In zijn arrest van 22 februari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4894, rov. 5.3, overwoog de Hoge Raad dat “niet pas sprake [is] van strafbaarheid op grond van art. 362 Sr, als na het aannemen van giften door de ambtenaar het met die giften beoogde handelen of nalaten ook daadwerkelijk is gevolgd. Voldoende is dat de ambtenaar - op het moment dat deze de gift aanneemt - weet dat die gift hem is gedaan om hem te bewegen in de toekomst iets te doen of na te laten.” Voor art. 363 Sr ligt dat niet anders: E. Sikkema, Ambtelijke corruptie in het strafrecht, een studie naar omkoping en andere ambtsdelicten, diss. Groningen 2005, p. 204 e.v.
HR, 14-02-2017, nr. 15/03913
ECLI:NL:HR:2017:222, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-02-2017
- Zaaknummer
15/03913
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:222, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑02‑2017; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2015:1212, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1384, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:1384, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑10‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:222, Gevolgd
- Wetingang
art. 225 Wetboek van Strafrecht; art. 363 Wetboek van Strafrecht; art. 420bis Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2017-0107
NbSr 2017/102
Uitspraak 14‑02‑2017
Inhoudsindicatie
Veroordeling voormalig gedeputeerde Provincie Noord-Holland wegens omkoping, witwassen, medeplegen valsheid in geschrift en feitelijk leidinggeven aan valsheid in geschrift begaan door een rechtspersoon. OM-cassatie en cassatie verdachte. Middelen m.b.t. o.a. (i) beroep op kwalificatie-uitsluiting witwassen; (ii) de bewezenverklaring dat geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn; (iii) de bewezenverklaring dat de verdachte redelijkerwijs vermoedde dat de gift van € 5.950,- is gedaan met betrekking tot zijn bediening van gedeputeerde van de provincie Noord-Holland. HR verwerpt de beroepen.
Partij(en)
14 februari 2017
Strafkamer
nr. S 15/03913
MD/NA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 7 april 2015, nummer 23/005593-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961.
1. Geding in cassatie
De beroepen zijn ingesteld door de verdachte en de Advocaat-Generaal bij het Hof.
Namens de verdachte heeft Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur tien middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Bij brief van 20 juni 2016 heeft de raadsman het eerste middel ingetrokken.
De Advocaat-Generaal bij het Hof heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raadsman van de verdachte heeft het beroep van het Openbaar Ministerie tegengesproken.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de duur van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het zesde namens de verdachte voorgestelde middel
2.1.
Het middel klaagt over de bewezenverklaring van het onder 5 tenlastegelegde.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 5 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 15 januari 2005 tot en met 6 juli 2009 in Nederland als ambtenaar in de functie van Gedeputeerde van het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland via [A] BV een gift, te weten
- een gift van € 5.950 betaald op 29 maart 2007
gedaan door [betrokkene 1] in zijn hoedanigheid van bestuurder van [B] BV. of [C] B.V,
heeft aangenomen terwijl hij, verdachte, redelijkerwijs vermoedde dat deze gift hem werd gedaan teneinde hem te bewegen om, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn bediening iets te doen, of ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn huidige bediening was gedaan,
te weten het
- begunstigen van [betrokkene 1] , [B] BV of [C] BV, en
- onderhouden van een relatie tussen hem, verdachte, en [betrokkene 1] , [B] BV en/of [C] BV teneinde een voorkeursbehandeling te bewerkstelligen voor [betrokkene 1] , [B] BV en/of [C] B.V.,
zulks terwijl hij, verdachte, dit feit heeft begaan in verband met zijn hoedanigheid van Gedeputeerde van het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"135. Een geschrift, te weten een factuur van [A] B.V. aan [C] B.V. van 1 maart 2007 (doorgenummerde pagina 100153). Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
cliëntnummer: [betrokkene 6] /2007
factuurnummer: 07
Hierdoor declareren wij u, wegens verstrekte adviezen investeringsprojecten te Georgië in 2006, conform afspraak. Totaal te betalen € 5.950.
136. Een geschrift, te weten een rekeningafschrift van bankrekeningnummer [0001] op naam van [A] B.V. (doorgenummerde pagina 100283). Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Boekdatum Omschrijving Bedrag bij
29-03 [B] BV 5.950
[betrokkene 6] /2007 - fact. 07
137. Een proces-verbaal van bevindingen van 29 augustus 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina's 100003 tot en met 100019). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Naam: [B] B.V.
Bestuurder: [betrokkene 1]
Het bedrijf [B] B.V. is bestuurder van het bedrijf [D] B.V. Het bedrijf [D] B.V. is enig aandeelhouder van het bedrijf [C] B.V.
138. Een proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam, van 28 februari 2013. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 28 februari 2013 afgelegde verklaring van[betrokkene 1] :
Vraag: Uit het dossier volgt, dat u in de periode van 1 tot en met 3 oktober 2006 in Roemenië bent geweest. Op wiens verzoek/ initiatief was dat?
Antwoord: Ik had met [verdachte] afgesproken om daar samen heen te gaan. Wij zijn met z'n tweeën op zondagmiddag heen gevolgen en op dinsdagmiddag samen weer terug. Ik ben op maandag daar geweest.
Vraag: Hoe zag uw agenda er voor het verblijf in Roemenië uit?
Antwoord: Voor die maandag had [verdachte] (hof: verdachte [verdachte] ) een paar afspraken geregeld. Dat was met [E] . Ik heb ook gesproken met [betrokkene 2] van [F] .
139. Een proces-verbaal van verhoor van 23 juni 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina's 100235 tot en met 100244). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 23 juni 2011 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
Vraag: In de inbeslaggenomen administratie van [A] B.V. is een factuur van dit bedrijf aangetroffen d.d. 1 maart 2007 gericht aan
[C] BV te Amsterdam t.a.v. [betrokkene 1] ter grootte van € 5.000 ex. BTW. Wij tonen u deze factuur. Welke werkzaamheden heeft [A] B.V. voor uw bedrijf verricht en wie heeft deze werkzaamheden feitelijk uitgevoerd?
Antwoord: Die rekening heeft [verdachte] op mijn verzoek gestuurd omdat ik vond dat hij erg zijn best had gedaan om mij te helpen met zijn contacten en zijn netwerk in Oost-Europa.
140. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 4 maart 2015. Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
De consul-generaal van Nederland in Roemenië, Karsten, had mij gevraagd in Boekarest een verhaal te houden voor een Nederlandse handelsdelegatie. Ik meen dat ik op zondag vanaf de luchthaven in Boekarest naar het hotel ben gegaan en dat ik diezelfde dag mijn verhaal heb gehouden.
Ik denk dat de directeur van [E] ons (hof: de verdachte en [betrokkene 1] ) op maandag heeft opgehaald. Op die dag heeft [betrokkene 1] gesproken met [betrokkene 4] . Ik wist dat [betrokkene 1] veel onroerend goed had in Georgië en dat [betrokkene 4] veel onroerend goed had in Roemenië en ik had
[betrokkene 1] aangeraden te gaan praten met [betrokkene 4] met het oog op het nemen van een belang in elkaars onderneming. [betrokkene 1] en ik hebben tijdens de terugreis van Roemenië naar Amsterdam gesproken over een betaling van [betrokkene 1] aan mij. [betrokkene 1] vroeg of ik het naar mijn zin had in de politiek en of ik een vergoeding kreeg voor wat ik had gedaan in Roemenië. Ik antwoordde hem dat ik het naar mijn zin had en dat ik een jaarlijkse vergoeding van [E] ontving. Hij vroeg mij een rekening aan hem te sturen voor wat ik had gedaan in Roemenië.
