type: EMHcoll:
Rb. Amsterdam, 31-05-2017, nr. C/13/610758 / HA ZA 16-629
ECLI:NL:RBAMS:2017:3842
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
31-05-2017
- Zaaknummer
C/13/610758 / HA ZA 16-629
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2017:3842, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 31‑05‑2017; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
AR 2017/2985
Uitspraak 31‑05‑2017
Inhoudsindicatie
renteswap, toerekenbare tekortkoming, dwaling, verjaring, zorgplicht
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/610758 / HA ZA 16-629
Vonnis van 31 mei 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EXPLOITATIEMAATSCHAPPIJ KRABBEPLAS B.V.,
gevestigd te Vlaardingen,
eiseres,
advocaat mr. M.A.D. Bol te Rotterdam,
tegen
naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. F.R.H. van der Leeuw te Amsterdam.
Partijen worden hierna Krabbeplas en ABN Amro genoemd.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 12 oktober 2016 waarbij een comparitie van partijen is bepaald,
- -
het proces-verbaal van comparitie van 7 april 2017 met de daarin genoemde stukken en proceshandelingen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Krabbeplas is een aan [naam 1] en Zoon Beheer B.V. toebehorende beleggingsmaatschappij die deel uitmaakt van een concern van eveneens aan haar toebehorende bedrijven die zich voor een belangrijk deel bezighouden met sloopwerkzaamheden. [naam 1] en Zoon Beheer B.V. is een holdingmaatschappij die eigendom is van [naam 1] en [naam 2] . Zij zijn tevens (middellijk) bestuurders van Krabbeplas.
2.2.
Krabbeplas heeft een kredietrelatie met ABN Amro.
2.3.
Op 14 maart 2008 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen [naam 1] en [naam 2] enerzijds en [naam 3] , destijds bij ABN Amro werkzaam als relatiemanager, en een andere medewerker van ABN Amro anderzijds.
2.4.
Op 14 maart 2008 heeft [naam 1] namens Krabbeplas een formulier “Cliëntenprofiel Treasury” ondertekend. Daarin is vermeld, voor zover hier van belang:
“De marktwaarde van derivaten is afhankelijk van de ontwikkelingen op de geld-, kapitaal-, valuta-, energie-, klimaat- en grondstoffenmarkten en wisselt van moment tot moment. Dit brengt met zich mee dat de marktwaarde van derivaten de financiële positie van uw onderneming zowel positief als negatief kan beïnvloeden. Bij voortijdige sluiting van uw positie kan een negatieve marktwaarde voor uw onderneming leiden tot de verplichting aan de bank zekerheid te verstrekken of een bedrag aan de bank te betalen. De maximale omvang van deze potentiële betalingsverplichting is niet altijd te voorspellen. (…)”
Op de vraag op het formulier cliëntenprofiel of Krabbeplas bereid was de kans op een dergelijke betalingsverplichting te aanvaarden is “ja” aangekruist.
2.5.
Op 17 maart 2008 heeft Krabbeplas een kredietovereenkomst gesloten met ABN Amro. De omvang van het krediet bedroeg € 1.775.000 en bestond deels uit een 10-jarige en deels uit een 12-jarige Euribor-lening. De kredietovereenkomst luidt, voor zover hier van belang:
“OTC-derivaten
(…)
Door ondertekening van deze Kredietovereenkomst verklaart Cliënt een exemplaar van de brochure Informatie Treasurydienstverlening ABN AMRO te hebben ontvangen en daarmee volledig bekend te zijn. Deze brochure bevat naast de Algemene Bepalingen Derivatentransacties mei 2001 en de Voorwaarden Treasurydienstverlening ABN AMRO, ook het Informatieblad Treasurydienstverlening ABN AMRO met daarin een algemene beschrijving van de aard en risico’s van Over-The-Counter (OTC) derivatentransacties. (…)”
2.6.
In het Informatieblad Treasurydienstverlening ABN AMRO is, voor zover thans van belang, het volgende vermeld:
“9. Kosten van voortijdige beëindiging
Indien u (…) een derivatentransactie wilt of moet beëindigen voordat de looptijd is verstreken, kan dit aanzienlijke kosten met zich meebrengen. (…) Indien een transactie vervroegd moet worden beëindigd, wordt gekeken of die transactie op dat moment een positieve, dan wel een negatieve waarde heeft (…). In geval van een positieve waarde zal ABN AMRO deze met u verrekenen. Bij beëindiging van een transactie met een negatieve waarde dient u een bedrag aan ABN AMRO te betalen.”
