Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van onderzoek plaats delict, proces-verbaalnummer 03TGO12003-FTOAH-002, d.d. 26 januari 2013, pagina 38 (in het bij het hof voorhanden zijnde dossier opgenomen in ordner 10 van een procesdossier genaamd ‘ [pleegplaats] ’, bestaande uit TGO [pleegplaats] met proces-verbaalnummer 2012078849 en TGO Bosrand met proces-verbaalnummer 2013054198).
Hof Arnhem-Leeuwarden, 15-03-2018, nr. 21-007057-15
ECLI:NL:GHARL:2018:2456, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
15-03-2018
- Zaaknummer
21-007057-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2018:2456, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 15‑03‑2018; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:720, Bekrachtiging/bevestiging
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2015:5389, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
ECLI:NL:GHARL:2016:9342, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 23‑11‑2016; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2018-0242
Uitspraak 15‑03‑2018
Inhoudsindicatie
Medeplegen van drie moorden. Dwingelderveld en Exloo. Levenslange gevangenisstraf. Schadevergoeding.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-007057-15
Uitspraak d.d.: 15 maart 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 24 november 2015 met parketnummer 18-930052-14 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Brazilië) op [1984] ,
thans verblijvende in [detentieadres] .
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis op respectievelijk 7 en 8 december 2015 hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 18 april 2016, 29 april 2016, 26 oktober 2016, 27 oktober 2016, 23 november 2016, 23 oktober 2017, 22 februari 2018 en 15 maart 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die, overeenkomstig de vordering van de officier van justitie in eerste aanleg, ertoe strekt dat verdachte ter zake van het onder 1 primair (slachtoffer [slachtoffer 1] ), onder 2 primair (slachtoffer [slachtoffer 2] ) en onder 3 primair (slachtoffer [slachtoffer 3] ) ten laste gelegde, telkens medeplegen van moord, wordt veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.
Daarnaast heeft de advocaat-generaal met betrekking tot de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen gevorderd deze alle vijf volledig toe te wijzen, hoofdelijk en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, waarbij subsidiair volstaan kan worden met één dag hechtenis. Mocht het hof overgaan tot de oplegging van een tijdelijke gevangenisstraf dan dient bij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel het volledig aantal dagen vervangende hechtenis gehanteerd te worden. Met betrekking tot het beslag is door de advocaat-generaal gevorderd dit overeenkomstig de beslissingen van de rechtbank af te wikkelen.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr. C.G.J.E. Lut, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, heeft verdachte vrijgesproken van medeplegen van moord op [slachtoffer 1] . Zij heeft verdachte veroordeeld voor gekwalificeerde doodslag van [slachtoffer 1] en het medeplegen van moord op het echtpaar [familienaam] . De rechtbank heeft verdachte ter zake van deze feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd voor de duur van dertig jaren en hem de maatregel van terbeschikkingstelling opgelegd met bevel tot verpleging van overheidswege.
Daarnaast bevat het vonnis de beslissingen op de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen en heeft de rechtbank schadevergoedingsmaatregelen opgelegd. Ten slotte bevat het vonnis beslissingen met betrekking tot de inbeslaggenomen goederen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het hof tot andere beslissingen komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1 primair:
hij in of omstreeks de periode van 4 november 2012 tot en met 7 november 2012 in de gemeente [gemeente] , althans in het voormalig arrondissement Assen, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers hebben/heeft verdachte en/of zijn mededader met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met behulp van een vuurwapen een of meer kogel(s) in en/of door het lichaam van die [slachtoffer 1] geschoten, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden;
1 subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 4 november 2012 tot en met 7 november 2012 in de gemeente [gemeente] , althans in het voormalig arrondissement Assen, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers hebben/heeft verdachte en/of zijn mededader met dat opzet met behulp van een vuurwapen een of meer kogel(s) in en/of door het lichaam van die [slachtoffer 1] geschoten, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van een strafbaar feit, te weten diefstal in vereniging (van een portemonnee met inhoud, sleutels, een auto, sigaretten en/of een telefoon) en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
1 meer subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 4 november 2012 tot en met 7 november 2012 in de gemeente [gemeente] , althans in het voormalig arrondissement Assen, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers hebben/heeft verdachte en/of zijn mededader met dat opzet met behulp van een vuurwapen een of meer kogel(s) in en/of door het lichaam van die [slachtoffer 1] geschoten, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden;
1 meest subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 4 november 2012 tot en met 7 november 2012 in de gemeente [gemeente] , althans in het voormalig arrondissement Assen, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee met inhoud, sleutels, een auto, sigaretten en/of een telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader,
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heter daad aan zichzelf en/of de andere deelnemer aan dat misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader met behulp van een vuurwapen een of meer kogel(s) in en/of door het lichaam van die [slachtoffer 1] hebben/heeft geschoten,
welk feit de dood van die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
2 primair:
hij in of omstreeks de periode van 24 juli 2013 tot en met 28 juli 2013 te [adres] , althans in de gemeente Borger-Odoorn, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers hebben/heeft verdachte en/of zijn mededader met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, de keel/hals van die [slachtoffer 2] dichtgeknepen/dichtgedrukt en/of enige tijd dichtgeknepen/dichtgedrukt gehouden, althans op enigerlei wijze de zuurstoftoevoer voor die [slachtoffer 2] gedurende lange(re) tijd afgesloten, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] is overleden;
2 subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 24 juli 2013 tot en met 28 juli 2013 te [adres] , althans in de gemeente Borger-Odoorn, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers hebben/heeft verdachte en/of zijn mededader met dat opzet de keel/hals van die [slachtoffer 2] dichtgeknepen/dichtgedrukt en/of enige tijd dichtgeknepen/dichtgedrukt gehouden, althans op enigerlei wijze de zuurstoftoevoer voor die [slachtoffer 2] gedurende lange(re) tijd afgesloten, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van een strafbaar feit, te weten diefstal in vereniging door middel van braak, verbreking, inklimming, een valse sleutel en/of een valse order en/of gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in/uit een woning aan/nabij [adres] van een I-Pad, een of meer laptop(s), sieraden, een fototoestel, een of meer telefoon(s), een sleutel en/of een portemonnee met inhoud, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
2 meer subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 24 juli 2013 tot en met 28 juli 2013 te [adres] , althans in de gemeente Borger-Odoorn, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers hebben/heeft verdachte en/of zijn mededader met dat opzet de keel/hals van die [slachtoffer 2] dichtgeknepen/dichtgedrukt en/of enige tijd dichtgeknepen/dichtgedrukt gehouden, althans op enigerlei wijze de zuurstoftoevoer voor die [slachtoffer 2] gedurende lange(re) tijd afgesloten, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] is overleden;
2 meest subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 24 juli 2013 tot en met 28 juli 2013 te [adres] , althans in de gemeente Borger-Odoorn, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning aan/nabij [adres] heeft weggenomen een I-Pad, een of meer laptop(s), sieraden, een fototoestel, een of meer telefoon(s), een sleutel en/of een portemonnee met inhoud, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, waarbij verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben/heeft verschaft door middel van braak, verbreking, inklimming, een valse sleutel en/of een valse order,
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heter daad aan zichzelf en/of de andere deelnemer aan dat misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader
- zich aan die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] hebben/heeft vertoond waarbij hun/zijn hoofd/gezicht (gedeeltelijk) was bedekt met een sjaal en/of een bivakmuts, althans textiel, en/of
- die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] hebben/heeft vastgegrepen en/of in bedwang hebben/heeft gehouden en/of
- die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] hebben/heeft bevolen op de buik op de grond/vloer te gaan liggen en/of
- de handen/polsen en/of benen/enkels van die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] hebben/heeft vastgebonden met tiewraps, althans dergelijke voorwerpen, en/of
- nadat die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] enige tijd van die tiewraps waren/was ontdaan, deze opnieuw met tiewraps, althans dergelijke voorwerpen, hebben/heeft vastgebonden en/of
- de keel/hals van die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] hebben/heeft dichtgeknepen/dichtgedrukt en/of enige tijd dichtgeknepen/dichtgedrukt hebben/heeft gehouden, althans op enigerlei wijze de zuurstoftoevoer voor die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] gedurende lange(re) tijd hebben/heeft afgesloten,
welk feit de dood van die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad;
3 primair:
hij in of omstreeks de periode van 24 juli 2013 tot en met 28 juli 2013 te [adres] , althans in de gemeente Borger-Odoorn, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 3] van het leven heeft beroofd, immers hebben/heeft verdachte en/of zijn mededader met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, de keel/hals van die [slachtoffer 3] dichtgeknepen/dichtgedrukt en/of enige tijd dichtgeknepen/dichtgedrukt gehouden, althans op enigerlei wijze de zuurstoftoevoer voor die [slachtoffer 3] gedurende lange(re) tijd afgesloten, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 3] is overleden;
3 subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 24 juli 2013 tot en met 28 juli 2013 te [adres] , althans in de gemeente Borger-Odoorn, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 3] van het leven heeft beroofd, immers hebben/heeft verdachte en/of zijn mededader met dat opzet de keel/hals van die [slachtoffer 3] dichtgeknepen/dichtgedrukt en/of enige tijd dichtgeknepen/dichtgedrukt gehouden, althans op enigerlei wijze de zuurstoftoevoer voor die [slachtoffer 3] gedurende lange(re) tijd afgesloten, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 3] zijn/is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van een strafbaar feit, te weten diefstal in vereniging door middel van braak, verbreking, inklimming, een valse sleutel en/of een valse order en/of gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in/uit een woning aan/nabij [adres] van een I-Pad, een of meer laptop(s), sieraden, een fototoestel, een of meer telefoon(s), een sleutel en/of een portemonnee met inhoud, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
3 meer subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 24 juli 2013 tot en met 28 juli 2013 te [adres] , althans in de gemeente Borger-Odoorn, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 3] van het leven heeft beroofd, immers hebben/heeft verdachte en/of zijn mededader met dat opzet de keel/hals van die [slachtoffer 3] dichtgeknepen/dichtgedrukt en/of enige tijd dichtgeknepen/dichtgedrukt gehouden, althans op enigerlei wijze de zuurstoftoevoer voor die [slachtoffer 3] gedurende lange(re) tijd afgesloten, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 3] is overleden;
3 meest subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 24 juli 2013 tot en met 28 juli 2013 te [adres] , althans in de gemeente Borger-Odoorn, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning aan/nabij [adres] heeft weggenomen een I-Pad, een of meer laptop(s), sieraden, een fototoestel, een of meer telefoon(s), een sleutel en/of een portemonnee met inhoud, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, waarbij verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben/heeft verschaft door middel van braak, verbreking, inklimming, een valse sleutel en/of een valse order,
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heter daad aan zichzelf en/of de andere deelnemer aan dat misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader
- zich aan die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] hebben/heeft vertoond waarbij hun/zijn hoofd/gezicht (gedeeltelijk) was bedekt met een sjaal en/of een bivakmuts, althans textiel, en/of
- die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] hebben/heeft vastgegrepen en/of in bedwang hebben/heeft gehouden en/of
- die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] hebben/heeft bevolen op de buik op de grond/vloer te gaan liggen en/of
- de handen/polsen en/of benen/enkels van die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] hebben/heeft vastgebonden met tiewraps, althans dergelijke voorwerpen, en/of
- nadat die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] enige tijd van die tiewraps waren/was ontdaan, deze opnieuw met tiewraps, althans dergelijke voorwerpen, hebben/heeft vastgebonden en/of
- de keel/hals van die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] hebben/heeft dichtgeknepen/dichtgedrukt en/of enige tijd dichtgeknepen/dichtgedrukt hebben/heeft gehouden, althans op enigerlei wijze de zuurstoftoevoer voor die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] gedurende lange(re) tijd hebben/heeft afgesloten,
welk feit de dood van die [slachtoffer 3] ten gevolge heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Standpunten
Openbaar Ministerie
Zoals reeds hiervoor is weergegeven, heeft de advocaat-generaal bij requisitoir gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld ter zake van de onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde feiten, namelijk het medeplegen van de moorden op [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en diens echtgenote [slachtoffer 3] .
