Einde inhoudsopgave
Successiebelastingverordening 1908 [Curaçao]
Artikel 26 [Aftrekbare schulden en lasten]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2012
- Redactionele toelichting
De tekst van dit artikel is gebaseerd op de tekst uit Vakstudie Belastingen van de Koninkrijksdelen buiten Europa.
- Bronpublicatie:
15-12-2011, Publicatieblad van Curaçao 2011, 68 (uitgifte: 22-12-2011, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2012
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-12-2011, Publicatieblad van Curaçao 2011, 70 (uitgifte: 30-12-2011, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Belastingen overzeese Koninkrijksdelen / Curaçao
Voor de berekening der successiebelasting kunnen geene andere lasten en schulden worden afgetrokken dan de navolgende en mits aan de hierna gestelde vereischten zij voldaan en wat de schulden betreft, voor zoover zij niet door een beroep op de verjaring zijn getroffen.
- I.
Lasten
- a.
de kosten van lijkbezorging, met uitzondering van de kosten van lijkbezorging van een kind welks[lees: van welks] vermogen de erfgenaam het vruchtgenot had;
De rechter heeft de bevoegdheid om dezelve te verminderen, indien zij bovenmatig zijn.
Voorts de sommen, besproken of uitgekeerd voor de uitvaart van den erflater en de te zijnen behoeve te doene kerkelijke diensten of te vieren godsdienstige plechtigheden, sedert den dag van zijn afsterven tot en met het eerste jaargetijde na zijn overlijden, en zulks geëvenredigd aan den stand en het vermogen van den overledene, met inachtneming van het plaatselijk gebruik en de bijzondere omstandigheden. Hetgeen te dier zake meer is besproken wordt beschouwd als legaat aan niet verwante personen;
- b.
de lasten, bij schenking aan den bevoordeelde opgelegd.
- II.
Schulden
- a.
interesten, renten en huren tot en met den dag van overlijden;
- b.
de schulden, ten tijde van de verkrijging bestaande, die voortspruiten uit het beroep van den overledene;
- c.
huisschulden tot en met den dag van de verkrijging; dienstbodenloon voor den op dien dag loopenden geheelen termijn.
De schulden, onder letter a–c genoemd, worden elk afzonderlijk in de aangifte opgegeven met aanwijzing van haren oorsprong, den tijd waarover zij loopen en den naam des schuldeischers;
- d.
van de belastingen: de zakelijke tot en met den dag der verkrijging, de persoonlijke tot en met den laatsten dag van het tijdvak, waarover zij loopen, tenware aanspraak op afschrijving of teruggave bestaat. Indien zij tijdens de aangifte nog niet zijn vastgesteld, wordt als het bedrag daarvan genomen dat, hetwelk voor het voorafgaande belastingjaar was bepaald;
- e.
alle overige schulden, die op de verkrijging drukken; van elke schuld moet in de aangifte het bedrag, de oorsprong, de tijd van het ontstaan en de naam van den schuldeischer worden vermeld;
in het geval van verkrijging door overlijden moet reeds vóór het overlijden van haar bestaan en oorsprong bewijs door geschriften zijn te leveren geweest; in de aangifte moeten de authentieke of onderhandsche geschriften, waarmede dat bewijs zoude kunnen zijn geleverd, worden omschreven;
de onderhandsche geschriften, die als bewijsmiddel worden vermeld, moeten reeds vóór het overlijden in de macht van den schuldeischer zijn geweest; dat de aangever overtuigd is dat zulks het geval was, moet in de aangifte worden verklaard;
in de aangifte moet worden verklaard, dat de aangever overtuigd is, dat de daarin vermelde bewijzen niet werden opgemaakt of afgegeven om iemand te bevoordeelen of om de betaling van successierechten te ontgaan.
De schulden, waaromtrent voormelde verklaringen niet naar waarheid kunnen worden afgelegd, worden beschouwd als ‘niet vóór het overlijden bestaande schulden.’