2.7.
Op 17 maart 2008 heeft ABN Amro aan Krabbeplas een “Bevestiging Renteswap transactie” gestuurd met [nummer 1] . Dit stuk is ondertekend namens Krabbeplas door [naam 1] . Daarin staat, voor zover hier van belang:
“2. De variabelen van de Transactie luiden als volgt:
Transactiedatum 17 maart 2008
Ingangsdatum 1 april 2008
Einddatum 1 maart 2018
Hoofdsom EUR 1.775.000,00
(…)
Vaste rentebetalingen
Vaste rentebetaler Party B (Krabbeplas, rb)
(…)
Vaste rente 4,52%
(…)
Variabele rentebetalingen
Variabele rentebetaler Party A (ABN Amro, rb)
(…)
Variabele rente: 1 maand EUR-EURIBOR-Reuters
(…)
4. Wij maken u erop attent dat u de plicht heeft deze bevestiging te controleren op de juistheid van de gegevens en dat u onmiddellijk uw treasury desk moet informeren indien u onjuistheden constateert. (…)
5. Door ondertekening van deze bevestiging verklaart Cliënt:
(…)
dat de in deze bevestiging vastgelegde variabelen van de Transactie volledig en correct zijn weergegeven.
(…)”
2.8.
Op 2 juni 2008 heeft ABN Amro aan Krabbeplas een “Betalingsbericht voor derivatentransactie” gestuurd. Daarin is vermeld, voor zover hier van belang:
“Hiermee informeren wij u over de komende betaling :
Product : Renteswap
Transactie Datum: 17 maart 2008
(…)
Vaste Rente Berekening:
Betaler: EXPLOITATIEMAATSCHAPPIJ KRABBEPLAS B V
Hoofdsom: EUR 1,775,000.00
Vaste rente: 4.52000%
(…)
Variabele Rente Berekening:
Betaler: ABN AMRO BANK N.V.
Hoofdsom: EUR 1,775,000.00
Referentierente: EUR-EURIBOR-Reuters
Variabele Rente: 4,46500%
(…)”
2.9.
Bij brief van 18 september 2014 heeft ABN Amro aan Krabbeplas geschreven, voor zover hier van belang:
“Hiermee verwijzen wij naar de met u op 03.09.2014 gevoerde bespreking (…)
De financiering & financiën
Naast de (…) bestaat de kredietregeling uit een viertal leningen en een rentederivaat. (…)
Wij willen u overigens attenderen op het feit dat bij vervroegde aflossing van de leningen als gevolg van verkopen het rentederivaat niet meer in de pas loopt met de hoogte van de uitzetting. Dit dient vervolgens te worden gecorrigeerd hetgeen in de huidige situatie betekent dat u een deel van de negatieve waarde voor uw rekening dient te nemen. (…)”
2.10.
Op 20 september 2015 heeft in het kader van een herbeoordeling van de renteswap door ABN Amro een gesprek plaatsgevonden tussen de heren [naam 1] en [naam 2] enerzijds en medewerkers van ABN Amro anderzijds.
3. Het geschil
3.1.
Krabbeplas vordert samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad
I. te verklaren voor recht dat Krabbeplas terecht is overgegaan tot (buitengerechtelijke) vernietiging althans ontbinding van de derivatentransactie [nummer 2] van 17 maart 2008, althans deze te vernietigen c.q. te ontbinden,
II. te verklaren voor recht dat ABN Amro jegens Krabbeplas de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden en/of onrechtmatig heeft gehandeld en verplicht is de door Krabbeplas dientengevolge geleden schade te vergoeden,
III. ABN Amro te veroordelen om aan Krabbeplas € 431.287 (verschil tussen swaprente en variabele rente met opslag), althans € 384.571 (verschil in kosten tussen renteswap en rentecap), althans € 138.441,34 (opslag 1,15% ) te betalen uit hoofde van onverschuldigde betaling c.q. ongedaanmakingsverbintenissen althans bij wege van schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente,
IV. ABN Amro te veroordelen om aan Krabbeplas € 2.406,37 te betalen, zijnde de kosten ter vaststelling van de omvang van de aansprakelijkheid van ABN Amro, alsmede
V. ABN Amro te veroordelen tot betaling van de proceskosten.
3.2.