Verdediging
De raadsvrouw heeft zich op de terechtzittingen in hoger beroep ten aanzien van de ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van het hof. De raadsvrouw heeft ter zitting namens verdachte benadrukt dat er ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit geen sprake is geweest van een executie.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1 (slachtoffer [slachtoffer 1] )
Verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer 1] op 4 november 2012 in [plaats] , gemeente [gemeente] , van het leven heeft beroofd.
In hoger beroep staat de vraag centraal of verdachte het slachtoffer, al dan niet tezamen met zijn medeverdachte, niet alleen opzettelijk, maar ook met voorbedachten rade heeft gedood.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties - zoals een korte tijdspanne, of een beslissing of uitvoering in een plotselinge hevige gemoedsbeweging - een zwaarder gewicht toe te kennen.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting en het dossier stelt het hof de feiten en omstandigheden als volgt vast.
Nadat verdachte uit het leger is vertrokken lukt het hem niet om te slagen in de burgermaatschappij. Verdachte wil rijk worden en snel geld verdienen. In eerste instantie vat hij het plan op om criminelen ‘kapot te maken’, omdat criminelen in zijn beleving vaak contant geld hebben en het bovendien verdienen om te sterven. Al snel blijkt dit plan om allerlei praktische redenen niet haalbaar. Omdat de schulden blijven groeien en het geld opraakt stapt verdachte van het originele plan om criminelen te pakken af en gaat zich richten op (oude) rijke mensen.
Op zondag 4 november 2012 is de financiële nood hoog en gaat verdachte tezamen met zijn broer op zoek naar een te beroven doelwit en vertrekken verdachten op een gegeven moment naar de bossen van het [plaats] .
In de middag van 4 november 2012 arriveert [slachtoffer 1] met zijn twee hondjes bij de bossen van het [plaats] . Op dat moment vertoeven verdachte en zijn medeverdachte al enkele uren in het bos. Verdachten zijn die dag per auto onder medebrenging van een vuurwapen (een Glock) met munitie en een bivakmuts naar het [plaats] gekomen. Dit gebied is voor verdachte redelijk bekend terrein. Beide verdachten dragen hardloopkleding, zodat ze zich onopvallend door het bos kunnen bewegen. Ze kijken uit naar een rijk (uitziend) slachtoffer, want er zijn grote geldzorgen.
Tijdens hun zoektocht naar een slachtoffer die dag, ongeveer vier uur voordat de verdachte [slachtoffer 1] doodschiet, heeft medeverdachte, die nog nooit eerder had geschoten, met het meegebrachte wapen geoefend. Naar zijn zeggen ‘om een beetje ervaring op te doen’. Verdachte noemt dit ‘testvuur’. Dat vindt plaats tegenover de plek waar verdachte de kogels op het latere slachtoffer afvuurt. Over de rol van medeverdachte heeft verdachte onder meer verklaard dat hij extra oogjes en oortjes nodig had en dat één man geen man is.
Uiteindelijk zien verdachten een geschikt slachtoffer, naar later blijkt [slachtoffer 1] , het bos in lopen. Vanwege diens duur uitziende auto besluiten verdachten hem op te wachten. Verdachten gaan op een strategische plek in de greppel zitten. Niemand kan hen zien. Ze wachten tot de auto van het beoogde slachtoffer nog alleen op het parkeerterrein staat.
Na in ieder geval een kwartier keert [slachtoffer 1] terug en loopt langs de greppel. Verdachte waarschuwt medeverdachte ‘daar komt hij aan’ en pakt het schietklare wapen. Medeverdachte ziet verdachte richten en doet zijn vingers in zijn oren. Hij draait zich omdat hij niet wil zien wat er gaat gebeuren en geen kruit op zijn lichaam of kleren wil krijgen. Het duurt ongeveer 30 seconden voordat verdachte schiet. Medeverdachte heeft nog even gedacht of hij iets zou doen, verdachte aantikken of zo, maar dacht: ‘boeie, het interesseert mij niet’.
Verdachte schiet - op een afstand van 5 à 6 meter - meermalen in de richting van [slachtoffer 1] , gericht op de rug ter hoogte van het hart. Een ‘headshot’ lukt niet, omdat het een bewegend doel betreft. Falen was geen optie, aldus verdachte. Verdachte schiet met het doel het slachtoffer ‘uit te schakelen’. Verdachte heeft in het leger ervaring opgedaan met het schieten met een Glock. Hij noemt zichzelf een goede schutter en stelt dan ook dat het slachtoffer geen kans had. Achteraf zegt verdachte tegen medeverdachte dat hij het slachtoffer niet goed had geraakt, omdat hij hem ook in zijn been had geraakt.
Vervolgens gaan de verdachten naar het slachtoffer toe en vragen hem beiden naar zijn pincode. Verdachte heeft pen en papier bij zich om die code te kunnen opschrijven. Het slachtoffer vertelt zijn pincode, maar verdachten verstaan de code niet goed. Het slachtoffer herhaalt de code, maar overlijdt nog voordat hij de laatste getallen heeft kunnen zeggen. Hierop verslepen verdachten het slachtoffer naar de greppel en leggen takken die zij van bomen hebben afgebroken over hem heen. Verdachte pakt de sleutels van het slachtoffer en neemt die mee. Verdachte stapt in de auto van [slachtoffer 1] en rijdt er mee weg, medeverdachte bestuurt hun eigen auto.
Drie dagen later, op 7 november 2012, is het levenloze lichaam van [slachtoffer 1] gevonden.
Uit deze feiten en omstandigheden blijkt naar het oordeel van het hof voorbedachte raad bij de verdachte. Verdachte is planmatig en weloverwogen te werk gegaan, heeft voldoende tijd gehad om zich te beraden op zijn te nemen of genomen besluit om het slachtoffer van het leven te beroven en op geen enkele wijze blijkt van een contra-indicatie. Verdachte heeft - zoals uit het voorgaande blijkt - gebruik gemaakt van die gelegenheid en heeft dus daadwerkelijk nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap gegeven.
Voor zover verdachte met zijn verklaring in hoger beroep, inhoudende onder meer dat hij niet wist wat hem bezielde, heeft willen aanvoeren dat er sprake is van een contra-indicatie acht het hof deze verklaring ongeloofwaardig. Uit niets blijkt dat sprake zou zijn geweest van een plotseling hevige gemoedsbeweging bij verdachte. Integendeel, verdachte heeft in de samenwerking met de medeverdachte zorgvuldig en doordacht gehandeld, waarbij hij ook toen [slachtoffer 1] werd beschoten ononderbroken is voortgegaan in zijn handelingen, hij is direct daarna tezamen met zijn broer naar de stervende [slachtoffer 1] gelopen om de pincode te vragen en heeft diens lichaam vervolgens gezamenlijk verborgen.
Aldus komt het hof - anders dan de rechtbank - tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde medeplegen van moord op [slachtoffer 1] .
Feiten 2 en 3 (slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] )
Het hof komt - evenals de rechtbank - tot een bewezenverklaring van het onder 2 primair en 3 primair ten laste gelegde, te weten de moord op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . De bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaringen worden weergegeven in de hieronder weergegeven aanvulling van de bewijsmiddelen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1 primair:
hij op 4 november 2012 in de gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met behulp van een vuurwapen kogels door het lichaam van die [slachtoffer 1] geschoten, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden;
2 primair:
hij op 25 juli 2013 te [adres] , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, de hals van die [slachtoffer 2] dichtgedrukt en enige tijd dichtgedrukt gehouden;
3 primair:
hij op 25 juli 2013 te [adres] , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 3] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, de hals van die [slachtoffer 3] dichtgedrukt en enige tijd dichtgedrukt gehouden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van moord.
Het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van moord.
Het onder 3 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van moord.
