdrag ontleende bevoegdheid om van het bodemgeschil kennis te nemen."2
Ik vraag mij overigens sterk af of het Hof van Justitie zich realiseert dat het mogelijk is dat partijen de zaak, niettegenstaande een tussen hen gesloten overeenkomst tot arbitrage, in een bodemgeding aan de gewone rechter voorleggen. Als de verweerder in het geding bij de gewone rechter zich niet op de overeenkomst tot arbitrage beroept, zal de rechter zich niet ambtshalve onbevoegd verklaren (vgl. art. 1022 lid 2 Rv en art. 1074 lid 2 Rv (zie 11.4). Het zal ten tijde van het geding waarin voorlopige of bewarende maatregelen worden gevraagd niet, althans niet in alle gevallen, duidelijk zijn of partijen de zaak in een arbitraal bodemgeding bij het scheidsgerecht of in een bodemgeding bij de gewone rechter zullen aanbrengen. Indien uit de uitspraak van de rechter in het geding waarin voorlopige of bewarende maatregelen worden gevraagd, blijkt dat de rechter ook van het bodemgeding zal mogen kennisnemen (bijvoorbeeld omdat geen van de partijen gewag heeft gemaakt van de overeenkomst tot arbitrage en aan de voorwaarden van art. 2 e.v. EEX-Verordening is voldaan), gelden de beperkingen van art. 31 EEX-Verordening niet en komen de maatregelen in de resterende EEX-Staten op de voet van art. 32 e.v. EEX-Verordening voor erkenning en tenuitvoerlegging in aanmerking. Indien later mocht blijken dat de rechter in het geding waarin een voorlopige of bewarende maatregel wordt gelast, abusievelijk heeft aangenomen dat hij tevens van het bodemgeding mag kennisnemen (bijvoorbeeld als tussen partijen een geldige overeenkomst tot arbitrage bestaat en partijen de zaak vervolgens daadwerkelijk aan arbitrage onderwerpen), dan zal de maatregel mijns inziens in de resterende EEX-Staten voor erkenning en tenuitvoerlegging in aanmerking komen omdat ingevolge art. 35 EEX-Verordening en art. 41 EEX-Verordening de bevoegdheid van het gerecht van herkomst in beginsel niet mag worden getoetst:
’50 Ten slotte zij erop gewezen, dat het in het hoofdgeding niet gaat om een geval waarin het gerecht van herkomst zijn bevoegdheid tot het gelasten van een voorschot-betaling uitdrukkelijk heeft gemotiveerd met te verwijzen naar de bevoegdheid die hij krachtens het Executieverdrag zou hebben om kennis te nemen van het bodemgeschil; evenmin gaat het om een geval waarin een dergelijke bevoegdheid duidelijk blijkt uit de bewoordingen zelf van zijn beslissing, wat met name het geval zou zijn, indien uit de beslissing duidelijk bleek dat de verweerder woonde op het grondgebied van de verdragsluitende staat van het gerecht van herkomst en geen van de in artikel 16 Executieverdrag bepaalde exclusieve bevoegdheidsgronden van toepassing was.
51 In die gevallen zouden alleen artikel 27 en, in voorkomend geval, artikel 28, eerste alinea, Executieverdrag in de weg kunnen staan aan de erkenning en de tenuitvoerlegging van de beslissing van het gerecht van herkomst."3 [cursief toegevoegd]