141. Een geschrift, te weten een brief van de verdachte aan [betrokkene 2] van [F] van 11 oktober 2006 (doorgenummerde pagina 100148). Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Hartelijk dank voor de ontvangst in jullie kantoor. Zowel [betrokkene 1] als ik waren onder de indruk van alle projecten waar [F] bij betrokken is. Ik vond het bijzonder prettig om [C] bij jou te introduceren door toedoen van [betrokkene 5] . Ik hoop dat jij - conform afspraak - er spoedig in slaagt een concrete
vastgoed(beleggingsontwikkelings)aanbieding te doen aan [C] , opdat dit de eerste van vele gezamenlijke investeringen kan zijn. Bovendien zie ik graag de banden tussen een Noord-Hollands bedrijf en Roemenië verstevigd.
[verdachte]
Gedeputeerde Ruimtelijke Ordening & Financiën
cc: [betrokkene 1] , [C] en [betrokkene 5] ,
[E] ."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van deze bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"Drie giften: retourvliegtickets naar Roemenië en Turkije en een bedrag van € 5.950
De standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging.
Het Openbaar Ministerie heeft betoogd dat, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, bewezen kan worden verklaard dat de verdachte giften van [betrokkene 1] of (één van) zijn vennootschappen heeft aangenomen, terwijl hij wist dat deze hem werden gedaan teneinde hem te bewegen iets te doen of na te laten of ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem was gedaan of nagelaten in zijn bediening van gedeputeerde van de provincie
Noord-Holland. Daartoe heeft het Openbaar Ministerie aangevoerd dat de verdachte in die bediening met [betrokkene 1] in Roemenië is geweest en dat [betrokkene 1] belang had bij hetgeen de verdachte in die bediening voor [betrokkene 1] deed of kon doen.
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte van het onder 5 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte namens [A] , en niet in zijn bediening van gedeputeerde van de provincie Noord-Holland, in Roemenië en Turkije werkzaamheden heeft verricht voor [betrokkene 1] of (één van) zijn vennootschappen en dat het belang van [betrokkene 1] was gelegen bij de contacten van de verdachte in Roemenië en Turkije, en niet bij de bediening van de verdachte van gedeputeerde van de provincie Noord-Holland.
Het hof stelt het volgende vast.
Sinds 2002 was de verdachte lid van de adviesraad van [E] BV (hierna: [E] ). In de periode van 1 tot en met 3 oktober 2006 zijn de verdachte en [betrokkene 1] in Roemenië geweest. [betrokkene 1] heeft het retourvliegticket van Amsterdam naar Boekarest, Roemenië, voor de verdachte betaald. In Roemenië heeft de verdachte een Nederlandse handelsdelegatie toegesproken en [betrokkene 1] geïntroduceerd bij [E] en [betrokkene 2] van vastgoedontwikkelaar [F] . Tijdens de terugreis van Boekarest naar Amsterdam heeft [betrokkene 1] toegezegd dat hij een bedrag van € 5.000 (exclusief BTW) aan de verdachte zou betalen. In een door de verdachte opgestelde brief aan [betrokkene 2] van 11 oktober 2006 is vermeld dat de verdachte hoopte dat [betrokkene 2] , zoals was beloofd, een 'concrete vastgoed(beleggingsontwikkelings)aanbieding' zou doen aan een vennootschap van [betrokkene 1] . De verdachte heeft de brief als gedeputeerde ondertekend. In de periode van 27 tot en met 29 oktober 2006 zijn de verdachte en [betrokkene 1] in Turkije geweest in het kader van de ontwikkeling van een oncologisch centrum in Istanbul.
[betrokkene 1] heeft het retourvliegticket van Amsterdam naar Istanbul, Turkije, voor de verdachte betaald. Op 29 maart 2007 heeft [B] BV (hierna: [B] ), een vennootschap van [betrokkene 1] , een bedrag van € 5.950 (inclusief BTW) aan [A] betaald.
Het hof overweegt als volgt.
Anders dan het Openbaar Ministerie en met de rechtbank is het hof van oordeel dat niet kan worden bewezenverklaard dat de verdachte retourvliegtickets naar Roemenië en Turkije van [betrokkene 1] of (één van) zijn vennootschappen heeft aangenomen, terwijl hij wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze hem werden gedaan teneinde hem te bewegen iets te doen of na te laten of ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem was gedaan of nagelaten in strijd met zijn plicht in zijn bediening van gedeputeerde van de provincie Noord-Holland. Daartoe overweegt het hof als volgt.
De verdachte heeft in Roemenië en Turkije zakelijke activiteiten voor [betrokkene 1] en/of (één van) zijn vennootschappen verricht. Weliswaar heeft de verdachte in Roemenië daarnaast als gedeputeerde een Nederlandse handelsdelegatie toegesproken, maar dat is, zonder nader bewijs, onvoldoende om te oordelen dat [betrokkene 1] de retourvliegtickets naar Roemenië en Turkije voor de verdachte heeft betaald met het oog op zijn bediening als gedeputeerde. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de omstandigheid dat [betrokkene 1] met de verdachte als gedeputeerde contact had, onvoldoende is voor het oordeel dat deze giften de verdachte zijn gedaan met betrekking tot zijn bediening van gedeputeerde bij de provincie Noord-Holland.
Bij die stand van zaken zal het hof de verdachte, net als de rechtbank, van het onder 5 ten laste gelegde, voor zover dit betreft twee giften, bestaande uit retourvliegtickets naar Roemenië en Turkije, vrijspreken.
Anders dan de raadsman en de rechtbank is het hof van oordeel dat wel kan worden bewezenverklaard dat de verdachte een gift van € 5.950 van [betrokkene 1] of [B] heeft aangenomen, terwijl hij redelijkerwijs vermoedde dat deze hem werd gedaan met betrekking tot zijn bediening van gedeputeerde van de provincie Noord-Holland. De verdachte heeft, nadat hij had vernomen dat [betrokkene 1] € 5.950 aan de verdachte wilde betalen, een brief opgesteld waarin de verdachte als gedeputeerde de zakelijke belangen van een vennootschap van [betrokkene 1] behartigde.
Bij die stand van zaken is het hof van oordeel dat kan worden bewezenverklaard dat de verdachte een gift heeft aangenomen, redelijkerwijs vermoedende dat deze hem werd gedaan teneinde hem te bewegen iets te doen of naar aanleiding van hetgeen door hem was gedaan in zijn bediening van gedeputeerde van de provincie Noord-Holland."
2.3.
Het middel klaagt onder meer dat het oordeel van het Hof dat de verdachte redelijkerwijs vermoedde dat de gift van € 5.950,- is gedaan met betrekking tot zijn bediening van gedeputeerde van de provincie Noord-Holland, onbegrijpelijk dan wel ontoereikend is gemotiveerd. Die klacht faalt, in aanmerking genomen dat het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte kort nadat hij met [betrokkene 1] naar Roemenië was geweest en van [betrokkene 1] had vernomen dat [betrokkene 1] hem wilde betalen, "een brief [heeft] opgesteld waarin de verdachte als gedeputeerde de zakelijke belangen van een vennootschap van [betrokkene 1] behartigde" en waarin de verdachte heeft vermeld dat hij "graag de banden tussen een Noord-Hollands bedrijf en Roemenië verstevigd" ziet.
2.4.
Het middel faalt in zoverre.
3. Beoordeling van het negende namens de verdachte voorgestelde middel
3.1.
Het middel klaagt over de bewezenverklaring van het onder 8 tenlastegelegde en de kwalificatie daarvan.
