Einde inhoudsopgave
De kredietwaardigheidstoets bij kredietverlening aan consumenten (R&P nr. FR19) 2020/4.3.5.2
4.3.5.2 Stap 1: onderzoek
Mr. dr. J.M. Meindertsma, datum 01-06-2020
- Datum
01-06-2020
- Auteur
Mr. dr. J.M. Meindertsma
- JCDI
JCDI:ADS209965:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Voetnoten
Voetnoten
HR 16 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1107, r.o. 4.2.7.
Dit volgt o.a. uit Rb. Rotterdam 17 augustus 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:7245, r.o. 4.4, Rb. Amsterdam 15 oktober 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:8641, r.o. 16, Rb. Noord-Holland 9 april 2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:8140, r.o. 4.7, Rb. Rotterdam 2 april 2014, ECLI:NL:RBROT:2014:2631, r.o. 2.6, Rb. Almelo 29 augustus 2012, ECLI:NL:RBALM:2012:BX8339, r.o. 3.6, Rb. Leeuwarden 27 april 2011, ECLI:NL:RBLEE:2011:BQ3459, r.o. 4.5 en Rb. Dordrecht 15 september 2010, ECLI:NL:RBDOR:2010:BN7131, r.o. 4.6. In een enkel geval wordt ook gesproken van een inkomstentoets. Onduidelijk is in hoeverre de vaste uitgaven daarin worden meegenomen. Zie Rb. Midden-Nederland 17 mei 2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:3463, r.o. 4.13.
De rechter gaat namelijk akkoord met de manier waarop de VFN gedragscode een inschatting maakt van de kosten van levensonderhoud. Zie bijvoorbeeld Hof Arnhem-Leeuwarden 9 juli 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:5657, r.o. 4.11 en 4.14 en Rb. Rotterdam 2 april 2014, ECLI:NL:RBROT:2014:2631, r.o. 2.6. Zelfs als deze VFN-norm niet helemaal goed is nageleefd, kan de rechter concluderen dat de consument in dit verband beschikt over voldoende inkomen. Zie Rb. Noord-Holland 9 april 2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:8140, r.o. 4.7.
Hof ’s-Hertogenbosch 14 maart 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:995, r.o. 6.4.4.5.
Hof Arnhem-Leeuwarden 26 mei 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:3705, r.o. 4.7.
Ibid. Overigens verwijst de rechter ter bevestiging naar de, door partijen in het geding gebrachte, VFN gedragscode waarin staat dat deze uitgavenpost niet volledig is verdisconteerd in de relevante leennormen.
Zie bijvoorbeeld Hof ’s-Hertogenbosch 14 maart 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:995, r.o. 6.4.4.6, Hof Arnhem-Leeuwarden 26 mei 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:3705, r.o. 4.8 en Rb. Utrecht 15 februari 2012, ECLI:NL:RBUTR:2012:BW0548, r.o. 5.12.
Rb. Amsterdam 24 maart 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:1968.
Rb. Amsterdam 24 maart 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:1968, Rb. Overijssel 23 januari 2020, ECLI:NL:RBOVE:2020:236, r.o. 2.5 e.v., Hof ’s-Hertogenbosch 5 maart 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:793, r.o. 6.7.4 en Rb. Amsterdam 13 juli 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:5384, r.o. 13.
Volgens de Hoge Raad moet de kredietgever inlichtingen inwinnen over de inkomens- en vermogenspositie van de consument.1 In die lijn gaat het in de feitenrechtspraak vooral over het inkomen en de vaste uitgaven.2 Hoewel de kosten voor levensonderhoud in beginsel kunnen worden geschat,3 moet de kredietgever een specifieker onderzoek doen naar de andere vaste uitgaven. Een voorbeeld daarvan betreft de uitspraak waarin een zorgplichtschending is aangenomen mede omdat de kredietgever destijds niet op de hoogte was van de kinderalimentatieplichten.4 De kredietgever had volgens het hof meer moeten doen dan het stellen van een paar algemene vragen over de vaste uitgaven. Omdat de consument deze plichten niet als een last ervaarde, zijn deze contant betaalde bedragen buiten het zicht van de kredietgever gebleven. Het hof laat hiermee zien dat de kredietgever er niet altijd van uit kan gaan dat de consument alle lasten direct opgeeft. Dezelfde boodschap ligt besloten in de uitspraak waaruit blijkt dat de kredietgever ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de lasten van een ziektekostenverzekering.5 Hoewel de consument deze kosten had moeten vermelden bij de kredietaanvraag, strekt de zorgplicht er volgens het hof toe om te onderzoeken wat deze kosten zijn als ze niet worden vermeld. Dit geldt te meer nu het voor de hand ligt dat de consument een dergelijke verzekering heeft afgesloten.6
In de feitenrechtspraak zijn voorts twee soorten van verificatieplichten te vinden. Ten eerste zijn er uitspraken waarin de rechter lijkt te hinten op een verificatieplicht als er een goede reden is om te twijfelen aan de juistheid van de verkregen gegevens.7 In het bijzonder moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat de consument uit financiële nood onjuiste gegevens opgeeft. Zo heeft een rechter dit laatste risico met name aanwezig geacht in de situatie waarin de consument vraagt om een klein krediet voor de aanschaf van bijvoorbeeld huishoudelijk apparatuur en mobiele telefoons omdat deze aankopen ‘door een consument met voldoende kredietwaardigheid in beginsel zonder lening kunnen worden aangeschaft.’8 Ten tweede zijn er uitspraken waarin de rechter van opvatting lijkt dat de kredietgever ten minste ‘iets’ moet verifiëren. In dit verband wijst de rechter op de Richtlijn consumentenkrediet en de daaraan gekoppelde uitspraak waarin het Europese Hof heeft geoordeeld dat de kredietgever niet alleen mag uitgaan van ‘gewone, niet-gestaafde verklaringen’ van de consument.9