Daartoe stelt Krabbeplas, kort gezegd, het volgende. Krabbeplas heeft bij het aangaan van het krediet met derivaat op 17 maart 2008 gedwaald. Zij dacht dat zij een product kreeg waarbij de rente wel omlaag, maar niet omhoog kon. Dat bleek onjuist te zijn, zij betaalt immers een vaste rente. ABN Amro heeft haar zorgplicht geschonden doordat zij niet heeft gewaarschuwd voor het feit dat Krabbeplas niet zou profiteren van een rentedaling en doordat zij onvoldoende heeft gewaarschuwd voor de negatieve waarde.
3.3.
ABN Amro voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
ABN Amro heeft onder meer als verweer aangevoerd dat de vorderingen zijn verjaard. Voor wat betreft de vordering tot vernietiging die is gegrond op de stelling dat Krabbeplas in maart 2008 heeft gedwaald ten aanzien van de vaste rente, slaagt dit verweer. Rechtsvorderingen tot vernietiging van een rechtshandeling verjaren drie jaar na ontdekking van het bedrog of de dwaling (artikel 3:52 lid 1 onder c BW). Krabbeplas stelt dat zij pas in 2014 ontdekte dat zij geen variabele rente betaalde, maar een vaste en dat zij daardoor niet kon profiteren van de daling van de korte Euribor-rente.
ABN Amro heeft dit betwist en, ter onderbouwing van haar stelling dat Krabbeplas vanaf het begin wist dat zij een vaste rente betaalde, gewezen op de op 17 maart 2008 aan Krabbeplas gestuurde “Bevestiging Renteswap transactie” (zie 2.7) en het op 2 juni 2008 verstuurde “Betalingsbericht voor derivatentransactie” (zie 2.8). In beide stukken is duidelijk vermeld dat Krabbeplas een vaste rente zou betalen van 4,52%. In de “Bevestiging Renteswap transactie”, ondertekend door [naam 1] , is verder vermeld: “Wij maken u erop attent dat u de plicht heeft deze bevestiging te controleren op de juistheid van de gegevens en dat u onmiddellijk uw treasury desk moet informeren indien u onjuistheden constateert.” En: “Door ondertekening van deze bevestiging verklaart Cliënt: (…) dat de in deze bevestiging vastgelegde variabelen van de Transactie volledig en correct zijn weergegeven.”
Voor zover de “Bevestiging Renteswap transactie” onvoldoende duidelijk is, wordt overwogen dat Krabbeplas in elk geval op 2 juni 2008, toen zij haar eerste betalingsbericht met betrekking tot het krediet van ABN Amro ontving, wist dat zij een vaste rente betaalde. In het licht van deze stukken kan de stelling van Krabbeplas dat zij pas circa zes jaar later bekend is geworden met het feit dat zij een vaste rente betaalt en niet kon profiteren van een daling van de Euribor-rente, niet worden gevolgd. Gesteld noch gebleken is dat de verjaring is gestuit binnen drie jaar na 2 juni 2008 zodat het beroep op dwaling met betrekking tot de vaste rente te laat is gedaan.
Krabbeplas heeft nog aangevoerd dat ABN Amro geen nadeel heeft van de verjaring, maar daarmee gaat zij eraan voorbij dat nadeel geen vereiste is voor een geslaagd beroep op verjaring.
4.2.