Strafbaarheid van de verdachte
Het dossier bevat een rapportage van het Pieter Baan Centrum (PBC), opgemaakt op 28 november 2014, door de deskundigen psychiater P.K.J. Ronhaar en psycholoog B.H. Boer, en een Pro Justitia rapportage van eveneens in het NRGD ingeschreven deskundigen, psychiater C.J.J.C.M. van Gestel en psycholoog M.M.F. van Casteren, verder aan te duiden als de contra-rapportage, opgemaakt op 26 augustus 2015. Aan deze contra-rapportage ligt, evenals bij de rapportage van het PBC het geval is, ten grondslag een onderzoek door een psychiater, een psycholoog en een milieuonderzoek. Daarnaast is verdachte ten behoeve van de rapportage van het PBC geobserveerd, deels samen met zijn broer, de medeverdachte.
Inzake verdachte is nog, voorafgaand aan de contra-rapportage, een rapport opgesteld door psychiater H.G.J.M. Vermetten die vanuit zijn professie over specifieke deskundigheid beschikt over de gevolgen van een uitzending tijdens militaire dienst en daar doorgemaakte traumatische gebeurtenissen. Deze heeft, in samenspraak met een door hem daarbij betrokken psycholoog, L.E.E. Ligthart, met name de vraag beantwoord of en in hoeverre de gebeurtenissen tijdens de militaire dienst van verdachte en tijdens de uitzendingen naar Afghanistan, hebben geleid tot psychische problemen. Deze rapportage is van 16 juli 2015. De deskundigen van de contra-rapportage hebben dit rapport meegewogen in hun conclusies.
Het hof is - evenals de rechtbank - op grond van de rapportages van oordeel dat er sprake is van psychische problematiek bij verdachte en dat deze problematiek een rol heeft gespeeld bij de keuzes die verdachte heeft gemaakt. De ernst en omvang van die problematiek waren echter niet zodanig dat het hof verdachte de feiten verminderd toerekent. Hierbij heeft het hof ook gelet op de wijze waarop die feiten zijn gepleegd, onder meer verdachtes zeer planmatige aanpak. Het hof rekent verdachte de feiten volledig toe.
Verdachte is dan ook een strafbare dader.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot oplegging van een levenslange gevangenisstraf aan de verdachte. Hiertoe heeft zij gewezen op het arrest van de Hoge Raad van 19 december 2017, waarin hij heeft beslist - kortweg - dat de oplegging van een levenslange gevangenisstraf op zichzelf niet in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Gelet hierop ziet de advocaat-generaal voor de Nederlandse strafrechter geen juridische belemmering om een levenslange gevangenisstraf op te leggen. Oplegging van een levenslange gevangenisstraf is de enige straf die recht doet aan de ernst van de feiten.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft haar visie gegeven op de huidige regeling inzake de levenslange gevangenisstraf. In haar optiek blijft deze straf in strijd met het EVRM en de jurisprudentie van het EHRM. De nieuwe regeling is een schijnconstructie, een wassen neus, en zal geen verandering brengen in de bestaande praktijk, aldus de raadsvrouw.
Daarnaast is door de verdediging betoogd dat oplegging van een levenslange gevangenisstraf niet passend en aangewezen is. Daarbij heeft de verdediging twee alternatieven gepresenteerd: 1) oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 20 jaren gecombineerd met de maatregel tbs met verpleging van overheidswege, 2) oplegging van een gevangenisstraf van 30 jaren gecombineerd met de maatregel tbs met verpleging van overheidswege en met toepassing van artikel 37b lid 2 Wetboek van Strafrecht.
Oordeel van het hof
Is oplegging van een levenslange gevangenisstraf onder de nieuwe regeling in strijd met artikel 3 EVRM?
Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 19 december 2017 voorziet het Nederlandse recht nu in een zodanig stelsel van herbeoordeling op grond waarvan in de zich daarvoor lenende gevallen kan worden overgegaan tot verkorting van de levenslange gevangenisstraf, zodat oplegging van een levenslange gevangenisstraf op zichzelf niet in strijd is met artikel 3 EVRM. Het hof wijst in het bijzonder op het Besluit Adviescollege levenslanggestraften, de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden en de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting. Als op enig moment zou komen vast te staan dat een levenslange gevangenisstraf ook onder vigeur van het nieuwe stelsel van herbeoordeling in de praktijk nooit wordt verkort dan zal dat bepaaldelijk een factor van betekenis zijn bij de op dat moment te beantwoorden vraag of de oplegging dan wel de verdere tenuitvoerlegging verenigbaar is met artikel 3 EVRM. In dit licht zijn de door de raadsvrouw geschetste verwachtingen daarmee nu niet aan de orde.
Motivering oplegging straf
Het hof zal die levenslange gevangenisstraf opleggen aan verdachte.
Verdachte heeft zich op 4 november 2012 en 25 juli 2013 samen met zijn medeverdachte, zijn één jaar jongere broer, aan drie moorden schuldig gemaakt. Telkens waren de slachtoffers nietsvermoedende burgers die als gevolg van het handelen van verdachten in hun zoektocht naar geld het leven moesten laten.
Op 4 november 2012 hebben verdachte en zijn medeverdachte het 55-jarige slachtoffer [slachtoffer 1] , die op een zondagmiddag met zijn twee hondjes door de bossen van het [plaats] liep, doodgeschoten en vervolgens beroofd. Een kans om zijn spullen zelf af te geven kreeg [slachtoffer 1] niet. De verdachten hebben hem opgewacht en er is gericht op [slachtoffer 1] geschoten. De kogels hebben het slachtoffer dodelijk verwond. Nog voordat [slachtoffer 1] een tweede keer zijn pincode kon noemen is hij aan zijn verwondingen bezweken. Een zoektocht naar [slachtoffer 1] werd familie en vrienden opgestart. Het door verdachten verstopte lichaam van [slachtoffer 1] werd pas drie dagen later ontdekt.
Ruim een half jaar later, op 25 juli 2013, hebben verdachte en zijn medeverdachte het echtpaar [slachtoffer 2] in hun woning overvallen en vermoord. Na een periode van zorgvuldige voorbereiding, bestaande onder meer uit een langdurige observatie van de woning van meerdere dagen zijn verdachten uiteindelijk in de late avond van 24 juli 2013 de woning binnengedrongen. In de woning hebben zij het echtpaar geboeid. Uren verstreken terwijl hun woning werd doorzocht. Slachtoffer [slachtoffer 2] is gedwongen geld over te maken van een spaar – naar een lopende rekening, een voicemailbericht in te spreken waarin hij moest meedelen dat hij vanwege vakantie afwezig was en een briefje voor de buren te schrijven waarmee de indruk moest worden gewekt dat het echtpaar enige tijd afwezig was. Uiteindelijk hebben verdachten de slachtoffers gewurgd. De schoonzoon van het echtpaar was degene die gealarmeerd door zijn vrouw naar de woning van het echtpaar ging en - samen met de politie - in de woning op bed de levenloze lichamen van zijn schoonouders aantrof. Een verschrikkelijk beeld dat op zijn netvlies staat gebrand.
Opvallend is de professionele en uitvoerige, met militaire precisie uitgevoerde, voorbereiding door verdachten. Ook bij de afwikkeling zijn verdachten op eenzelfde zeer berekenende manier te werk gegaan. Ze wisten zorgvuldig alle sporen. Ze hebben geprobeerd om familieleden en vrienden op het verkeerde been te zetten door de woning en de lichamen op een dusdanige manier achter te laten dat het leek op zelfdoding. Ook voor de politie lieten verdachten verschillende dwaalsporen achter, zoals gestolen sigaretten en een pinbon in de woning, een peuk in de tuin en een bankpas van [slachtoffer 2] in de trein.
Door telkens de levenloze lichamen te verbergen, hun sporen zorgvuldig uit te wissen en dwaalsporen uit te zetten probeerden verdachten tijd te winnen om geld te kunnen pinnen en het onderzoek te bemoeilijken en op die manier onder de consequenties van hun handelen uit te komen. Uit de afgeluisterde OVC-gesprekken volgt ook dat de broers dachten en hoopten dat hun daderschap onopgemerkt zou blijven. Uit die gesprekken blijkt daarnaast dat hun hang naar geld, rijk worden, nog onverminderd aanwezig was. Verdachten waren zelfs al bezig met het plannen van een volgende actie. Er waren concrete plannen om in een ‘groot mooi huis in het bos’ elders, gevonden via Google Earth, exact hetzelfde als in [adres] te doen.
Illustratief voor de kille handelwijze van de verdachten zijn de gesprekken tussen de broers waaruit blijkt dat men leert van gemaakte fouten en afspreekt het in de toekomst beter te doen. Afgesproken wordt om de volgende actie net zo uit te voeren als de vorige keer, alleen zullen zij het lijk dan ook nog verstoppen. Het moet ‘vlekkeloos’ gaan.
Het hof is van oordeel dat sprake is van buitengewoon ernstige feiten. Verdachte heeft samen met zijn broer drie mensen het meest fundamentele recht ontnomen waarover een mens beschikt, te weten het recht op leven. Het gemak waarmee verdachten in hun zoektocht naar financieel gewin meedogenloos hun slachtoffers hebben gedood is schokkend.
De ernst en de impact van de feiten is ook in hoger beroep geïllustreerd door nabestaanden van de slachtoffers. Het verlies van [slachtoffer 1] en het echtpaar [slachtoffer 2] heeft bij de nabestaanden onherstelbaar leed en immens verdriet veroorzaakt, zoals treffend is verwoord in hun slachtofferverklaringen. De gevolgen voor de nabestaanden zijn diepingrijpend en nog dagelijks voelbaar.
De laatste uren van hun leven heeft het echtpaar [slachtoffer 2] in angst moeten doorbrengen. De nabestaanden moeten ook leven met de wetenschap dat mevrouw [slachtoffer 3] voordat zij stierf heeft moeten meemaken, na uren van gijzeling, dat haar man vermoord werd.
Naast de gevolgen voor de slachtoffers en nabestaanden, benadrukt het hof dat de rechtsorde door dergelijke misdrijven ernstig wordt geschokt. Verdachten hebben nietsvermoedende slachtoffers in koelen bloede vermoord. De redenen die verdachten hebben aangegeven om juist deze mensen tot slachtoffer te maken (een mooie auto, thuis-zijn of een huisnummer) zijn zo triviaal dat daardoor grote gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving worden veroorzaakt.
