ABRvS, 16-12-2009, nr. 200901877/1/M2
ECLI:NL:RVS:2009:BK6726
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
16-12-2009
- Zaaknummer
200901877/1/M2
- LJN
BK6726
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2009:BK6726, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 16‑12‑2009; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 16‑12‑2009
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 13 februari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Westland (hierna: het college) aan Perkplantenkwekerij De Zonnebloem v.o.f. een last onder dwangsom opgelegd ten aanzien van het glastuinbouwbedrijf aan de Zwartendijk 10a te Monster wegens overtreding van voorschrift 1.5.1 in samenhang met 1.5.4 van bijlage 2 van het Besluit glastuinbouw.
Partij(en)
200901877/1/M2.
Datum uitspraak: 16 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vennootschap onder firma Perkplantenkwekerij De Zonnebloem v.o.f., gevestigd te Monster, gemeente Westland, en anderen,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Westland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 februari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Westland (hierna: het college) aan Perkplantenkwekerij De Zonnebloem v.o.f. een last onder dwangsom opgelegd ten aanzien van het glastuinbouwbedrijf aan de Zwartendijk 10a te Monster wegens overtreding van voorschrift 1.5.1 in samenhang met 1.5.4 van bijlage 2 van het Besluit glastuinbouw.
Bij besluit van 3 februari 2009, verzonden op 4 februari 2009. heeft het college het door Perkplantenkwekerij De Zonnebloem v.o.f. en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: Zonnebloem v.o.f) hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft Zonnebloem v.o.f. bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 maart 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 15 april 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 oktober 2009, waar Zonnebloem v.o.f., vertegenwoordigd door mr. ing. J.A.J. Hendriks, advocaat te 's-Gravenzande, en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordig door T.J.E. Lodders, werkzaam bij de gemeente, en
[gemachtigde], zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
Zonnebloem v.o.f. voert aan dat het college ten onrechte is voorbijgegaan aan de zienswijze, die zij naar aanleiding van de vooraankondiging om een last onder dwangsom op te leggen heeft ingediend. Zij stelt dat is gehandeld in strijd met het wettelijke vereiste dat een besluit zorgvuldig wordt voorbereid. Daarbij wijst zij op er op dat tussen de vooraankondiging en het dwangsombesluit van 13 februari 2008 een periode van 3 maanden ligt.
Zonnebloem v.o.f. betoogt voorts dat het college niet tijdig een besluit op bezwaar heeft genomen en zij daardoor onnodig lang in onzekerheid heeft moeten verkeren. Zij stelt dat zij door de trage besluitvorming in haar belangen is geschaad.
2.1.1.
Het college stelt dat hij voor het indienen van een zienswijze over de vooraankondiging een termijn heeft gesteld van twee weken, te rekenen vanaf de dag waarop de vooraankondiging is verzonden. De vooraankondiging is gedateerd op 12 november 2007 en aan Zonnebloem v.o.f. verzonden op 19 november 2007. Zonnebloem v.o.f. heeft haar zienswijze op 10 december 2007 bij het college ingediend. In weerwil van de te late indiening van de zienswijze heeft het college deze wél betrokken bij het nemen van het besluit op bezwaar. Er bestaat reeds hierom geen grond voor de stelling van Zonnebloem v.o.f. dat het college het besluit van13 februari 2008 had moeten herroepen omdat het onzorgvuldig is voorbereid.
Overschrijding van de wettelijke beslistermijn tast de rechtmatigheid van het besluit niet aan. Voor zover de belangen van Zonnebloem v.o.f. door een niet tijdige besluitvorming zijn geschaad, valt niet in te zien dat dit voor het college aanleiding had moeten zijn om bij de beslissing op bezwaar, onder herroeping van het besluit van 13 februari 2008, af te zien van handhaving.
Het betoog faalt.
2.2.
Zonnebloem v.o.f. betoogt - kort samengevat - dat zij het Besluit glastuinbouw niet heeft overtreden. Zij stelt dat in haar bedrijf geen assimilatiebelichting wordt toegepast in de zin van het Besluit glastuinbouw. Volgens Zonnebloem v.o.f. heeft het college niet op deugdelijke wijze onderzocht of assimilatiebelichting wordt toegepast omdat eerst enkele dagen nadat 's nachts lichtuitstraling is geconstateerd het aantal in het bedrijf opgehangen of in gebruik zijnde lampen is gecontroleerd. Daarbij stelt Zonnebloem v.o.f. dat moet worden uitgegaan van het daadwerkelijk ingeschakelde vermogen ten tijde van de geconstateerde lichtuitstraling. Zij wijst er tevens op dat een groot deel van de lampen die worden gebruikt mobiel inzetbaar is. Verder is door het college niet door metingen vastgesteld dat niet wordt voldaan aan het vereiste dat de lichtuitstraling op een afstand van ten hoogste 10 meter met 95% is gereduceerd. Daarnaast betoogt Zonnebloem v.o.f. dat de belichting niet wordt toegepast ten behoeve van de groei van gewassen maar voor remming van de groei.
2.2.1.
Voorschrift 1.5.1 van bijlage 2 van het Besluit glastuinbouw, zoals dat luidde ten tijde van de besluiten van 13 februari 2008 en 3 februari 2009, bepaalt dat de gevel van een permanente opstand waarin assimilatiebelichting wordt toegepast, is afgeschermd op een zodanige wijze dat de lichtuitstraling op een afstand van ten hoogste 10 meter van die gevel, met ten minste 95% wordt gereduceerd en de gebruikte lampen buiten de inrichting niet zichtbaar zijn.
