Einde inhoudsopgave
Kadasterwet BES
Artikel 12
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2021
- Bronpublicatie:
08-04-2020, Stb. 2020, 149 (uitgifte: 22-05-2020, kamerstukken: 35109)
- Inwerkingtreding
01-01-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-11-2020, Stb. 2020, 487 (uitgifte: 02-12-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Goederenrecht / Algemeen
Vastgoedrecht (V)
1.
De openbare registers waarin feiten die voor de rechtstoestand van registergoederen van belang zijn, worden ingeschreven, zijn:
- a.
de registers van inschrijving van feiten die betrekking hebben op onroerende zaken en de rechten waaraan die onderworpen zijn:
- b.
de registers van inschrijving van feiten die betrekking hebben op schepen en de rechten waaraan deze onderworpen zijn;
- c.
de registers van inschrijving van feiten die betrekking hebben op luchtvaartuigen en de rechten waaraan deze onderworpen zijn;
- d.
het register van voorlopige aantekeningen onderscheidenlijk voor onroerende zaken, schepen en luchtvaartuigen en de rechten waaraan deze onderworpen zijn, waarin de aanbieding van stukken waarvan de inschrijving door de bewaarder ingevolge artikel 20 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek BES is geweigerd, wordt aangetekend onder vermelding van de gerezen bedenkingen.
2.
Indien naar het oordeel van de bewaarder in de stukken die ter inschrijving worden aangeboden niet genoegzaam wordt aangetoond dat het een privéschip betreft, tekent de bewaarder de aanbieding van de stukken aan in het register van voorlopige aantekeningen.
3.
Tot de openbare registers behoren ook de openbare registers, bedoeld in de Wet openbare registers BES, zoals die luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet.
4.
Het bestuur van de Dienst stelt nadere regels vast ter zake van de vorm van de in het eerste lid bedoelde registers.
5.
Bij regeling van het bestuur van de Dienst worden, onverminderd het bepaalde in andere wettelijke voorschriften, de gevallen vastgesteld waarin in de in het eerste lid bedoelde registers door de bewaarder aantekeningen, daaronder begrepen doorhalingen van inschrijvingen in die registers, worden gesteld, de aard van die aantekeningen en de wijze waarop deze worden gesteld, zodanig dat:
- a.
de doorhaling behoudens in het onder d voorziene geval, slechts geschiedt op grond van de in de desbetreffende registers ingeschreven stukken die de bewaarder tot doorhaling machtigen;
- b.
na een inschrijving van een stuk dat tot doorhaling machtigt, deze terstond geschiedt;
- c.
tenzij ingevolge artikel 14, eerste lid, of artikel 16, zesde lid, van dat stuk een afschrift in de vorm van een mechanische reproductie is vervaardigd, op het stuk door middel waarvan het door te halen feit is ingeschreven, wordt vermeld op grond van welk stuk de doorhaling is geschied; en
- d.
als ingevolge een wettelijk voorschrift door een beschikking of door de inschrijving van enig stuk met betrekking tot een zaak bestaande lasten en rechten vervallen of tenietgaan, na de inschrijving van die beschikking of van dat stuk de inschrijvingen betreffende hypotheken en beslagen die door die beschikking, onderscheidenlijk de inschrijving van dat stuk, waardeloos zijn geworden, met bekwame spoed worden doorgehaald.