De verdediging heeft bepleit dat het hof verdachte een langdurige gevangenisstraf oplegt in combinatie met terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
Het hof heeft ook kennisgenomen van een op verdachtes naam gesteld uittreksel Justitiële Documentatie van 25 januari 2018 en de omtrent verdachte opgemaakte rapportages. Hoewel uit deze rapporten volgt dat er sprake is van een bepaalde mate van psychische problematiek bij verdachte, zal het hof niet de door de verdediging voorgestelde maatregel, naast een tijdelijke gevangenisstraf, opleggen.
Los van de kwestie dat door de deskundigen vanwege de beperkte mate van de problematiek geen gedragskundige basis zien voor een TBS advies zien en geen van de deskundigen een terbeschikkingstelling adviseert, is het hof van oordeel dat de door verdachte gepleegde feiten te ernstig zijn voor de door de verdediging voorgestelde bestraffing.
Een tijdelijke gevangenisstraf doet onvoldoende recht aan de ernst en de veelheid van de feiten. Al het voorgaande voert het hof tot de slotsom dat het hof geen ruimte aanwezig acht voor de oplegging van een andere gevangenisstraf dan de levenslange. Alleen deze straf kan leiden tot adequate vergelding van het leed dat verdachte zijn slachtoffers en hun nabestaanden heeft aangedaan en tot vereffening van de schade die verdachte door de bewezenverklaarde feiten de rechtsorde heeft toegebracht. Daarbij komt dat effectieve bescherming van de samenleving tegen verdachte, die meent te kunnen beschikken over leven en dood van anderen, oplegging van de langst mogelijke gevangenisstraf noodzakelijk maakt. Ook in het algemeen geldt dat het hof met de bestraffing van verdachte beoogt eraan bij te dragen dat ook anderen ervan worden weerhouden om dergelijke misdrijven te begaan.
Al het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof - zoals hiervoor reeds is vermeld - van oordeel is dat een levenslange gevangenisstraf dient te worden opgelegd.
Beslag
Teruggave aan verdachte
Het hof gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten de op de beslaglijst onder nummers 26, 28, 29, 30, 33, 34, 35, 36, 37, 41, 42, 43, 44, 45, 46, 47, 48, 50, 52, 60, 61, 62, 66, 67, 68, 69 en 70 vermelde inbeslaggenomen goederen.
Teruggave aan rechthebbende
Het hof gelast de teruggave aan de rechthebbenden van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten de op de beslaglijst onder nummers 1, 2, 3, 4, 5, 7, 8, 10, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24 en 25 vermelde inbeslaggenomen goederen.
Bewaring ten behoeve van rechthebbende
Het hof gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten de op de beslaglijst onder nummers 6, 9, 11, 12, 13, 14, 15, 31, 39, 51, 56, 57, 58, 59, 63, 64, 65, 71, 77, 78 en 80 vermelde inbeslaggenomen goederen.
Onttrekking aan het verkeer
Het hof is van oordeel dat de op de beslaglijst onder nummers 27, 32, 38, 40, 49, 53, 54, 55, 72, 73, 74, 75, 76 en 79 vermelde inbeslaggenomen goederen, toebehorende aan verdachte, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde ervan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang, welke bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten zijn aangetroffen en welke goederen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan.
De advocaat-generaal heeft gevorderd het beslag overeenkomstig de beslissingen van de rechtbank af te wikkelen. Door de verdediging is ten aanzien van het beslag geen verweer gevoerd. Zij heeft aangegeven te kunnen instemmen met de beslissingen van de rechtbank.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 63.859,04, bestaande uit € 58.264,86 ter zake van gederfd levensonderhoud, € 1.482,55 ter zake van kosten voor de onderbouwing van het gederfde levensonderhoud dat berekend is door een externe partij en € 4.111,63 als kosten voor de uitvaart van [slachtoffer 1] . De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 35.594,18, hoofdelijk, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, waarbij de vervangende hechtenis is vastgesteld op 1 dag.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof is van oordeel dat de gestelde schade ten aanzien van de begrafeniskosten en de kosten berekening gederfd levensonderhoud voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. Het hof acht de vordering, die niet dan wel onvoldoende door verdachte en diens raadsvrouw is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar tot een bedrag van € 35.594,18.
Ten aanzien van de gevraagde schadevergoeding ter zake van gederfd levensonderhoud is het hof - met de rechtbank - van oordeel dat deze geschikt is om in het strafgeding te worden behandeld. Het hof volgt de rechtbank in haar overweging en neemt deze over, zoals hieronder weergegeven:
Met betrekking tot de kosten gederfd levensonderhoud overweegt de rechtbank het volgende:
Op grond van art. 361, derde lid, Sv (jo art. 415 Sv) kan de rechter indien de behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar zijn oordeel een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, bepalen dat de vordering geheel of ten dele niet ontvankelijk is en dat de benadeelde partij haar vordering of dat deel van de vordering dat niet-ontvankelijk is, slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Voor wat betreft de vordering terzake het gederfde levensonderhoud (ex art. 6:108 BW) ligt aan de vordering een schadeberekening ten grondslag van [bureau] b.v. d.d. 17 juni 2015 met bijlagen. De raadsvrouw van verdachte heeft weliswaar gesteld dat de berekening dusdanig complex is dat deze schadepost een onevenredige belasting van het strafproces oplevert, maar anders dan een enkele opmerking over hetgeen voorts nog aannemelijk zou moeten worden gemaakt, is van zelfs een begin van betwisting van de hoogte, de afzonderlijke posten of gehanteerde berekeningsmethode die tot de vordering heeft geleid geen sprake.
Onder die omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de behandeling van dit gedeelte van de vordering een aanzienlijke vertraging en een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
De vordering leidt de rechtbank tot het navolgende:
In de onderhavige zaak was sprake van een gezamenlijke huishouding, en derhalve komt [benadeelde 1] in beginsel een vorderingsrecht ex artikel 6:108 BW toe. De hoogte van de vordering is onder meer afhankelijk van de hoogte van het gezinsinkomen van voor en na het overlijden van de heer [slachtoffer 1] .
Blijkens het proces-verbaal (pg’s 619-659) heeft [benadeelde 1] daarover onder meer gezegd dat de woonlasten door [slachtoffer 1] werden betaald, terwijl zij de lopende kosten voor de huishouding voor haar rekening nam; dat zij ieder hun eigen rekeningen hadden en niet over pasjes van elkaars rekeningen beschikten en dat er over en weer geen voorzieningen waren getroffen. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat zij ieder min of meer gelijkelijk in de gezamenlijke huishouding bijdroegen, maar daarnaast ieder hun eigen inkomen behielden. Tot het gezinsinkomen rekent de rechtbank dan ook de gezamenlijk gedragen kosten.
Uit de berekening van [bureau] blijkt dat voor de hoogte van de vordering beide inkomens ten volle zijn meegenomen als het “gezinsinkomen”. Zoals hiervoor uiteengezet is dat niet waar de rechtbank vanuit gaat. Nu evenwel uit de beschikbare stukken geen exacte bedragen naar voren komen, zal de rechtbank gebruikmaken van haar bevoegdheid, de omvang van de schade nu deze niet met nauwkeurigheid kan worden vastgesteld te schatten.
Een andere factor is de vraag over welk aantal levensjaren de inkomstenderving zou moeten worden berekend. Hoewel zijdens de verdediging wordt opgeworpen dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het samenwonen in gezinsverband zonder het overlijden van [slachtoffer 1] zou zijn voortgezet, is de rechtbank niet althans onvoldoende gebleken dat daarbij nadrukkelijk vraagtekens kunnen worden gezet. Bij schrijven van 1 oktober 2015 en ter zitting nader toegelicht beperkt [benadeelde 1] thans haar vordering tot de periode van overlijden tot 1 oktober 2015, op welke datum zij een gezamenlijke huishouding met een ander is gaan voeren. Deze beperking komt de rechtbank redelijk voor.
De rechtbank is van oordeel dat schade als gevolg van gederfd levensonderhoud tot een geschat bedrag van € 30.000,00 voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank zal de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.
De rechtbank zal het opleggen van de vervangende hechtenis beperken tot 1 dag.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is ook tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag hoofdelijk zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als gelijkgesteld aan een in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 21.850,87, bestaande uit € 20.640,- ter zake van gederfd levensonderhoud, € 1.067,87 ter zake van reiskosten en € 143,- voor de eigen bijdrage aan benadeeldes rechtsbijstand. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep volledig toegewezen, hoofdelijk, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, waarbij de vervangende hechtenis is vastgesteld op 1 dag. De benadeelde partij heeft zich eveneens opnieuw gevoegd.
De raadsvrouw heeft zich bij pleidooi gerefereerd aan het oordeel van het hof met betrekking tot deze vordering.
De benadeelde partij vordert een vergoeding voor:
- materiële schade
a. a) kosten voor gederfd levensonderhoud (€ 20.640,-)
b) reiskosten (€ 1.067,87)
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag van € 20.640,-. De vordering is ook niet betwist. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag hoofdelijk zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering voor zover het de reiskosten betreft, anders dan ten behoeve van het bijwonen van de zittingen, een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij kan haar vordering in hoger beroep niet vermeerderen, ook niet met de wettelijke rente, zodat de benadeelde partij ook in zoverre niet in haar vordering kan worden ontvangen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
- proceskosten
De kosten voor de eigen bijdrage aan juridische bijstand ad € 143,-.
Reiskosten voor het bijwonen van zittingen.
Het hof acht een vergoeding van de gemaakte reiskosten betrekking hebbend op het bijwonen van de zittingen redelijk. Deze vordering is niet inhoudelijk bestreden. Het hof stelt de schade vast op een bedrag ex aequo et bono van € 400,- Het hof veroordeelt de verdachte dan ook tot betaling van deze kosten.
Het hof zal de verdachte op de voet van artikel 592a Sv veroordelen tot betaling van de door de benadeelde partij gemaakte kosten in verband met rechtsbijstand, de reiskosten voor het bijwonen van zittingen en de nog te maken kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze beslissing. Deze vergoeding bedraagt in totaal € 543,-.