3.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 8 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 15 januari 2005 tot en met 6 juli 2009 in Nederland, voorwerpen, te weten geldbedragen van € 11.900,00, € 14.875,00, € 20.000,00, € 8.330,00, € 8.568,00, € 5.950,00, € 119.000,00 en € 5.950,00, heeft verworven en voorhanden gehad, terwijl hij wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
en
hij in de periode van 15 januari 2005 tot en met 6 juli 2009 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, voorwerpen, te weten geldbedragen van € 59.500,00, € 24.395,00, tweemaal € 4.165,00 en € 9.520.00, heeft verworven, voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij en die ander wisten dat die voorwerpen - onmiddellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf."
3.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - op de volgende bewijsmiddelen:
"162. Een geschrift, te weten een factuur van [A] B.V. aan [G] B.V. van 15 september 2007 (doorgenummerde pagina 080158). Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
cliëntnummer: [betrokkene 6] /2007
factuurnummer: 17
Hierdoor declareren wij u, wegens verstrekte adviezen investeringsprojecten te Kalingrad in 2007, conform afspraak.
Adviesuren € 5.000.
19% BTW € 950.
Totaal te betalen € 5.950.
163. Een geschrift, te weten een factuur van [A] B.V. aan [G] B.V. van 12 januari 2008 (doorgenummerde pagina 080159). Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
cliëntnummer: [betrokkene 6] /2008
factuurnummer: 01
Hierdoor declareren wij u, wegens verstrekte adviezen investeringsprojecten te Roemenië in 2007, conform afspraak.
Adviesuren € 100.000.
19% BTW € 19.000.
Totaal te betalen € 119.000.
164. Een proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam, van 11 maart 2013. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 11 maart 2013 afgelegde verklaring van [betrokkene 6] :
Vraag: Heeft u ooit contact gehad met [H] B.V.?
Antwoord: Ik heb met hen contact gehad over deze factuur [het hof begrijpt: de factuur van [G] aan [H] B.V. van 5 maart 2007]. De inhoud is geredigeerd door [verdachte] [het hof begrijpt: verdachte [verdachte] ].
Vraag raadsman verdachte: Geldt dit ook voor de factuur met betrekking tot [J] , [K] of [L] ?
Antwoord medeverdachte: Ja, ook deze facturen heeft [verdachte] geredigeerd.
Vraag: U wist dan dat er een factuur verzonden zou worden met een bepaald bedrag?
Antwoord: Ja, dat kreeg ik door van [verdachte] en de omschrijving kreeg ik op van [verdachte] .
165. Een geschrift, te weten een overzicht van 10 december 2009 (documentnummer PO1.01.004.02) (doorgenummerde pagina 080462). Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
[verdachte] (hof: de verdachte) opgenomen:
Kalingrad € 7.000
Duitsland € 20.500
Kalingrad € 8.000
Kalingrad € 5.000
12-1-2008 € 100.000
Minus ontv. facturen € 85.500
166. Een proces-verbaal van verhoor van 1 november 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (doorgenummerde pagina's 080450 tot en met 080456). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 1 november 2010 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 6] :
Vraag: Wij tonen u een overzicht, gedateerd 10 december 2009 (door ons genummerd P01.01.004.02).
Antwoord: Ik heb dit overzicht gemaakt.
Vraag: Kunt u ons vertellen wat bedoeld wordt met ' [verdachte] opgenomen'? Wordt met ' [verdachte] ' [verdachte] bedoeld?
Antwoord: Met [verdachte] wordt hier bedoeld [verdachte] . Met door [verdachte] opgenomen wordt bedoeld dat ik die bedragen aan [verdachte] heb uitbetaald op basis van door [A] B.V. aan mijn bedrijf gestuurde facturen. Ik stuurde een rekening aan bedrijven waarvoor ik geen werkzaamheden had verricht, maar deze waren verricht door [verdachte] .
167. Een proces-verbaal van verhoor van 13 december 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 3] (doorgenummerde pagina's 080574 tot en met 080581). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 13 december 2010 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van de verdachte:
Vraag verbalisant: Wij tonen u een financieel overzicht met de datum 10 december 2009 van [G] B.V. Wat kunt u hierover verklaren?
Antwoord verdachte: Op het formulier staat ' [verdachte] opgenomen'. Hiermee wordt bedoeld de bedragen waarvoor [A] B.V. een rekening aan [betrokkene 6] [het hof begrijpt: [G] B.V.] heeft gestuurd.
Vraag verbalisant: Er staat op het formulier: Minus ontv. facturen € 85.500. Waar staat dit voor?
Antwoord verdachte: Dit slaat op de facturen waarvan ik aan [G] heb gevraagd om deze uit te schrijven aan andere bedrijven.
Vraag verbalisant: Dekt hetgeen op de facturen staat de lading?
Antwoord verdachte: Het is weer hetzelfde liedje als voor de andere facturen van [A] B.V. aan [G] B.V. Het had eigenlijk meer te maken met het opnemen van een tegoed dat ik bij [betrokkene 6] had uitstaan, dan met wat er op de factuur aan [betrokkene 6] terecht kwam.
168. Een proces-verbaal van bevindingen van 16 februari 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] (doorgenummerde pagina's 080220 tot en met 080234). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
In de administratie van [A] B.V. werd een nota aangetroffen welke gericht was aan [G] B.V. Deze nota was gedateerd 12 januari 2007. De nota heeft als omschrijving: Hierdoor declareren wij u, wegens verstrekte adviezen investeringsprojecten te Duitsland in 2006 conform, afspraak.
In de administratie van [A] B.V. werd een nota aangetroffen welke gericht was aan [G] B.V. Deze nota was gedateerd 17 januari 2007. De nota heeft als omschrijving: Hierdoor declareren wij u, wegens verstrekte adviezen investeringsprojecten te Kalingrad in 2006 conform, afspraak.
In de administratie van [A] B.V. werd een nota aangetroffen welke gericht was aan [G] B.V. Deze nota was gedateerd 1 maart 2007. De nota heeft als omschrijving: Hierdoor declareren wij u, wegens verstrekte adviezen investeringsprojecten te Kalingrad 2 in 2006 conform, afspraak.
In de administratie van [A] B.V. werd een nota aangetroffen welke gericht was aan [G] B.V. Deze nota was gedateerd 15 september 2007. De nota heeft als omschrijving: Hierdoor declareren wij u, wegens verstrekte adviezen investeringsprojecten te Kalingrad in 2007 conform, afspraak.
In de administratie van [A] B.V. werd een nota aangetroffen welke gericht was aan [G] B.V. Deze nota was gedateerd 12 januari 2008. De nota heeft als omschrijving: Hierdoor declareren wij u, wegens verstrekte adviezen investeringsprojecten te Roemenië in 2007 conform, afspraak.
(...)
geldbedrag 5.950
171. Een geschrift, te weten een rekeningafschrift van een bankrekeningnummer [0001] op naam van [A] B.V. van 20 september 2007 (doorgenummerde pagina 080307).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Boekdatum Omschrijving Bedrag bij
18-09 [G] BV 5.950
Factuunr. 17
geldbedrag € 119.000
172. Een geschrift, te weten een rekeningafschrift van een bankrekeningnummer [0001] op naam van [A] B.V. van 17 januari 2008 (doorgenummerde pagina 080311).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Boekdatum Omschrijving Bedrag bij
17-01 [G] BV 119.000
Factuur 2008/01."
3.2.3.
Het Hof heeft het onder 8 bewezenverklaarde gekwalificeerd als witwassen, meermalen gepleegd en medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd. Ten aanzien van de bewezenverklaring en kwalificatie heeft het Hof het volgende overwogen:
"De standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging.
Het Openbaar Ministerie heeft betoogd dat kan worden bewezenverklaard dat de verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met één of meer anderen, de tenlastegelegde geldbedragen heeft witgewassen. Daartoe heeft het Openbaar Ministerie aangevoerd dat de verdachte de herkomst van de uit omkoping of valsheid in geschrift afkomstige geldbedragen heeft verhuld door middel van valse facturen en/of door de geldbedragen te doen overmaken naar de rekening van de Makelaardij en/of [A] in plaats van naar de rekening van de verdachte zelf.