Daarnaast is aan de orde of de overeenkomst wellicht vernietigbaar is wegens dwaling, omdat niet is gewaarschuwd voor het risico van een negatieve waarde, zoals Krabbeplas heeft gesteld. Uitgangspunt is dat degene die een overeenkomst aangaat, moet voorkomen dat hij de overeenkomst sluit onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken. Van hem mag worden verlangd dat hij het verstrekte voorlichtingsmateriaal voldoende grondig bestudeert en vragen stelt indien deze stukken onduidelijkheden bevatten. De rechtbank stelt vast dat in dit geval met een redelijke mate van inspanning uit (onder andere) de onder 2.4, 2.5 en 2.6 weergegeven stukken kon worden begrepen dat de renteswap het risico van een negatieve waarde in zich bergt. Indien hierover al onduidelijkheden bestonden bij Krabbeplas had het op haar weg gelegen om zich, alvorens de overeenkomst aan te gaan, verder in de beschikbaar gestelde stukken te verdiepen of nadere vragen te stellen aan ABN Amro, teneinde te voorkomen dat zij de overeenkomst met een verkeerde voorstelling van zaken zou sluiten. Gesteld noch gebleken is dat Krabbeplas dit heeft gedaan. Dit brengt met zich dat een eventuele dwaling ten aanzien van het risico van een negatieve waarde voor rekening van Krabbeplas moet blijven.
Krabbeplas heeft nog aangevoerd dat zij de hiervoor genoemde documentatie (evenals het Productinformatieblad, waarin eveneens voor de negatieve waarde wordt gewaarschuwd (conclusie van antwoord, productie 2)) niet heeft ontvangen. De door Krabbeplas ondertekende verklaring dat zij het onder 2.6 genoemde stuk heeft ontvangen (2.5), heeft echter in dit geschil dwingende bewijskracht, zodat deze in beginsel voor waar wordt aangenomen.
Uit het voorgaande volgt dat de onder 3.1 onder I gevraagde verklaring voor recht voor wat betreft de vernietiging en de vordering tot vernietiging wegens dwaling niet gehonoreerd zal worden.
4.3.
De in 3.1 onder I weergegeven vorderingen voor wat betreft ontbinding zijn onder andere gegrond op de stelling dat ABN Amro onjuist advies heeft gegeven voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst omdat Krabbeplas een product wenste waarbij zij zou worden beschermd tegen een rentestijging en zou profiteren van een rentedaling, terwijl zij een product kreeg waarbij zij een vaste rente betaalde. Het beroep op verjaring van ABN Amro treft ook in dit verband doel. Krabbeplas heeft immers, zoals in 4.1 is overwogen, bij, althans kort na het sluiten van de renteswap gezien dat zij een product afsloot waarbij zij een vaste rente betaalde. Voor zover in deze al sprake zou zijn van een tekortkoming geldt het volgende. Rechtsvorderingen tot ontbinding op grond van een tekortkoming in de nakoming verjaren door verloop van vijf jaren na aanvang van de dag, volgende op die waarop de schuldeiser met de tekortkoming bekend is geworden (artikel 3:311 lid 1 BW). Gesteld noch gebleken is dat de verjaring is gestuit binnen vijf jaar na 2 juni 2008 zodat de vordering tot ontbinding, voor zover deze al kan worden gebaseerd op een zorgplichtschending in de precontractuele fase, is verjaard.
4.4.
Krabbeplas stelt ook dat ABN Amro de op haar rustende bancaire zorgplicht heeft geschonden doordat zij er onvoldoende voor heeft gewaarschuwd dat Krabbeplas met het aangaan van het derivaat niet zou kunnen profiteren van een rentedaling. Niet in geschil is dat ABN Amro heeft geadviseerd bij het aangaan van het krediet en het rentederivaat op 17 maart 2008 en dat op haar, als bij uitstek deskundig te achten professionele financiële dienstverlener, die een (beleggings-) product adviseert, een (bijzondere) zorgplicht rust die mede ertoe strekt de cliënt te beschermen tegen de gevaren van eigen lichtvaardigheid of gebrek aan inzicht. Deze zorgplicht volgt uit hetgeen waartoe de eisen van redelijkheid en billijkheid een financiële dienstverlener, in aanmerking genomen haar maatschappelijke functie en haar deskundigheid, verplichten. De omvang van die zorgplicht is steeds afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waaronder ook de van toepassing zijnde publiekrechtelijke regels. Deze zorgplicht behelst onder meer dat zij, mede afhankelijk van de aard en complexiteit van het te adviseren product, vooraf voldoende onderzoek moet doen naar de financiële mogelijkheden, de deskundigheid en doelstellingen van de cliënt, om in te kunnen schatten of en, zo ja, in hoeverre en op welke wijze zij de cliënt dient te informeren over de werking en kenmerken van een voorgenomen transactie of toegepaste constructie en hem moet waarschuwen voor de (bijzondere) risico’s die daaraan verbonden zijn, alsook voor het feit dat een door hem voorgenomen of toegepaste (beleggings)strategie mogelijk niet past bij zijn financiële mogelijkheden of doelstellingen, zijn risicobereidheid of zijn deskundigheid (vgl. Hoge Raad 3 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU4914).