Vordering van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [benadeelde 2]
Vorderingen
De (aangetrouwde) kinderen van het echtpaar [slachtoffer 2] hebben zich alle drie gevoegd als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Het hof ziet in de aard van deze vorderingen aanleiding om deze grotendeels gezamenlijk te bespreken.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
heeft zich voorafgaand aan de zitting in eerste aanleg gevoegd met een schadevergoeding die in zijn totaliteit € 52.054,55 bedraagt. Deze vordering bestaat uit € 17.054,55 aan materiële schade, die zijn verdeeld over 10 verschillende posten die bestaan uit kosten die gemoeid zijn met het overlijden van de slachtoffers en hun uitvaart. Daarnaast is een bedrag van € 35.000,- aan immateriële schadevergoeding gevorderd, door de raadsman van de benadeelde bestempeld als affectieschade, bestaande uit € 17.500,- per ‘verloren ouder’. Tevens is ter terechtzitting in eerste aanleg namens de benadeelde partij verzocht de gevorderde schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank heeft de materiële schade à € 17.054,55 toegewezen, hoofdelijk en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, waarbij de vervangende hechtenis is vastgesteld op 1 dag. Ter zake van de gevorderde immateriële schade heeft de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
heeft zich voorafgaand aan de zitting in eerste aanleg gevoegd met een schadevergoeding die in zijn totaliteit € 44.051,24 bedraagt, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering bestaat uit € 9.051,24 aan materiële schade, wegens reis- en verblijfkosten en opgenomen verlofdagen. Daarnaast is een bedrag van € 35.000,- aan immateriële schadevergoeding gevorderd, door de raadsman van de benadeelde bestempeld als affectieschade, bestaande uit € 17.500,- per ‘verloren ouder’. Tevens is ter terechtzitting in eerste aanleg namens de benadeelde partij verzocht de gevorderde schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De door de rechtbank toegewezen en in hoger beroep niet betwiste vordering tot vergoeding van materiële schade à € 9.051,24 ligt als niet weersproken voor toewijzing gereed. Deze vordering wordt toegewezen, hoofdelijk en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, waarbij de vervangende hechtenis is vastgesteld op 1 dag. Ter zake van de gevorderde immateriële schade heeft de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
heeft zich voorafgaand aan de zitting in eerste aanleg gevoegd met een schadevergoeding. Deze bedraagt € 35.000,- ter zake van immateriële schade, door de raadsman van de benadeelde shockschade genoemd, bestaande uit € 17.500,- per ‘verloren ouder’. Tevens is ter terechtzitting in eerste aanleg namens de benadeelde partij verzocht de gevorderde schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Materiële schade
Met betrekking tot de door de benadeelde partijen gevorderde materiële schade oordeelt het hof als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partijen als gevolg van het onder 2 primair en 3 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreekse schade hebben geleden. Nu de vordering ter zake van de materiële schade voldoende is onderbouwd, deze in hoger beroep niet op inhoudelijke gronden door de verdediging gemotiveerd zijn weersproken en de vorderingen het hof niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen, acht het hof de gevorderde materiële schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde 3] en [benadeelde 4] volledig toewijsbaar, hoofdelijk en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 augustus 2013.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Immateriële schade.
Het hof ziet aanleiding de door de benadeelde partijen gevorderde immateriële schadevergoeding van telkens € 35.000,-, bestaande uit € 17.500,- per verloren ouder, hierna gezamenlijk te behandelen. Alvorens over te gaan tot een inhoudelijke bespreking, wordt opgemerkt dat de verdediging de vorderingen van deze benadeelde partijen voor wat betreft de gevorderde immateriële schade uitdrukkelijk heeft betwist.
Algemene overwegingen
Het hof stelt in lijn met het arrest van de Hoge Raad van 22 februari 2002, beter bekend als het Taxibus-arrest, het volgende voorop. In het onderhavige geval is sprake van een tragische gebeurtenis die bij alle nabestaanden heeft geleid tot veel pijn en verdriet. De toewijzing van een vordering tot vergoeding van immateriële schade kan slechts in (zeer) beperkte mate hun leed verzachten, maar kan wel in zekere mate een erkenning van het ondervonden leed betekenen. Echter, enkel deze erkenning kan niet de grond voor toewijzing zijn. Daartoe dient een rechtsgrond te worden aangewezen die leidt tot aansprakelijkheid voor schade als de onderhavige. Een rechter mag in dit kader slechts beoordelen welke vergoeding binnen het stelsel van de wet voor toewijzing in aanmerking komt.
Gestelde grondslag
Aan de vorderingen is door de benadeelde partijen [benadeelde 3] . en [benadeelde 4] het verlies van hun ouders, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , ten grondslag gelegd. Het hof begrijpt hieruit dat door de benadeelden genoegdoening wordt gevraagd voor de ernstige gevolgen die zij moeten ondervinden van het overlijden van een persoon tot wie zij in een affectieve relatie hebben gestaan, zogenoemde affectieschade. Namens de benadeelde partijen is door hun advocaat, mr. Korver, gewezen op de Europese Richtlijn van 12 oktober 2012 (EU-Richtlijn 2012/29/EU, hierna: de Richtlijn), op grond waarvan immateriële schade voor vergoeding in aanmerking zou komen. Nu de Richtlijn op uiterlijk 16 november 2015 geïmplementeerd had moeten zijn, kunnen de benadeelde partijen een rechtstreeks beroep doen op deze Richtlijn, aldus mr. Korver. Daarnaast heeft de advocaat gewezen op het wetsvoorstel vergoeding van affectieschade (nr. 34.257). Hoewel het slechts een wetsvoorstel betreft, wordt namens de benadeelden gesteld dat reeds thans vergoeding van immateriële schade in het strafproces op grond hiervan toewijsbaar is. Hiermee samenhangend heeft de advocaat bepleit dat de benadeelden op grond van artikel 8 EVRM bovendien een zelfstandig recht op schadevergoeding zou toekomen wegens een schending van het in dit artikel neergelegde recht op ‘family life’. Uiterst subsidiair is verzocht om een minimumbedrag van € 5.000,- toe te kennen, nu nabestaanden volgens huidig beleid van het Schadefonds Geweldsmisdrijven dit bedrag ontvangen als een verzoek tot schadevergoeding wordt ingediend.
In eerste aanleg is door de advocaat van de benadeelde partij [benadeelde 2] betoogd dat hij vergoeding vordert van de schade die hij heeft geleden omdat hij de slachtoffers heeft aangetroffen. Hierbij is (enkel) gesteld dat dit aantreffen heeft geleid tot shockschade en dat die schade voor vergoeding in aanmerking komt. In hoger beroep is verwezen naar deze in eerste aanleg overgelegde pleitnota en verzocht dit als herhaald en ingelast te beschouwen.
Wetsvoorstel tot vergoeding van affectieschade
In lijn met de rechtbank stelt het hof vast dat het huidige wettelijke stelsel – in het bijzonder de artikelen 6:106 en 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (BW) – niet, althans op dit moment nog niet voorziet in de mogelijkheid om zogenoemde affectieschade te vergoeden. In dit kader verdient het opmerking dat de Hoge Raad in voornoemd Taxibus-arrest reeds heeft bepaald dat artikel 8 EVRM evenmin ertoe noopt dat in de wetgeving wordt voorzien in een recht op immateriële schadevergoeding aan de ouder die een kind verliest als gevolg van onrechtmatig handelen of nalaten van een ander. Uit het reeds genoemde arrest van de Hoge Raad volgt dat het de rechtsvormende taak van de rechter te buiten gaat in afwijking van het wettelijk stelsel zonder meer een dergelijke genoegdoening - vergoeding van affectieschade - te bieden. Dergelijke ruimte is er ook niet wanneer dergelijke schade het gevolg is van een opzettelijk begane normschending, zoals in het onderhavige geval. Zoals de Hoge Raad herhaalde malen heeft gesteld, heeft de rechter niet de vrijheid om, vooruitlopend op een eventueel door de wetgever door te voeren wijziging van de wet op dit punt, een zodanige vergoeding toe te kennen. Nu de rechter in dit kader terughoudendheid past, zal het hof mr. Korver niet volgen in zijn voorstel om te anticiperen op dit wetsvoorstel.
De Richtlijn
Mr. Korver heeft terecht aangegeven dat de implementatietermijn van de Richtlijn verstreken is. Dit heeft tot gevolg dat de Richtlijn in beginsel rechtstreekse werking heeft, doch alleen in verticale zin. Dit houdt in dat de Richtlijn alleen inroepbaar is tussen de burger en de overheid, alleen dan indien de Richtlijn of de desbetreffende Richtlijnbepaling onvoorwaardelijk, voldoende duidelijk en nauwkeurig is.
Richtlijnen verkrijgen na het verstrijken van de implementatietermijn rechtens geen rechtstreekse horizontale werking. Dit houdt in dat zij niet tegen een burger of particulier ingezet kunnen worden. Reeds gelet hierop faalt het door mr. Korver bepleite rechtstreekse beroep op de Richtlijn voor zover hij dit tegen verdachte heeft willen inroepen.
Beleid Schadefonds Geweldsmisdrijven
Door mr. Korver is uiterst subsidiair verzocht om gelet op het beleid van het Schadefonds een minimumbedrag van € 5.000,- toe te kennen.
Zoals overwogen zal het hof niet vooruitlopen op het toekennen van een vergoeding voor affectieschade. Daarnaast wordt overwogen dat het Schadefonds Geweldsmisdrijven juist als doel heeft om een financiële tegemoetkoming te geven aan slachtoffers of nabestaanden die hun schade niet op een andere wijze vergoed krijgen. Een ontvangen schadevergoeding door anderen moet achteraf ook worden terugbetaald aan het Schadefonds. Het verzoek wordt afgewezen.