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte van het onder 8 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat, voor zover het hof van oordeel is dat de geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn, niet kan worden bewezenverklaard dat de verdachte de geldbedragen heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet of daarvan gebruik heeft gemaakt, omdat geen sprake is van gedragingen die gericht zijn geweest op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de geldbedragen, terwijl evenmin de intentie van de verdachte daar op was gericht.
Het hof begrijpt deze verweren aldus dat de raadsman heeft betoogd, primair, dat de verdachte van het onder 8 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken, omdat niet kan worden bewezenverklaard dat de tenlastegelegde geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn en het bewijs van opzet ontbreekt en, subsidiair, dat de verdachte van het onder 8 tenlastegelegde moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat de geldbedragen onmiddellijk uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf afkomstig zijn en geen sprake is van een voor de kwalificatie als witwassen vereiste verbergings- of verhullingshandeling.
Het hof overweegt als volgt.
(...)
Ten aanzien van de tenlastegelegde geldbedragen van € 5.950 en € 119.000 (zaaksdossier [G] ) overweegt het hof dat de verdachte deze geldbedragen in [A] heeft verworven en voorhanden gehad, terwijl hij wist dat deze afkomstig waren uit valsheid in geschrift. De verdachte heeft de herkomst van de geldbedragen verhuld door aan de betalingen van de geldbedragen facturen ten grondslag te leggen die suggereerden dat de geldbedragen een legale herkomst hadden. Die facturen houden namelijk in dat de verdachte werkzaamheden had verricht voor de Makelaardij, terwijl daarvan in werkelijkheid geen sprake was.
Het verweer dat het opzet van de verdachte niet was gericht op witwassen, wordt door het hof verworpen. De in dit verband aangevoerde omstandigheid dat de verdachte slechts wilde dat donaties of betalingen niet in verband konden worden gebracht met het vullen van zijn verkiezingskas en dat hij iedere schijn van belangenverstrengeling wilde voorkomen, benadrukt juist dat de verdachte zich moeite heeft getroost de herkomst van de betaalde geldbedragen te verhullen."
3.3.1.
Het middel klaagt ten eerste over het oordeel van het Hof dat de in de bewezenverklaring genoemde geldbedragen van € 119.000,- en € 5.950,- (zaaksdossier [G] ) afkomstig zijn uit enig misdrijf, te weten valsheid in geschrift. Blijkens de onder 3.2.2 en 3.2.3 weergegeven bewijsvoering - meer in het bijzonder de bewijsmiddelen 165, 166 en 167 - heeft het Hof vastgesteld dat aan voornoemde, door [G] B.V. (hierna: [G] B.V.) aan [A] B.V. overgemaakte, bedragen facturen ten grondslag lagen van [G] B.V. aan bedrijven waarvoor door [G] B.V. geen werkzaamheden waren verricht. Hierin ligt als 's Hofs oordeel besloten dat deze facturen van [G] B.V. vals waren. Gelet hierop is het oordeel van het Hof dat voornoemde bedragen afkomstig zijn uit valsheid in geschrift - en derhalve uit enig misdrijf - niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. In zoverre faalt het middel.
3.3.2.
Het middel klaagt ten tweede - met een beroep op de recente rechtspraak van de Hoge Raad inzake, kort gezegd, de kwalificatie-uitsluiting in witwaszaken ingeval het betreft het verwerven of voorhanden hebben van onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstige voorwerpen - dat het Hof het bewezenverklaarde voor zover het betreft de voormelde geldbedragen van € 119.000,- en € 5.950,- ten onrechte heeft gekwalificeerd als witwassen. Het middel berust blijkens de toelichting op de opvatting dat het Hof heeft geoordeeld dat het geldbedragen betreft die onmiddellijk afkomstig zijn uit door de verdachte zelf begane strafbare feiten. Die opvatting berust echter op een onjuiste lezing van het bestreden arrest, nu het Hof - zoals onder 3.3.1 is overwogen - heeft geoordeeld dat aan de door [G] B.V. aan[A] B.V. overgemaakte bedragen valse facturen ten grondslag lagen van [G] B.V. aan andere bedrijven. Ook in zoverre faalt het middel.
4. Beoordeling van het tiende namens de verdachte voorgestelde middel
4.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2.
Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van twee jaren en zes maanden.
5. Beoordeling van de middelen voor het overige
De middelen kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
6. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze twee jaren en vier maanden beloopt;
verwerpt de beroepen voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 februari 2017.
Conclusie 25‑10‑2016
Inhoudsindicatie
Veroordeling voormalig gedeputeerde Provincie Noord-Holland wegens omkoping, witwassen, medeplegen valsheid in geschrift en feitelijk leidinggeven aan valsheid in geschrift begaan door een rechtspersoon. OM-cassatie en cassatie verdachte. Middelen m.b.t. o.a. (i) beroep op kwalificatie-uitsluiting witwassen; (ii) de bewezenverklaring dat geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn; (iii) de bewezenverklaring dat de verdachte redelijkerwijs vermoedde dat de gift van € 5.950,- is gedaan met betrekking tot zijn bediening van gedeputeerde van de provincie Noord-Holland. HR verwerpt de beroepen.
Nr. 15/03913 Zitting: 25 oktober 2016 | Mr. W.H. Vellinga Conclusie inzake: [verdachte] |
1. De verdachte is bij arrest van 7 april 2015 door het Gerechtshof Amsterdam wegens 1 “als gedeputeerde een gift aannemen, wetende dat deze hem gedaan wordt teneinde hem te bewegen om, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn bediening iets te doen of na te laten of ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn huidige bediening is gedaan of nagelaten, meermalen gepleegd, en als gedeputeerde een gift aannemen, redelijkerwijs vermoedende dat deze hem gedaan wordt teneinde hem te bewegen om, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn bediening iets te doen of na te laten of ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn huidige bediening is gedaan of nagelaten, 2 “als gedeputeerde een belofte aannemen, wetende dat deze hem gedaan wordt teneinde hem te bewegen om, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn bediening iets te doen of na te laten, en als gedeputeerde een gift aannemen, wetende dat deze hem gedaan wordt ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn huidige bediening is gedaan of nagelaten”, 3 “als gedeputeerde een gift aannemen, redelijkerwijs vermoedende dat deze hem gedaan wordt teneinde hem te bewegen om, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn bediening iets te doen of na te laten of ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn huidige bediening is gedaan of nagelaten, meermalen gepleegd, 4 “als gedeputeerde een belofte aannemen, wetende dat deze hem gedaan wordt teneinde hem te bewegen om, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn bediening iets te doen of na te laten”, 5 “als gedeputeerde een gift aannemen, redelijkerwijs vermoedende dat deze hem gedaan wordt teneinde hem te bewegen om, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn bediening iets te doen of ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn huidige bediening is gedaan”, 6 “voortgezette handeling van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, waaraan hij feitelijk leiding heeft gegeven en opzettelijk voorhanden hebben van een vals geschrift, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd, waaraan hij feitelijk leiding heeft gegeven”, 7 “medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd” en 8 “witwassen, meermalen gepleegd, en medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaar en zes maanden.
Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij Provincie Noord-Holland toegewezen tot een bedrag van € 10.000,--, voor dat bedrag een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
2. De Advocaat-Generaal bij het ressortsparket heeft één middel van cassatie voorgesteld. Namens de verdachte heeft mr. Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, tien middelen van cassatie voorgesteld. Mr. Kelder heeft het middel van de Advocaat-Generaal weersproken bij schriftuur houdende tegenspraak. Bij faxbericht van 22 juni 2016 heeft mr. Kelder het eerste middel ingetrokken.