Een verplichting tot waarschuwen bestaat wanneer een bepaald risico of het hierdoor teweeggebrachte gevaar zonder (uitdrukkelijke) waarschuwing niet inzichtelijk is, bijvoorbeeld wegens de ingewikkeldheid van de rechtsbetrekking, en de financiële dienstverlener dit behoort te begrijpen. Het niet kunnen profiteren van een rentedaling kan evenwel niet worden aangemerkt als een door het aangaan van de overeenkomst teweeg gebracht gevaar en vormt dan ook geen bijzonder risico waarvoor ABN Amro indringend had moeten waarschuwen. In dit verband kan daarom niet gesproken worden van een zorgplichtschending.
4.5.
De met de renteswap en het krediet gepaard gaande mogelijkheid dat zich bij de daling van de Euribor-rente een negatieve waarde ontwikkelt, die een grote betalingsverplichting met zich kan brengen, moet wel worden aangemerkt als een bijzonder risico waarvoor ABN Amro voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst volledig, juist en begrijpelijk moet informeren en in niet voor misverstand vatbare bewoordingen had moeten waarschuwen. Krabbeplas heeft gesteld dat ABN Amro niet aan deze verplichting heeft voldaan. ABN Amro heeft zich hiertegen verweerd, stellende dat zij Krabbeplas, althans haar bestuurders [naam 1] en [naam 2] die tevens aan het hoofd staan van het concern waartoe Krabbeplas behoort, in maart 2008 door middel van een bespreking heeft voorgelicht over de kenmerken en risico’s van een renteswap en door middel van de in 2.4 en 2.6 geciteerde documenten. Ook heeft zij betoogd dat Krabbeplas gelet op haar activiteiten op het gebied van vastgoed en de grote omvang van het concern waartoe zij behoort, niet een doorsnee MKB-onderneming is. Zij heeft betoogd dat de onroerend goed portefeuille van het concern meer dan 100 adressen omvat, dat het concern meer dan 120 huurders heeft die huurinkomsten van ruim € 1,8 miljoen per jaar genereren. Daarnaast laat Krabbeplas zich al jaren door een boekhouder bijstaan. Verder heeft ABN Amro aangevoerd dat de namens haar bij de bespreking in maart 2008 aanwezige medewerker, [naam 3] , heeft verklaard dat [naam 1] na afloop van de bespreking bevestigde dat hij het product renteswap begreep en dat [naam 3] ook de indruk had dat dat zo was.
Hier heeft Krabbeplas slechts tegenover gesteld dat [naam 1] en [naam 2] het product niet begrepen. Geoordeeld wordt dat dit in het licht van hetgeen ABN Amro heeft aangevoerd onvoldoende is. Niet is immers duidelijk waarom [naam 1] op 14 maart 2008 “ja” heeft geantwoord op de vraag op het formulier cliëntenprofiel (2.4) of Krabbeplas bereid was de kans op een betalingsverplichting vanwege een negatieve marktwaarde te aanvaarden, als hij het product niet begreep. Van een bestuurder van een bedrijf als Krabbeplas mag worden verwacht dat hij zich voldoende informeert en zo nodig vragen stelt. Daarom dient te worden uitgegaan van de juistheid van hetgeen is opgenomen in het formulier cliëntenprofiel, dat Krabbeplas op 14 maart 2008 heeft verklaard bereid te zijn het risico op een negatieve waarde te aanvaarden. Aldus heeft ABN Amro voldaan aan haar hiervoor genoemde verplichting om volledig, juist en begrijpelijk te informeren en in niet voor misverstand vatbare bewoordingen te waarschuwen.
4.6.
Maar indien er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat ABN Amro niet aan deze verplichting heeft voldaan en dat dit een schending van de op haar rustende zorgplicht oplevert, geldt het volgende.