Shockschade ( [benadeelde 2] )
In lijn met het al eerder aangehaalde Taxibus-arrest, is vaste jurisprudentie dat sprake kan zijn van shockschade, indien deze schade is ontstaan door een hevige emotionele shock door het direct waarnemen van een gebeurtenis, zoals het onderhavige misdrijf met dodelijke afloop, of de directe confrontatie met de ernstige gevolgen van die gebeurtenis, waaruit vervolgens geestelijk letsel is voortgevloeid. Dit zal zich met name kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, is gedood of gewond. De daardoor ontstane immateriële schade komt op grond van het bepaalde in art. 6:106 lid 1, aanhef en onder b, BW voor vergoeding in aanmerking. Daarvoor is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Hoewel het hof zich - evenals de rechtbank - zeer wel realiseert dat het aantreffen van de slachtoffers een zeer schokkende gebeurtenis kan zijn, is enkel gesteld, maar niet onderbouwd, dat sprake is van zogenoemde shockschade. Immers, door of namens de benadeelde zijn geen stukken overgelegd waaruit volgt dat bij hem ten gevolge van de confrontatie met de gevolgen van de aan de verdachte verweten feiten sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Conclusie
Het hof zal derhalve de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 2] in hun vorderingen tot vergoeding van de immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot levenslange gevangenisstraf.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
nummer: 27, 32, 38, 40, 49, 53, 54, 55, 72, 73, 74, 75, 76 en 79.
Gelast de teruggave aan rechthebbenden van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
nummers 1, 2, 3, 4, 5, 7, 8, 10, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24 en 25.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
nummers: 26, 28, 29, 30, 33, 34, 35, 36, 37, 41, 42, 43, 44, 45, 46, 47, 48, 50, 52, 60, 61, 62, 66, 67, 68, 69 en 70.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
nummers: 6, 9, 11, 12, 13, 14, 15, 31, 39, 51, 56, 57, 58, 59, 63, 64, 65, 71, 77, 78 en 80.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 35.594,18 (vijfendertigduizend vijfhonderdvierennegentig euro en achttien cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 35.594,18 (vijfendertigduizend vijfhonderdvierennegentig euro en achttien cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 (één) dag hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 20.640,- (twintigduizend zeshonderdveertig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op€ 543,00 (vijfhonderddrieënveertig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 20.640,- (twintigduizend zeshonderdveertig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 (één) dag hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] ter zake van het onder 2 primair, 3 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 9.051,24 (negenduizend eenenvijftig euro en vierentwintig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 9 augustus 2013.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 4] , ter zake van het onder 2 primair, 3 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 9.051,24 (negenduizend eenenvijftig euro en vierentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 (één) dag hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het onder 2 primair, 3 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 17.054,55 (zeventienduizend vierenvijftig euro en vijfenvijftig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 9 augustus 2013.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het onder 2 primair, 3 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 17.054,55 (zeventienduizend vierenvijftig euro en vijfenvijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 (één) dag hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 9 augustus 2013.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. P. Koolschijn, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Brink, griffier,
en op 15 maart 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Uitspraak 23‑11‑2016
Inhoudsindicatie
Drievoudige levensberoving Dwingelderveld en Exloo. Tussenarrest. Heropening onderzoek in verband met laten doen van nader deskundigenonderzoek en laten opmaken van aanvullende gedragsrapportages.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-007057-15
Uitspraak d.d.: 23 november 2016
TEGENSPRAAK
Tussenarrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 24 november 2015 met parketnummer 18-930052-14 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
blijkens de ID-staat SKDB d.d. 25 oktober 2016 vertrokken, onbekend waarheen,
thans verblijvende in Vught PPC te Vught.
Het hoger beroep
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van medeplegen van moord op [slachtoffer 1] . Zij heeft verdachte veroordeeld voor gekwalificeerde doodslag van [slachtoffer 1] en het medeplegen van moord op het echtpaar [slachtoffer 2 en 3] . De rechtbank heeft verdachte ter zake van deze feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd voor de duur van dertig jaren en hem de maatregel van terbeschikkingstelling opgelegd met bevel tot verpleging van overheidswege.
Daarnaast bevat het vonnis de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen en heeft de rechtbank schadevergoedingsmaatregelen opgelegd. Ten slotte bevat het vonnis beslissingen met betrekking tot de inbeslaggenomen goederen.
Hoger beroep
De officier van justitie en de verdachte hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis op respectievelijk 7 en 8 december 2015 hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Ter terechtzitting
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 18 april 2016, 26 oktober 2016, 27 oktober 2016, 23 november 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die, overeenkomstig de vordering van de officier van justitie in eerste aanleg, ertoe strekt dat verdachte ter zake van het onder 1 primair (slachtoffer [slachtoffer 1] ), onder 2 primair (slachtoffer [slachtoffer 2] ) en onder 3 primair (slachtoffer [slachtoffer 3] ) tenlastegelegde, telkens medeplegen van moord, wordt veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.
Daarnaast heeft de advocaat-generaal met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen gevorderd deze alle vijf volledig toe te wijzen, hoofdelijk en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, waarbij subsidiair volstaan kan worden met één dag hechtenis. Mocht het hof overgaan tot de oplegging van een tijdelijke gevangenisstraf dan dient bij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel het volledig aantal dagen vervangende hechtenis gehanteerd te worden. Met betrekking tot het beslag is door de advocaat-generaal gevorderd dit overeenkomstig de beslissingen van de rechtbank af te wikkelen.
Deze op schrift gestelde vordering van de advocaat-generaal is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C.G.J.E. Lut, naar voren is gebracht.
Beraadslaging
Tijdens de beraadslaging in raadkamer is gebleken, dat het onderzoek ter zake van het onder 1 ( [pleegplaats] ) tenlastegelegde en het onderzoek naar de persoon van verdachte niet volledig is geweest.
Het hof overweegt ten aanzien van feit 1 als volgt.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft in lijn met en onder verwijzing naar hetgeen de officier van justitie in eerste aanleg en in haar appelschriftuur heeft betoogd, aan haar vordering tot bewezenverklaring van het onder 1 primair tenlastegelegde medeplegen van moord een scenario ten grondslag gelegd. In dat scenario is bij verdachte en medeverdachte sprake geweest van voorbedachte raad. Bij verdachten was sprake van een wilsbesluit om [slachtoffer 1] van het leven te beroven en was er tussen het nemen van dat besluit en de uitvoering daarvan een periode gelegen waarin verdachten zich hadden kunnen beraden over dat besluit en de gevolgen daarvan.
In het door het openbaar ministerie verdedigde scenario heeft het slachtoffer [slachtoffer 1] op het smalle bospad gelopen dat parallel loopt aan de greppel, in het dossier ook wel aangeduid als pad A of ruiterpad. Nadat het slachtoffer naar rechts is afgeslagen, het brede bospad op is gelopen en voorbij de punt van de greppel – waar de verdachten in stonden – is gegaan, zijn er eerst drie schoten op het slachtoffer gelost. In de greppel zijn ook drie hulzen aangetroffen. Vervolgens is het slachtoffer op de grond gevallen. Het slachtoffer is daarna aan de voeten of benen versleept en niet – zoals verdachten hebben verklaard – aan de armen of handen. Bij dat verslepen is [slachtoffer 1] jas een stuk omhoog gegaan. Rond dit moment is hij beroofd van zijn spullen en is hem gevraagd naar zijn pincode. Daarna, terwijl het slachtoffer op de grond lag, is er nog een vierde keer geschoten. De advocaat-generaal gaat hierbij uit van een schot in de borst dat qua kennelijke hoekbaan van het schot, past bij het afvuren van een kogel staand vanaf de voeten van het slachtoffer. Het door de advocaat-generaal geschetste scenario met de volgorde – schieten, slepen en nogmaals schieten – past, aldus het openbaar ministerie, ook bij de door de forensisch deskundigen geconstateerde schietsporen in de jas van [slachtoffer 1] . Het openbaar ministerie verwijst daarbij naar 'beschadiging 5'. Die beschadiging is waarschijnlijk een inschotbeschadiging van een kogel. De beschadiging komt qua locatie niet overeen met de in het lichaam aangetroffen inschoten. Deze bevindingen zouden verklaard kunnen worden doordat – kort gezegd – de jas van het slachtoffer tijdens het borstschot al een stukje omhoog geschoven zou zijn.
Ter ondersteuning van de conclusie dat er enige tijd tussen de eerste drie schoten en het laatste schot heeft gezeten, heeft de officier van justitie in haar requisitoir in het bijzonder de verklaring van getuige [getuige] aangehaald die heeft verklaard over een langere tussenpoos tussen de op één na laatste en laatste knal die hij heeft gehoord. Ten slotte wordt dit scenario volgens het openbaar ministerie onderbouwd door de buiten de greppel aangetroffen vierde huls. Bij repliek heeft de advocaat-generaal – zij het in reactie op het verweer van de raadsman van de medeverdachte – het belang van de vindplaats van deze vierde huls extra benadrukt. Daaruit leidt zij af dat het aannemelijk is dat er drie keer vanuit de sloot of greppel en één keer vanaf een andere plek geschoten is. Na het vierde schot zou het lichaam van het slachtoffer gesleept zijn naar een verstopplek, aldus de advocaat-generaal. Die plek was verderop in dezelfde greppel als waar verdachten stonden ten tijde van de eerste schoten. Deze door het openbaar ministerie geschetste gang van zaken zou verklaren waarom de jas uiteindelijk veel verder omhoog bij het slachtoffer heeft gezeten ten tijde van het aantreffen van zijn lichaam, dan de jas ten tijde van de schoten zou moeten hebben gezeten.
Standpunt van de verdediging
Hoewel de verdediging zich zowel in eerste aanleg, als ter terechtzitting in hoger beroep ter zake van de bewezenverklaringen heeft gerefereerd aan het oordeel van het desbetreffende rechterlijke college, heeft de verdachte zich wel uitgelaten over voornoemd scenario.