3. Deze zaak gaat over het volgende. Verdachte was tot 4 juli 2001 middellijk aandeelhouder van [A] BV, een bedrijf dat zich - kort gezegd - bezig hield met advisering en bemiddeling in de onroerend goed-sector. Toen verdachte wethouder werd van de gemeente Amsterdam werden de aandelen in [L] BV (hierna: [L] ), die alle aandelen hield van [A] , door de verdachte overgedragen aan zijn echtgenote en werd zij tevens benoemd als directeur van [L] . De verdachte verzorgde de dagelijkse administratie van beide vennootschappen, hij diende de aangiften omzetbelasting in en beschikte over de rekeningen van de vennootschappen.Op 15 januari 2005 werd de verdachte lid van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland; als zodanig was hij belast met onder meer de portefeuille Ruimtelijke Ordening. Deze functie vervulde hij tot 6 juli 2009.
Het middel van de Advocaat-Generaal
4. Het middel klaagt dat het arrest van het hof getuigt van een onjuiste rechtsopvatting althans onvoldoende dan wel onbegrijpelijk is gemotiveerd omdat het hof de vrijspraak van het onderdeel 'in strijd met zijn plicht' (onder meer) heeft gebaseerd op zijn overweging dat - kort gezegd - hiervan sprake is als de tegenprestatie van de gedeputeerde op zichzelf onrechtmatig is.
5. Aan de verdachte is onder 1 tot en met 5 tenlastegelegd:
“Feit 1 : [N] / [M]
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 6 juli 2009 te Haarlem en/of Amsterdam en/of Hattem en/of, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) althans alleen, als ambtenaar (in de functie van Lid van de Provinciale Staten Noord-Holland en/of Gedeputeerde van het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland), (al dan niet via [A] B.V. en/of [G] BV)
(om) (een) gift(en) en/of (een) belofte(n) en/of (een) dienst(en),
te weten
a) (een gift van) EUR 11.900 (betaald op 20 mei 2005)
b) (een gift van) EUR 107.100 (betaald op 30 december 2005)
c) (een gift van) EUR 59.500 (betaald op 10 februari 2006)
d) (een gift van) EUR 14.875 (betaald op 6 februari 2007)
e) (een gift van) EUR 20.000 (betaald op 21 juli 2008)
verleend en/of aangeboden en/of gedaan door
a) [betrokkene 8] (in zijn hoedanigheid van directeur/bestuurder van [M] B.V.) en/of [M] B.V. en/of
b) [betrokkene 7] (in zijn hoedanigheid van directeur/bestuurder van [N] B.V.) en/of [N] B.V. en/of
c) [betrokkene 7] (in zijn hoedanigheid van directeur/bestuurder van [N] B.V.) en/of [N] B.V. en/of
d) [betrokkene 7] (in zijn hoedanigheid van directeur/bestuurder van [N] B.V;) en/of [N] B.V. en/of
e) [betrokkene 7] (in zijn hoedanigheid van directeur/bestuurder van [N] B.V.) en/of [N] B.V.
I. heeft aangenomen terwijl hij, verdachte,
(telkens) wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze/die gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en) hem werd(en) gedaan teneinde hem te bewegen om al dan niet in strijd met zijn plicht in zijn bediening iets te doen of na te laten (sub 1) en/of
(telkens) wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze/die gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en) hem werd(en) gedaan tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem al dan niet in strijd met zijn plicht in zijn huidige en/of vroegere bediening is gedaan of nagelaten (sub 2)
en/of
II. heeft gevraagd
(telkens) teneinde hem, verdachte, te bewegen om al dan niet in strijd met zijn plicht in zijn bediening iets te doen of na te laten (sub 3) en/of
(telkens) tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, verdachte, al dan niet in strijd met zijn plicht, in zijn huidige en/of vroegere bediening is gedaan of nagelaten (sub 4)
te weten het (telkens)
- (anders dan om zakelijke redenen) begunstigen van [betrokkene 8] en/of [M] B.V. en/of [betrokkene 7] en/of [N] B.V. en/of
- aangaan en/of onderhouden van een relatie tussen hem verdachte en [betrokkene 8] en/of [M] B.V. en/of [betrokkene 7] en/of [N] B.V., teneinde (aldus) voor hen een voorkeursbehandeling te bewerkstelligen, en/of
- ten gunste van [betrokkene 8] en/of [M] B.V. en/of [betrokkene 7] en/of [N] B.V. (pogen te) beïnvloeden van besluitvormingsprocedures van de provincie Noord-Holland) en/of (een) (beslissingsbevoegde) collega('s) en/of
- verrichten van diensten aan (een) private partije(en)in de vorm van adviseren bij de overname van [M] BV door [O] en/of (vanuit zijn hoedanigheid als gedeputeerde) het met elkaar in contact brengen/aan elkaar koppelen van (de private partijen) [M] BV en [O] en/of
- (ten gunste van [betrokkene 7] en/of [N] BV) (pogen te) beïnvloeden van
besluitvormingsprocedures van de provincie Noord-Holland met betrekking tot de ontwikkeling van het gebied de Hoek Noord-S-Park en/of
- het verrichten van diensten aan (een) private partije(en) in de vorm van adviseren en/of bemiddelen bij de Financiering voor de [N] BV voor het project Hoek Noord S-Park en/of
- het verrichten van diensten aan (een) private partije(en) in de vorm van adviseren en/of bemiddelen bij de verwerving door de [N] BV van gronden in de Lutkemeerpolder en/of
- (ten gunste van [betrokkene 7] en/of [N] BV) (pogen te) beïnvloeden van besluitvormingsprocedures van de provincie Noord-Holland met betrekking tot de ontwikkeling van het gebied Lutkemeren en/of
- met aanwending van zijn gezag en invloed in de provincie Noord-Holland, pogen een betere positie te bewerkstelligen voor [betrokkene 8] en/of [M] B.V. en/of [betrokkene 7] en/of. [N] B.V. binnen de provincie Noord-Holland,
zulks terwijl hij, verdachte, dit/deze feit(en) (telkens) heeft begaan in verband met zijn hoedanigheid als Lid van de Provinciale Staten Noord-Holland en/of als Gedeputeerde van het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland;
Feit 2: [P]
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 15 januari 2005 tot en met 6 juli 2009 te Haarlem en/of Amsterdam en/of Hattem en/of Bergen aan Zee, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) althans alleen, als ambtenaar (in de functie van Gedeputeerde van het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland), (al dan niet via [A] B.V. en/of [G] BV)
(om) (een) gift(en) en/of (een) belofte(n) en/of (een) dienst(en),
te weten
- een belofte (gedaan op 20 december 2006) van NFL 1.000.0000 (omgerekend EUR 453.780, zijnde de helft van een extra winstaandeel voor [P] BV, indien het bestemmingsplan van de verkochte percelen [a-straat] zal worden gewijzigd zodanig dat woningbouw, kantoorbouw en/of industriële bouw op deze gronden zal zijn toegestaan) en/of
- (twee, althans een of meer giften van) EUR 7.140 (betaald op 22 december 2006 en/of 8 januari 2007) en/of ,
- (een gift van) EUR 59.500 (betaald op 15 juli 2007)
- een belofte van EUR 425.000 (gedaan op 7 december 2009) (indien "eigendom [Q] valt in bouw bestemmingsplan. Voor woningbouw wat onherroepelijk is en geen bezwaar meer mogelijk")
verleend en/of aangeboden en/of gedaan door [betrokkene 9] (in zijn hoedanigheid van directeur en/of enig aandeelhouder van [P] B.V.) en/of door (een of meer medewerker(s) van) [P] B.V.,
I. heeft aangenomen terwijl hij, verdachte,
(telkens) wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze/die gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en) hem werd(en) gedaan teneinde hem te bewegen om al dan niet in strijd met zijn plicht in zijn bediening iets te doen of na te laten (sub 1) en/of