Krabbeplas heeft in de dagvaarding niet gesteld dat zij schade heeft geleden doordat haar renteswap thans een negatieve waarde heeft. Ter comparitie heeft zij hierover (voor het eerst) gesteld dat de negatieve waarde drukt op haar balans, dat deze negatieve waarde voor de bank aanleiding was om haar te dwingen versneld op haar krediet af te lossen en dat zij daardoor bij de afdeling Bijzonder Beheer van ABN Amro is terecht gekomen. Ook heeft zij aangevoerd dat de negatieve waarde haar belet om haar kredietfaciliteit over te sluiten en dat zij daardoor niet kan profiteren van de gedaalde rente.
De door Krabbeplas gevorderde geldbedragen (zoals weergegeven in 3.1 onder III) houden echter geen van alle verband met deze ter comparitie genoemde omstandigheden.
ABN Amro heeft bovendien bestreden dat de negatieve waarde van de renteswap voor Krabbeplas vermogensschade tot gevolg heeft. Zij heeft betoogd dat het, zolang de swap gelijk loopt met de lening, volgens de geldende accountancy richtlijnen voldoende is als een negatieve waarde in de toelichting op de balans wordt genoemd, en dat de negatieve waarde van de onderhavige renteswap ook niet in de balansen van Krabbeplas is opgenomen. Hier heeft Krabbeplas niets tegenover gesteld. De rechtbank overweegt verder dat het versneld moeten aflossen op krediet, om welke reden dan ook, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet kan worden aangemerkt als vermogensschade. De negatieve waarde is tot aan de zitting niet betaald, aangezien de renteswap niet voortijdig is beëindigd.
De stelling dat Krabbeplas niet in de gelegenheid is om haar krediet over te sluiten opdat zij profiteert van een lagere rente is door ABN Amro ter zitting gemotiveerd betwist. Ter comparitie heeft zij daarover gesteld dat het in beginsel mogelijk is om een krediet tezamen met een daaraan gekoppeld derivaat te herstructureren en dat de daarmee gepaard gaande kosten in het geval van Krabbeplas vergelijkbaar zouden zijn aan de boeterente die betaald wordt bij het oversluiten van een vastrentende lening. Namens Krabbeplas is betwist dat zij in de gelegenheid is geweest om haar krediet en renteswap te herstructureren. Dit enkele feit is, wat daar ook van zij, onvoldoende voor toewijzing van een bedrag aan schadevergoeding. Het lag immers op de weg van Krabbeplas om te stellen dat en zo ja, vanaf welk moment zij doende is geweest met het oversluiten van haar financiering. De enkele (theoretische) mogelijkheid van een (overigens geringe) schade - ABN Amro heeft ter zitting verklaard dat het verschil slechts een paar duizend euro zou kunnen bedragen - rechtvaardigt immers niet zonder meer de ontbinding van de renteswap.
Al deze omstandigheden tezamen maken dat niet is komen vast te staan dat sprake is van een zorgplichtschending of dat Krabbeplas schade heeft geleden doordat zij, zoals Krabbeplas stelt, onvoldoende is gewaarschuwd voor de mogelijkheid van een negatieve waarde van de renteswap. Daarbij komt dat de stelling dat ABN Amro haar zorgplicht heeft geschonden door (in de precontractuele fase) niet te waarschuwen voor het risico van een negatieve waarde, geen grond kan zijn voor ontbinding, maar uitsluitend voor schadevergoeding. Een precontractuele zorgplichtschending levert immers geen toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de renteswap op, maar een onrechtmatige daad. Om die reden zijn ook de vorderingen uit hoofde van onverschuldigde betaling en ongedaanmaking (3.1 onder III) niet toewijsbaar.
In het licht van het voorgaande is niet duidelijk welk belang Krabbeplas heeft bij de in 3.1 onder II gevorderde verklaring voor recht nu de mogelijkheid van schade niet aannemelijk is geworden.
4.7.
De slotsom is dat de vorderingen zullen worden afgewezen met verwijzing van Krabbeplas in de proceskosten. Deze worden aan de zijde van ABN Amro tot op heden begroot op € 3.903,00 voor vastrecht en € 5.160,00 (2 punten x tarief € 2.580,00) voor salaris advocaat.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt Krabbeplas in de proceskosten aan de zijde van ABN Amro tot op heden begroot op € 9.063,00 vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt Krabbeplas in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Krabbeplas niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van vijftien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.H. Blankevoort en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2017.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 31‑05‑2017