NJB 2014/2074:Uitreiking van gerechtelijke mededelingen aan een verdachte die deelneemt aan een penitentiair programma in de zin van art. 2 Penitentiaire beginselenwet en in verband daarmee onder elektronisch toezicht is gesteld: deelname aan een penitentiair programma moet weliswaar worden aangemerkt als tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende straf, maar een deelnemer aan zo’n programma is niet zijn vrijheid ontnomen als bedoeld in art. 588 lid 1 aanhef en onder a Sv, zodat het in deze bepaling vervatte voorschrift niet van toepassing is indien het gaat om de uitreiking van gerechtelijke mededelingen aan een verdachte die deelneemt aan een penitentiair programma en in verband daarmee onder elektronisch toezicht is gesteld. Plicht rechter om een onderzoek in te stellen naar de verblijfplaats van de verdachte alvorens verstek te verlenen: gelet op het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht ligt het in de rede dat – behoudens indien de dagvaarding of oproeping aan de verdachte in persoon of aan een schriftelijk gemachtigde is uitgereikt – in een geval waarin bedoeld verblijfadres niet het GBA-adres van de verdachte is, een afschrift van de dagvaarding respectievelijk de oproeping aan dat verblijfadres wordt toegezonden. Op grond van de deelname van een verdachte aan een penitentiair programma moet – gelet op art. 7 lid 3 aanhef en onder e Penitentiaire maatregel – worden aangenomen dat hij over een verblijfadres beschikt dat bij de overheid bekend is