(telkens) wist of redelijkerwijs vermoedde dat .deze/die gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en) hem werd(en) gedaan tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem al dan niet in strijd met zijn plicht in zijn huidige en/of vroegere bediening is gedaan of nagelaten (sub 2)
en/of
II. heeft gevraagd
(telkens) teneinde hem, verdachte, te bewegen om al dan niet in strijd met zijn plicht in zijn bediening iets te doen of na te laten (sub 3) en/of
(telkens) tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, verdachte, al dan niet in strijd met zijn plicht, in zijn huidige en/of vroegere bediening is gedaan of nagelaten (sub 4)
te weten het (telkens)
- (anders dan om zakelijke redenen) begunstigen van [betrokkene 9] en/of [P] BV, en/of
- aangaan en/of onderhouden van een relatie tussen hem verdachte en [betrokkene 9] en/of [P] BV, teneinde (aldus) voor hen een voorkeursbehandeling te bewerkstelligen, en/of
- ten gunste van [betrokkene 9] en/of [P] .BV (pogen te) beïnvloeden van besluitvormingsprocedures van de provincie Noord-Holland) en/of (een) (beslissingsbevoegde) collega('s) en/of
- (pogen) druk uit te oefenen om woningbouw in de Bovenkerkerpolder gemeente Amstelveen te realiseren door het grondgebied, ondanks een negatief ambtelijk advies, op te laten nemen in de structuurvisie, en/of
- met aanwending van zijn gezag en invloed in de provincie Noord-Holland, pogen een betere positie te bewerkstelligen voor [betrokkene 9] en/of [P] BV binnen de provincie Noord-Holland,
zulks terwijl hij, verdachte, dit/deze feit(en) (telkens) heeft begaan in verband met zijn hoedanigheid als Gedeputeerde van het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland;
Feit 3: [G]
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 15. januari 2005 tot en met 6 juli 2009 te Haarlem en/of Amsterdam en/of Hattem en/of Vinkeveen en/of Overveen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) althans alleen, als ambtenaar (in de functie van Gedeputeerde van het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland), (al dan niet via [A] B.V, en/of [G] BV)
(om) (een) gift(en) en/of (een) belofte(n) en/of (een) dienst(en),
te weten
a) (een gift van) EUR 24.395 (betaald op 24 mei 2007)
b) (een gift van) EUR 4.165 (betaald op 13 april 2007)
c) (een gift van) EUR 4.165 (betaald op 7 maart 2007)
d) (een gift van) EUR 9.520 (betaald op 5 april 2007)
althans enige gift en/of belofte en/of dienst,
verleend en/of aangeboden en/of gedaan (via [G] BV) door
a) [betrokkene 10] (in zijn hoedanigheid van directeur/bestuurder van [H] BV) en/of [H] BV en/of
b) [betrokkene 11] (in zijn hoedanigheid van directeur/bestuurder van [I] BV) en/of [I] BV en/of
c) [betrokkene 12] (in zijn hoedanigheid van directeur/bestuurder van [J] BV en/of [R] BV en/of [R] BV/BPO) en/of [J] BV en/of [R] BV en/of [R] BV/BPO en/of
d) [betrokkene 13] (in zijn hoedanigheid van bestuurder/directeur van [K] BV en/of [S] ) en/of [K] BV en/of [S]
I. heeft aangenomen terwijl hij, verdachte,
(telkens) wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze/die gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en) hem werd(en) gedaan teneinde hem te bewegen om al dan niet in strijd met zijn plicht in zijn bediening iets te doen of na te laten (sub 1) en/of
(telkens) wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze/die gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en) hem werd(en) gedaan tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem al dan niet in strijd met zijn plicht in zijn huidige en/of vroegere bediening is gedaan of nagelaten (sub 2)
en/of
II. heeft gevraagd
(telkens) teneinde hem, verdachte, te bewegen om al dan niet in strijd met zijn plicht in zijn bediening iets te doen of na te laten (sub 3) en/of (telkens) tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, verdachte, al dan niet in strijd met zijn plicht, in zijn huidige en/of vroegere bediening is gedaan of nagelaten (sub 4)
te weten het (telkens)
- (anders dan om zakelijke redenen) begunstigen van [betrokkene 10] en/of [H] BV en/of [betrokkene 11] en/of [I] BV en/of [betrokkene 12] en/of [J] BV en/of [R] BV en/of [R] BV/BPO en/of [betrokkene 13] en/of [K] BV en/of [S] , en/of
- aangaan en/of onderhouden van een relatie tussen hem verdachte en [betrokkene 10] en/of [H] BV en/of [betrokkene 11] en/of [I] BV en/of [betrokkene 12] en/of [J] BV en/of [R] BV en/of [R] BV/BPO en/of [betrokkene 13] en/of [K] BV en/of [S] , teneinde (aldus) voor hen een voorkeursbehandeling te bewerkstelligen, en/of
- ten gunste van [betrokkene 10] en/of [H] BV en/of [betrokkene 13] en/of [K] BV en/of [S] , (pogen te) beïnvloeden van besluitvormingsprocedures van de provincie Noord-Holland) en/of (een) (beslissingsbevoegde) collega('s) en/of
- met aanwending van zijn gezag en invloed in de provincie Noord-Holland, pogen een betere positie te bewerkstelligen voor [betrokkene 10] en/of [H] BV en/of [betrokkene 11] en/of [I] BV en/of [betrokkene 12] en/of [J] BV
en/of [R] BV en/of [R] BV/BPO en/of [betrokkene 13] en/of [K] BV en/of [S] , binnen de provincie Noord-Holland,
zulks terwijl hij, verdachte, dit/deze feit(en) (telkens) heeft begaan in verband met zijn hoedanigheid als Gedeputeerde van het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland;
Feit 4: huisbankierschap
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 15 januari 2005 tot en met 6 juli 2009 te Haarlem en/of Amsterdam en/of Hattem en/of Heerenveen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) althans alleen, als ambtenaar (in de functie van Gedeputeerde van het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland), (al dan niet via [A] B.V. en/of [G] BV)
(om) (een) gift(en) en/of (een) belofte(n) en/of (een) dienst(en),
te weten
a) een (belofte (gedaan op 1 oktober 2006 en/of 1 mei 2007) van een) kwartaalfee van EUR 6.000 (exclusief BTW) en/of
b) een (belofte (gedaan op 1 oktober 2006 en/of 1 mei 2007) van een) additionele courtage van 25% bij nader overeen te komen opdrachten en/of bemiddelingen en/of
c) (een of meer gift(en) van) EUR 7.497 en/of EUR 7.140 (betaald op 4 januari 2007 en/of 20 september 2007 en/of
d) (een belofte (gedaan op 9 januari 2008) van) de helft van de door Fortis Bank Nederland BV aan [T] BV en/of [betrokkene 14] te betalen provisie(s),
althans enige gift en/of belofte en/of dienst,
verleend en/of aangeboden en/of gedaan door [betrokkene 14] (in zijn hoedanigheid van directeur bij [U] BV (a en/of b en/of c) en en/ of van [T] BV (d) ) en/of (een of meer medewerker(s) van) [U] BV en/of [T] BV,
I. heeft aangenomen terwijl hij, verdachte,
(telkens) wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze/die gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en) hem werd(en) gedaan teneinde hem te bewegen om al dan niet in strijd met zijn plicht in zijn bediening iets te doen of na te laten (sub 1) en/of
(telkens) wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze/die gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en) hem werd(en) gedaan tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem al dan niet in strijd met zijn plicht in zijn huidige en/of vroegere bediening is gedaan of nagelaten (sub 2)
en/of
II. heeft gevraagd