Ingevolge voorschrift 1.5.4 (oud) van die bijlage geldt voorschrift 1.5.1 vanaf het tijdstip van zonsondergang tot het tijdstip van zonsopkomst.
In bijlage 2, onder A, van het Besluit glastuinbouw, zoals dat luidde tot 1 oktober 2009, wordt assimilatiebelichting als volgt omschreven: kunstmatige belichting van gewassen, gericht op de beïnvloeding van het groeiproces van de gewassen, waarvan het elektrische vermogen op enig moment meer bedraagt dan 20 W/m².
2.2.2.
In het "Protocol vaststelling reductie uitstraling" van Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V. van februari 2003 (www.infomil.nl), wordt het vermogen van de geïnstalleerde lampen bepalend geacht voor de vraag of sprake is van assimilatiebelichting. Dit protocol is door de wetgever aangemerkt als een toepasbare methode om te kunnen bepalen of lichtuitstraling van een glastuinbouwbedrijf met assimilatiebelichting voldoet aan de wettelijke voorschriften. (Nota van toelichting bij besluit van 13 juli 2006, Stb. 2006, 390, p. 84.)
Bij de wijziging van het Besluit glastuinbouw per 1 oktober 2009 is de omschrijving van het begrip assimilatiebelichting als volgt aangepast:
"kunstmatige belichting van gewassen, gericht op de beïnvloeding van het groeiproces van de gewassen, waarvan het geïnstalleerde elektrische vermogen op enig moment meer bedraagt dan 20 W/m²." (Besluit van 3 juli 2009, houdende wijziging van het Besluit glastuinbouw en wijziging van het Besluit landbouw milieubeheer, Stb. 322.) Uit de nota van toelichting bij dit besluit vloeit voort dat geen inhoudelijke wijziging van het begrip assimilatiebelichting is beoogd, maar veeleer dat die omschrijving is verduidelijkt.
Naar het oordeel van de Afdeling duidt het vorenstaande er op dat ook vóór de voormelde wijziging van het Besluit glastuinbouw het geïnstalleerd vermogen bepalend is.
2.2.3.
Het besluit van 13 februari 2008 is gebaseerd op een op 7 en 12 november 2007 uitgevoerd onderzoek. In het door politie Haaglanden op 6 december 2007 opgemaakte proces-verbaal van dat onderzoek (hierna: het proces-verbaal) is vermeld dat op 7 november 2007, omstreeks 00.50 uur, is geconstateerd dat in het glastuinbouwbedrijf kennelijk assimilatiebelichting werd toegepast, waarbij geen lichtafschermende voorzieningen waren aangebracht. Verder is in het proces-verbaal vermeld dat op 12 november 2007 het bedrijf is gecontroleerd, waarbij is geconstateerd dat een aantal lampen was geïnstalleerd in het compartiment van waaruit op 7 november lichtstraling is waargenomen. Vastgesteld is dat het elektrisch vermogen van die belichting 29,33 W/m² was en dat een binnen- en buitengevel niet waren afgeschermd tegen lichtuitstraling.
2.2.4.
Zoals hiervoor is overwogen is het geïnstalleerde vermogen bepalend voor de vraag sprake is van assimilatiebelichting. Hetgeen Zonnebloem v.o.f. over de toepassing van de regelgeving door het college - in samenhang met de uitgevoerde controles - stelt, treft dan ook geen doel. Op grond van het proces-verbaal moet er van worden uitgegaan dat het geïnstalleerd elektrisch vermogen meer dan 20 W/m2 bedraagt. Weliswaar heeft Zonnebloem v.o.f. betoogd dat gebruik wordt gemaakt van verplaatsbare lampen, maar het geïnstalleerd vermogen zoals blijkt uit het proces-verbaal, heeft zij op zich niet bestreden. Verder is sprake van belichting, gericht op de beïnvloeding van het groeiproces van de gewassen, als bedoeld in de omschrijving van assimilatiebelichting in bijlage 2, onder A, van het Besluit glastuinbouw. Het feit dat de belichting wordt gebruikt voor remming van het groeiproces, zoals door Zonnebloem v.o.f. is gesteld, maakt dat niet anders.
Uit het vorenstaande volgt dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in het glastuinbouwbedrijf assimilatiebelichting werd toegepast.
2.2.5.
Verder blijkt uit het proces-verbaal - en is ook niet bestreden - dat aan een binnen- en buitengevel geen lichtafschermende voorzieningen waren aangebracht. Anders dan Zonnebloem v.o.f. stelt, is een meting van de lichtreductie dan ook niet nodig voor de vaststelling dat in dit geval geen reductie van 95% plaats vindt.
2.2.6.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat voorschrift 1.5.1 (oud) van bijlage 2 van het Besluit glastuinbouw werd overtreden.
Het college was derhalve bevoegd ter zake een last onder dwangsom op te leggen. De in maart en november 2008 uitgevoerde controles zijn in dit verband niet van belang; hetgeen Zonnebloem v.o.f. daarover in beroep naar voren heeft gebracht, kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
2.3.
Het beroep is ongegrond.
2.4.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2009
- 190.