Door verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij en zijn broer in de greppel, die evenwijdig aan het ruiterpad en bijna haaks op het brede bospad gelegen is, op [slachtoffer 1] hebben gewacht. Verdachte had het brede bospad links naast zich en stond met zijn gezicht in de richting van parkeerplaats, waarbij hij – naar eigen zeggen – 360º om zich heen keek. Op een zeker moment kwam [slachtoffer 1] aanlopen vanaf hun linkerzijde over het brede bospad – dat bijna haaks op het ruiterpad en de greppel ligt – in de richting van de parkeerplaats. Toen [slachtoffer 1] verdachte voorbijliep, heeft verdachte vanuit de greppel – dus vanaf nagenoeg dezelfde locatie – drie, dan wel aldus verdachte kennelijk vier keer geschoten op [slachtoffer 1] , die zich op dat moment op ongeveer zes meter afstand van hem bevond. Deze schoten vonden, aldus de verdachte, snel achter elkaar plaats.
Bij de politie heeft de verdachte verklaard dat hij [slachtoffer 1] van achteren heeft beschoten. Hij heeft dat in hoger beroep herhaald en aangevuld in die zin dat hij [slachtoffer 1] van achteren heeft beschoten, maar op vragen omtrent de verschillende inschoten in het lichaam van [slachtoffer 1] , geconcludeerd dat [slachtoffer 1] na één van de eerste schoten met de rechterhelft van zijn lichaam wel naar achteren (in de richting van verdachte) moet zijn geroteerd en vervolgens op de grond is gevallen. Hoe de vierde huls buiten de greppel terechtgekomen is, kon de verdachte niet verklaren. Hij heeft – aldus zijn verklaring – “geen flauw idee”, maar heeft benadrukt dat geen sprake is geweest van een “executie”. Verdachtes raadsvrouw heeft bij dupliek dit laatste herhaald; verdachte heeft [slachtoffer 1] niet van voren neergeschoten en aldus geëxecuteerd. Bij de politie heeft de verdachte verklaard dat hij en zijn broer het slachtoffer hebben bevraagd op zijn pincode (die verdachte ter plekke staand bij [slachtoffer 1] is gaan opschrijven) en vervolgens aan zijn schouders naar de greppel hebben gesleept, waarna verdachten [slachtoffer 1] hebben afgedekt met takken en bladeren.
Overwegingen
Het hof overweegt het volgende. Het dossier bevat een aantal processen-verbaal en rapporten dat voor de toetsing van beide scenario's relevant is.
Uit het proces-verbaal van onderzoek plaats delict d.d. 26 januari 20131.volgt dat op de plaats delict vier hulzen zijn aangetroffen. Drie van deze hulzen bevonden zich op de plek – in de greppel – waarover beide verdachten verklaren dat zij hebben staan wachten op [slachtoffer 1] en van waaruit aldus verdachten ook geschoten zou zijn. Dit betreft een locatie in de greppel tussen de 3,40 meter en 5,50 meter afstand vanaf de onverharde weg, ook wel pad B of het brede bospad genoemd. De vierde huls is buiten de sloot of greppel, derhalve naar het hof aanneemt op een hoger gelegen berm en zijwaarts – ten opzichte van de drie hulzen – op enige afstand, doch blijkens het proces-verbaal relaas forensisch onderzoek d.d. 18 mei 20142.in nagenoeg dezelfde lijn, van de overige drie hulzen aangetroffen. Het slachtoffer zelf is op 20 meter afstand, gerekend vanaf de onverharde weg, op de rug liggend, het hoofd in noordoostelijke richting, met de armen boven het met een jas bedekt hoofd, aangetroffen. In de greppel, op de plaats waar het slachtoffer lag, ter hoogte van het hoofd, werd een kogelpunt aangetroffen. Bemonstering van deze kogelpunt leidt tot de conclusie dat daarop aangetroffen DNA matcht met DNA van het slachtoffer.3.Van deze vindplaatsen is een overzichtskaart in het dossier gevoegd, zij het zonder vermelding van voornoemde afstanden.
Zowel de hulzen als de kogelpunt passen bij een vuurwapen van het merk Glock, kaliber 9mm, Parabellum, aldus het NFI-rapport d.d. 27 december 2012 dat betrekking heeft op het munitieonderzoek4.. Het in een later stadium door verdachte aangewezen pistool als zijnde het gebruikte pistool heeft blijkens het NFI-rapport d.d. 14 mei 2014, inhoudende een aanvullend wapen- en munitieonderzoek5.de opschriften en uiterlijke kenmerken van een semiautomatisch werkend pistool van het merk Glock, model 17, kaliber 9mm Parabellum. Het dossier bevat voorts diverse NFI-rapporten die zien op de pathologie naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood d.d. 21 november 20126., met daarop een aanvullend verslag d.d. 17 januari 20137.. Aldus deze rapporten zijn de letsels van het slachtoffer bestudeerd, is vastgesteld dat er minimaal drie en maximaal vijf keer geschoten is en is per letsel – voor zover mogelijk – vastgesteld of het waarschijnlijker is dat het een inschot- of een uitschotletsel betreft. Het verschil in minimum en maximum aantal schoten is gelegen in de beweeglijke onderdelen van het lichaam, zoals de handen of armen die op één lijn zouden kunnen worden gebracht met andere letsels. Op de rug van het slachtoffer is daarnaast krasvormig letsel aangetroffen, hetgeen na het overlijden is ontstaan. Dit krasvormig letsel kan duiden op het verslepen van het lichaam, aldus de rapportage. Met betrekking tot de kleding bevat het dossier een herzien NFI-rapport schotrestenonderzoek d.d. 25 september 20138.. Beide voornoemde onderzoeken zijn vervolgens gecombineerd in een zogenoemd gecombineerd pathologie- en schotrestenonderzoek, gedateerd van 25 september 20139.. Uit dit laatste rapport volgt dat de beschadigingen in de jas en letsels in de borst beter passen wanneer de jas van het slachtoffer tijdens ten minste één schot, naar het hof begrijpt in ieder geval het inschot in de borst, niet normaal gedragen is. Tevens is in dit rapport de vraag gesteld naar de positie van de schutter en het slachtoffer ten opzichte van elkaar, waarbij vele mogelijkheden zijn gegeven. Op basis van het gecombineerde onderzoek van het letsel en de kleding konden daarover echter geen uitspraken gedaan worden.
Naast voornoemde rapporten zijn in aanvulling op het reeds genoemde standpunt van de verdediging de verklaringen van verdachte en zijn broer zoals afgelegd bij de politie van belang. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat [slachtoffer 1] de verdachten, die in de sloot of greppel stonden, voorbijliep in de richting van de parkeerplaats.10.Toen [slachtoffer 1] zich op een afstand van zes meter bevond, is [slachtoffer 1] door verdachte van achteren beschoten.11.Verdachtes broer heeft bij de politie verklaard dat hij met verdachte in de greppel stond en verdachte op [slachtoffer 1] heeft geschoten. Tijdens dit schieten heeft verdachtes broer zijn vingers in zijn oren gestopt en zich omgedraaid, aldus zijn eigen verklaring.12.Het hof leidt uit de op pagina 347 en pagina 530 aangetroffen tekeningen gemaakt door respectievelijk verdachte en medeverdachte af dat zij vlakbij en naast elkaar in de greppel stonden.
Het hof stelt voorop dat voornoemde rapportages van de deskundigen van het NFI dateren van voor de aanhouding van verdachten op 3 maart 2014. Een verklaring van verdachte en de medeverdachte over de feiten was op het moment van de totstandkoming van de verschillende rapportages nog niet voorhanden. Dit gegeven leidt er – hoe dan ook – toe dat de deskundigen in hun onderzoeksbevindingen nog geen rekening hebben kunnen houden met verdachtes scenario, dat het slachtoffer van achteren op een afstand van zes meter vanaf nagenoeg één locatie, namelijk vanuit de greppel, is beschoten. De deskundigen hebben dat scenario niet kunnen toetsen aan de hand van de vastgestelde onderzoeksresultaten en evenmin kunnen vergelijken met het scenario van het openbaar ministerie.
Het hof constateert dat het openbaar ministerie betekenis toekent aan de vindplaats van de hulzen. In de tot nu toe uitgevoerde forensische onderzoeken zijn die vindplaatsen van de hulzen in het kader van scenariovergelijking niet meegenomen.
Evenmin beschikt het hof over informatie over de afstand waarover het door verdachte gebruikte wapen – een Glock model 17, kaliber 9 mm Parabellum – de hulzen uitwerpt, behoudens de omstandigheid dat dit wapen kennelijk aan de rechterzijde de hulzen uitwerpt, zoals de officier van justitie op pagina 12 van het aan de appelschriftuur gehechte requisitoir heeft vermeld. Deze informatie zou van belang kunnen zijn voor het beter in context kunnen plaatsen van de vindplaatsen van de hulzen in relatie tot voornoemde scenario’s. Het hof constateert dat het openbaar ministerie aan deze kwestie in het kader van bewijsvoering betekenis toekent.
In dit verband merkt het hof op dat het dossier geen volledige informatie bevat waaruit de exacte onderlinge afstand van of tussen alle hulzen, in het bijzonder de niet in de greppel zijwaarts liggende huls blijkt. Zo ontbreekt een kaart met duidelijke maatvoering. Uit de huidige in het proces-verbaal genoemde afstanden tot het brede bospad kunnen geen conclusies getrokken worden, ook nu het punt op de bosweg van waar gemeten is, niet nader is geduid. Evenmin heeft het hof een forensisch onderzoek aangetroffen waarin de vindplaats van de kogelpunt onder het hoofd van het slachtoffer is betrokken, dan wel een mogelijke verklaring is gegeven voor het op die plek aantreffen van de kogelpunt, bezien in het licht van voornoemde scenario’s. Naast de vindplaats van de vierde huls, wordt door het openbaar ministerie waarde gehecht aan de vermoedelijke richting van schieten. Hoewel de door de patholoog opgemaakte tekening van de geconstateerde vijf doorschoten een indicatie kan geven van mogelijke richtingen, ontbreekt een volledig (visueel) schotbanenonderzoek.
Ten slotte hebben het openbaar ministerie en de verdachte duidelijk tegengestelde standpunten ingenomen over het verslepen van het slachtoffer. Uit het dossier blijkt niet of uit het rugletsel, dat kennelijk door het slepen is veroorzaakt, conclusies getrokken kunnen worden over de wijze en de richting van slepen van het lichaam van [slachtoffer 1] , al dan niet in combinatie met de onderzoeksbevindingen over de aangetroffen positie van de door [slachtoffer 1] gedragen jas en broek, alsmede de aangetroffen positie van het lichaam van [slachtoffer 1] in de greppel, waarbij het hoofd in noordoostelijke richting gelegen was.