(telkens) teneinde hem, verdachte, te bewegen om al dan niet in strijd met zijn plicht in zijn bediening iets te doen of na te laten (sub 3) en/of (telkens) tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, verdachte, al dan niet in strijd met zijn plicht, in zijn huidige en/of vroegere bediening is gedaan of nagelaten (sub 4)
te weten het (telkens) ,
- (anders dan om zakelijke redenen) begunstigen van Fortis Bank Nederland NV en/of [betrokkene 14] en/of [U] BV en/of [T] BV en/of
- aangaan en/of onderhouden van een relatie tussen hem verdachte en [betrokkene 14] en/of [U] BV en/of [T] BV teneinde (aldus) een voorkeursbehandeling te bewerkstelligen voor [betrokkene 14] en/of [U] BV en/of [T] BV en/of
- verstrekken/delen van (nog) geheime en/of vertrouwelijke en/of interne/gemeentelijke en/of niet- openbare en/of concurrentiegevoelige informatie aan/met [betrokkene 14] en/of (een) andere medewerker(s) van [U] BV en/of [T] BV en/of Fortis Bank Nederland NV (anders dan om zakelijke redenen) ten gunste van voornoemde bedrijven en/of
- ten gunste van [betrokkene 14] en/of [U] BV en/of [T] BV en/of Fortis Bank Nederland NV beïnvloeden van besluitvormingsprocedures (over het huisbankierschap) van de provincie Noord-Holland) en/of (een) (beslissingsbevoegde) collega('s) en/of
- met aanwending van zijn gezag en invloed in de provincie Noord-Holland, al dan niet buiten de gebruikelijke procedures om, gepoogd een beter positie te bewerkstelligen voor [betrokkene 14] en/of [U] BV en/of [T] BV en/of Fortis Bank Nederland NV,
- (anders dan om zakelijke redenen) toezeggen van (een) toekomstig(e) werk(en) en/of opdracht(en) en/of project(en) aan [U] BV en/of [T] BV en/of Fortis Nederland NV,
zulks terwijl hij, verdachte, dit/deze feit(en) (telkens) heeft begaan in verband met zijn hoedanigheid als Gedeputeerde van het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland;
Feit 5 [B]
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 15 januari 2005 tot en met 6 juli 2009 te Haarlem en/of Amsterdam en/of Hattem, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) althans alleen, als ambtenaar (in de functie van Gedeputeerde van het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland), (al dan niet via [A] B.V. en/of [G] BV)
(om) (een) gift(en) en/of (een) belofte(n) en/of (een) dienst(en), te weten, een
- (een gift van) een retourvliegticket naar Roemenië (van 1 tot en met 3 oktober 2006) en/of
- (een gift van) een retourvliegticket naar Turkije (van 27 tot en met 29 oktober 2006) en/of
- (een gift van) EUR 5.950 (betaald op 29 maart 2007)
althans enige gift en/of belofte en/of dienst,
verleend en/of aangeboden en/of gedaan door [betrokkene 1] (in zijn hoedanigheid van directeur en/of bestuurder van [B] BV) en/of [B] BV en/of [C] BV,
I. heeft aangenomen terwijl hij, verdachte,
(telkens) wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze/die gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en) hem werd(en) gedaan teneinde hem te bewegen om al dan niet in strijd met zijn plicht in zijn bediening iets te doen of na te laten (sub 1 ) en/of
(telkens) wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze/die gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en) hem werd(en) gedaan tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem al dan niet in strijd met zijn plicht in zijn huidige en/of vroegere bediening is gedaan of nagelaten (sub 2)
en/of
II. heeft gevraagd
(telkens) teneinde hem, verdachte, te bewegen om al dan niet in strijd met zijn plicht in zijn bediening iets te doen of na te laten (sub 3) en/of
(telkens) tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, verdachte, al dan niet in strijd met zijn plicht, in zijn huidige en/of vroegere bediening is gedaan of nagelaten (sub 4)
te weten het (telkens)
- (anders dan om zakelijke redenen) begunstigen [betrokkene 1] en/of [B] BV en/of [C] BV, en/of
- aangaan en/of onderhouden van een relatie tussen hem verdachte en [betrokkene 1] en/of [B] BV en/of [C] BV teneinde (aldus) een voorkeursbehandeling te bewerkstelligen voor [betrokkene 1] en/of [B] BV en/of [C] BV en/of
- verstrekken/delen van (nog) geheime en/of vertrouwelijke en/of interne/gemeentelijke en/of niet- openbare informatie aan/met [betrokkene 1] en/of [B] BV en/of [C] BV(anders dan om zakelijke redenen) ten gunste van voornoemd(e) bedrij(f)(ven) en/of
- met aanwending van zijn gezag en invloed in de provincie Noord-Holland gepoogd een beter positie te bewerkstelligen voor [betrokkene 1] en/of [B] BV en/of [C] BV door deze persoon en/of bedrijven uit te (laten) nodigen voor handelsevenementen,
zulks terwijl hij, verdachte, dit/deze feit(en) (telkens) heeft begaan in verband met zijn hoedanigheid als Gedeputeerde van het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland;”
6. Het onder 1 tot en met 5 tenlastegelegde is toegespitst op overtreding van het bepaalde in art. 363 c.q. 362 (oud) Sr. Derhalve moet worden aangenomen dat de in de tenlastelegging onder 1 tot en met 5 voorkomende term “in strijd met zijn plicht” aldaar is gebezigd in dezelfde betekenis als waarin deze voorkomt in art. 363 (oud) Sr.
7. Het hof heeft met betrekking tot “in strijd met zijn plicht” zoals dat voorkomt in het onder 1 tot en met 5 tenlastegelegde overwogen:
“Feiten 1 tot en met 5: (niet) in strijd met zijn plicht
Voor het antwoord op de vraag of de verdachte heeft gehandeld in strijd met zijn plicht als bedoeld in artikel 363 (oud) Sr (feiten I tot en met 5) stelt het hof voorop dat hiervan sprake is als de tegenprestatie van de gedeputeerde op zichzelf onrechtmatig is, los van de omstandigheid dat er een gift of belofte tegenover stond. Het gaat daarbij niet om de voor de ambtenaar geldende plicht om geen geschenken aan te nemen, maar om de geoorloofdheid van hetgeen van de ambtenaar wordt verlangd. In een andere benadering zou artikel 362 (oud) Sr, passieve ambtelijke omkoping zonder in strijd te handelen met de op de ambtenaar rustende plicht, geen zelfstandige betekenis hebben.
Aan een gedeputeerde zijn ruime mogelijkheden gelaten afwegingen te maken in het belang van de provincie en beleidsbeslissingen te nemen. Het door het Openbaar Ministerie aangevoerde bewijs bevat naar het oordeel van het hof onvoldoende aanknopingspunten om de reikwijdte van de bevoegdheden van de verdachte in zijn hoedanigheid van gedeputeerde in relatie tot de hem specifiek verweten handelingen vast te stellen. De verwijzing van het Openbaar Ministerie naar onder meer het gelijkheidsbeginsel, de artikelen 14 en 158 van de Provinciewet en de in 2015 ingevoerde wetgeving over onder meer het vervullen en melden van nevenfuncties is daartoe ontoereikend nu die bepalingen te algemeen zijn om zonder meer aan het bewijs te kunnen bijdragen of niet van kracht waren in de tenlastegelegde periode. Ook de gedragscode ambtelijke integriteit Noord-Holland 2006 biedt hiervoor geen basis omdat uit de bewijsmiddelen in het dossier niet kan worden afgeleid welke concrete gedragingen, begaan door de verdachte, per tenlastegelegd feit meebrengen dat hij heeft gehandeld in strijd met zijn plicht. Alhoewel de handelwijze van de verdachte in zijn hoedanigheid van gedeputeerde zeer veel te wensen overliet, is dit zonder nader bewijs, onvoldoende voor het oordeel dat hij heeft gehandeld in strijd met zijn plicht.”