Nader onderzoek
Het hof acht het noodzakelijk dat op bovenstaande punten nader onderzoek wordt verricht. Het dossier dient te worden gecompleteerd met – indien mogelijk – een volledig schotbanenonderzoek en eenduidige informatie – hetzij ingetekend op een kaart, dan wel op andere wijze – omtrent de onderlinge afstand van de hulzen en op welke afstand daarvan het lichaam van [slachtoffer 1] zich bevond in de greppel. Voor zover dit relevant geacht wordt, dient ook concrete informatie over het uitwerpen van de hulzen door het wapen voorhanden te zijn. Voorts dient onderzoek gedaan te worden naar de vraag of uit het rugletsel, eventueel in samenhang met overige voornoemde omstandigheden, conclusies getrokken kunnen worden over de wijze van slepen van het lichaam.
Met inachtneming van deze informatie en alle relevante andere reeds in het dossier opgenomen onderzoeksresultaten, dient nader integraal onderzoek te worden verricht, naar de elkaar uitsluitende scenario's van het openbaar ministerie en de verdachte, voor zover dat volgens te benoemen deskundigen mogelijk is. Dit betreft enerzijds het scenario dat, aldus verdachte, er enkel geschoten is vanuit de greppel en dat het slachtoffer aan het bovenlichaam, de schouders, naar een plaats verderop in de greppel is gesleept. Anderzijds houdt het scenario van het openbaar ministerie in dat er vanaf meerdere punten op het slachtoffer geschoten is en dat het slachtoffer in meerdere fases aan de benen is versleept. Bij voornoemd onderzoek dient de locatie in de greppel van waar geschoten is, zoals verdachte en zijn medeverdachte die onder meer ter zitting van het hof hebben aangeduid en zoals die uit het onderzoek ter plaatse is vastgelegd, te worden betrokken.
Het voorgaande betekent dat het hof het dossier in handen van de raadsheer-commissaris zal stellen opdat onder zijn leiding de door het hof gewenste completering en het onderzoek plaats kunnen vinden.
Rapportages omtrent de persoon van verdachte
Zoals hiervoor reeds is vermeld acht het hof zich niet voldoende voorgelicht over de persoon van verdachte.
In het dossier bevinden zich verschillende rapportages met betrekking tot de persoon van verdachte. Een aantal deskundigen hebben onder meer over de toerekeningsvatbaarheid van verdachte geadviseerd. De Pro Justitia rapportage van het Pieter Baan Centrum (PBC), opgemaakt door psychiater Ronhaar en klinisch psycholoog Boer dateert van 28 november 2014. Vervolgens heeft op verzoek van de verdediging een contra-expertise van het PBC onderzoek plaatsgevonden. Deze laatste Pro Justitia rapportage is geschreven door psychiater Van Gestel en psycholoog Van Casteren en is opgemaakt op 26 augustus 2015. Bij zowel de rapportage opgemaakt door het PBC, als de contra-rapportage heeft een milieuonderzoek plaatsgevonden en zijn de verdachten gedurende enige tijd geobserveerd.
Ter terechtzitting van het hof heeft de verdediging zich op een aantal van de voornoemde rapportages beroepen. Deze rapportages zijn inmiddels ruim een jaar tot twee jaar geleden opgemaakt.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat het hof nader technisch forensisch (deskundigen) onderzoek naar de verschillende scenario’s noodzakelijk acht. Dit door het hof noodzakelijk geachte nadere onderzoek zal zonder meer enige tijd in beslag nemen. Consequentie daarvan is dat de nadere behandeling van de strafzaak van verdachte en de beoordeling van zijn persoon – mede op basis van de rapportages – niet eerder dan over enige tijd aan de orde is. Het hof vindt in het bovenstaande aanleiding te oordelen dat de rapportages van de deskundigen Ronhaar en Boer van 28 november 2014 én die van Van Gestel en Van Casteren van 26 augustus 2015 een (korte) aanvulling of actualisering behoeven. Het hof wenst te worden geïnformeerd over de vraag of hun conclusies en adviezen nog steeds van kracht zijn en indien dat niet het geval is, in welke zin zij bijstelling behoeven. Opgemerkt zij dat de deskundigen opnieuw met verdachte dienen te spreken alvorens aanvullend te rapporteren. Het hof gaat ervan uit dat verdachte daaraan zal meewerken.
Slotoverwegingen
Het hof overweegt nog het volgende. De levenslange gevangenisstraf is ter terechtzitting in hoger beroep een belangrijk onderwerp van debat geweest. Zowel het openbaar ministerie, de verdediging, als de slachtoffers hebben hun visie gegeven op de vraag of het hof die straf in de zaak van verdachte kon of moest opleggen.
Nu het hof al in het kader van de bewijsvraag heeft vastgesteld dat het onderzoek onvolledig is geweest en dat in dat kader nader onderzoek noodzakelijk is, zal de behandeling van de zaak worden geschorst en komt het hof op dit moment aan een verdere beoordeling niet toe. Het hof onthoudt zich in de gegeven situatie van iedere uitspraak over een al dan niet mogelijke afdoening in de vorm van een straf en/of maatregel.
Ten slotte merkt het hof op dat de nadere onderzoeken er – hoe dan ook – toe leiden dat de einduitspraak in verdachtes zaak voor een zekere tijd uitgesteld wordt. Het hof realiseert zich dat dit uitstel voor alle betrokkenen – verdachte, de benadeelde partijen en de nabestaanden van de slachtoffers die zich niet als benadeelde hebben gevoegd – een langere periode van onzekerheid meebrengt en van allen geduld vraagt. Dat geduld wordt door het hof gevraagd in het belang van de waarheidsvinding.
BESLISSING
Het hof:
Heropent het onderzoek, onder gelijktijdige schorsing daarvan.
Om de klemmende redenen dat het zittingsrooster van het hof een eerdere behandeling van de zaak niet toelaat en de onderzoekshandelingen naar verwachting niet binnen een maand zullen zijn voltooid, zal het onderzoek langer dan een maand, maar niet langer dan drie maanden worden geschorst.
Stelt de stukken in volle omvang in handen van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit hof, teneinde:
- het door het hof noodzakelijk geachte nadere (forensisch) onderzoek te doen uitvoeren naar de scenario's van het openbaar ministerie en de verdediging, waarbij alle onderzochte en nog te onderzoeken aspecten worden betrokken, zoals hiervoor voormeld, voor zover dat volgens de door de raadsheer-commissaris te benoemen deskundigen te onderzoeken is;
- voornoemde gedragsdeskundigen op te dragen aanvullend op de reeds uitgebrachte rapportages te rapporteren, zoals hiervoor voormeld;
- en voorts alle andere onderzoekshandelingen te verrichten welke hem dienstig voorkomen.
Bepaalt dat het onderzoek zal worden hervat tegen een nog nader te bepalen terechtzitting.
Beveelt de oproeping van de verdachte tegen het nog nader te bepalen tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsvrouw van verdachte en aan de benadeelde partijen, alsmede diens raadslieden.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. P. Koolschijn en mr. J. Hielkema, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. van der Ploeg, griffier,
en op 23 november 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 23‑11‑2016
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal relaas forensisch onderzoek, proces-verbaalnummer 2012078849-FTOAH-001, d.d. 18 mei 2014, pagina 13 (opgenomen in ordner 10 van het onder 1 genoemde dossier).
Rapport van dr. A.G.M. van Gorp, NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA, inhoudende een onderzoek naar biologische sporen, RNA-onderzoek en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer 1] in [plaats] op 7 november 2012, d.d. 16 januari 2013 (ongenummerd opgenomen als bijlage 10 in ordner 11 van het onder 1 genoemde dossier).
Rapport van ing. R. Hermsen, NFI-deskundige wapens en munitie, inhoudende een munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in [plaats] in de gemeente [gemeente] op 4 november 2012, d.d. 27 december 2012 (ongenummerd opgenomen als bijlage 5 in ordner 11 van het onder 1 genoemde dossier).
Rapport van ing. R. Hermsen, inhoudende een aanvullend wapen- en munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in [plaats] op 4 november 2012, d.d. 14 mei 2014 (ongenummerd opgenomen als bijlage 37 in ordner 11 van het onder 1 genoemde dossier).
Rapport van dr. B. Kubat, arts en patholoog, inhoudende een pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, d.d. 21 november 2012 (ongenummerd opgenomen als bijlage 2 in ordner 11 van het onder 1 genoemde dossier).
Brief van dr. B. Kubat, inhoudende een aanvullend verslag sectie, d.d. 17 januari 2013 (ongenummerd opgenomen als bijlage 11 in ordner 11 van het onder 1 genoemde dossier).
Herzien rapport van dr. A. Brouwer-Stamouli, inhoudende een schotrestenonderzoek naar aanleiding van en schietincident in [plaats] in de gemeente [gemeente] op 4 november 2012 d.d. 25 september 2013 (opgenomen als bijlage 30 in ordner 11 van het onder 1 genoemde dossier).
Rapport van dr. B. Kubat en dr. A. Brouwer-Stamouli, inhoudende een gecombineerd pathologie- en schotrestenonderzoek naar aanleiding van een schietincident in [plaats] op 4 november 2012, d.d. 25 september 2013 (ongenummerd opgenomen als bijlage 31 in ordner 11 van het onder 1 genoemde dossier).
Een in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal van verhoor van medeverdachte, documentcode V-001-14, d.d. 16 april 2014 (pagina 341 (ordner 2) van het onder 1 genoemde dossier).
Een in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal van verhoor van medeverdachte, documentcode V-001-15, d.d. 16 april 2014 (pagina 357 (ordner 2) van het onder 1 genoemde dossier).
Een in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte, documentcode V-002-20, d.d. 16 april 2014 (pagina 517 (ordner 2) van het onder 1 genoemde dossier).