8. In de toelichting op het middel wordt gesteld dat het hof door te overwegen dat er sprake moet zijn van op zichzelf onrechtmatig handelen wil er sprake zijn van 'in strijd met plicht' dit bestanddeel te beperkt uitlegt. Een juiste uitleg, aldus de toelichting op het middel, is immers dat het gaat om niet-neutraal handelen. Reeds het geven van een voorkeursbehandeling kan in strijd zijn met de ambtsplicht.
9. Het hof verstaat blijkens zijn hiervoor aangehaalde overweging onder handelen in strijd met zijn plicht als bedoeld in art. 363 Sr handelen dat in strijd is met hetgeen van een ambtenaar wordt verlangd en als zodanig niet geoorloofd is. Daarmee heeft het hof niet uitgesloten dat ook het geven van een voorkeursbehandeling in strijd met de op de ambtenaar rustende plicht kan zijn. Naar het oordeel van het hof valt onder handelen in strijd met een op een ambtenaar rustende plicht als bedoeld in art. 363 Sr niet (ook) te begrijpen het aannemen van een geschenk in strijd met de op de ambtenaar rustende plicht. Voor het overige valt uit de overwegingen van het hof niet af te leiden dat het hof een engere uitleg van “handelen in strijd met zijn plicht” heeft gehanteerd dan handelen in strijd met zijn ambtsplicht. Het middel mist dus feitelijke grondslag.
10. Het valt op dat het hof in de motivering van de vrijspraak van “handelen in strijd met zijn plicht” alleen aandacht geeft aan de vraag of de verdachte heeft gehandeld in strijd met zijn plicht en niet – zoals (ook) is tenlastegelegd – of de verdachte wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze/die gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en) hem werd(en) gedaan teneinde hem te bewegen om al dan niet in strijd met zijn plicht in zijn bediening iets te doen of na te laten. Daarover wordt in cassatie echter niet geklaagd.1.
11. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
De middelen van de verdachte
12. Het eerste middel is ingetrokken.
13. Het tweede middel klaagt dat in het proces-verbaal van de terechtzittingen van 13, 18 en 19 februari 2015 en 3, 4, 9,11, 18 en 25 maart 2015 niet is vermeld dat het onderzoek ter terechtzitting in het openbaar heeft plaatsgevonden zodat het er in cassatie voor moet worden gehouden dat het onderzoek op die terechtzittingen niet in het openbaar heeft plaatsgevonden. Dat betekent, aldus de toelichting op het middel, dat het onderzoek op die terechtzittingen en het naar aanleiding daarvan gewezen arrest aan nietigheid lijden.
14. Het onderzoek ter terechtzittingen van 22 juli 2014 en 12 februari 2015 heeft volgens het daarvan opgemaakt proces-verbaal in het openbaar plaatsgevonden. Ter terechtzitting van 12 februari 2015 wordt het onderzoek op de terechtzitting onderbroken met de bepaling dat het zal worden hervat op 13 februari 2015 te 9.30 uur. De processen-verbaal van de volgende terechtzittingen bevatten steeds de mededeling dat het onderzoek ter terechtzitting wordt hervat en vervolgens - met uitzondering van het proces-verbaal van de terechtzitting van 25 maart 2015 - wordt onderbroken tot een nader genoemd dag en uur.
15. Art. 277 Sv (oud) Sv onderscheidt onderbreking en schorsing van het onderzoek. Onderbreking kan plaatsvinden wegens de uitgebreidheid van het onderzoek of de duur daarvan of voor het nemen van rust door de rechtbank. Daarom zal het – aldus Blok-Besier2.- doorgaans van korte duur zijn. Schorsing vindt plaats indien het belang van het onderzoek dit vordert. Het onderscheid tussen onderbreken en schorsen is – aldus opnieuw Blok-Besier3.- van belang voor de bijzondere gevolgen die aan schorsing worden verbonden.
16. Onderbreken en schorsen is thans geregeld in art. 319 Sv. In deze bepaling wordt eveneens onderscheiden tussen onderbreken en schorsen. Onderbreking van een onderzoek kan alleen voor bepaalde tijd plaatsvinden, schorsing van een onderzoek ook voor onbepaalde tijd (vgl. art. 319 lid 1 en 320 Sv). Bovendien worden aan onderbreken niet, aan schorsen wel bijzondere gevolgen verbonden, en wel voor wat betreft het oproepen van de verdachte, het slachtoffer, de getuigen etc. (art. 320 Sv) en de wijze van hervatting van het onderzoek na schorsing (art. 322 Sv).
17. Een onderzoek dat zo omvangrijk is dat het niet zonder enige onderbreking kan worden voltooid, louter daarom wordt onderbroken en eventueel op verschillende dagen plaats vindt, heeft te gelden als één onderzoek. Het zijn immers slechts de fysieke beperkingen aan mensen eigen die nopen tot spreiden van het onderzoek over meerdere dagdelen of dagen. Al naar gelang plaatselijk gebruik wordt van een onderzoek ter terechtzitting met één of meer onderbrekingen één doorlopend proces-verbaal opgemaakt met vermelding van de onderbrekingen of wordt - zoals in het onderhavige geval - van de verschillende dagen waarop het onderzoek plaatsvindt afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. Dat laatste doet er uit de aard der zaak niet aan af dat in feite van één doorlopend onderzoek sprake is.
18. Zou in de onderhavige zaak één doorlopend proces-verbaal zijn opgemaakt met vermelding van de onderbrekingen dan zou er geen twijfel over hebben bestaan dat het gehele onderzoek ter terechtzitting in het openbaar had plaatsgevonden. De enkele omstandigheid dat een iets andere werkwijze is gevolgd bij het vervaardigen van het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting maakt dit niet anders. Het gaat hier immers louter om een administratieve, niet om een inhoudelijke kwestie.
19. Een en ander brengt mee dat het er in cassatie voor moet worden gehouden dat het onderzoek voor zover dat ter terechtzittingen van 13, 18 en 19 februari 2015 en 3, 4, 9,11, 18 en 25 maart 2015 is verricht - zoals vermeld in het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting voor zover dat op 12 februari 2015 is uitgevoerd - in het openbaar heeft plaatsgevonden.
20. Het middel faalt dus bij gebrek aan feitelijke grondslag.
21. Het derde middel houdt in dat het hof het openbaar ministerie ten onrechte althans onvoldoende gemotiveerd ontvankelijk heeft geacht in de vervolging voor wat betreft de onder 1 t/m 5 bewezenverklaarde feiten.
22. In de toelichting op het middel wordt erop gewezen dat de onder 1 t/m 5 bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd in de periode van 15 januari 2005 tot en met 6 juli 2009, dat deze feiten opleveren overtreding van het bepaalde in art. 362 (oud) Sr en dat de verjaringstermijn voor art. 362 Sr ingevolge het bepaalde in art. 70 lid 1 onder 20 Sr zes jaar bedraagt. Nu - aldus de toelichting op het middel - het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg is aangevangen op 18 oktober 2012 en uit de stukken niet blijkt van een eerdere daad van vervolging waardoor de verjaring zou zijn gestuit, was de verjaring ter zake van een deel van de onder 1 t/m 5 tenlastegelegde en bewezenverklaarde feiten reeds voltooid voordat het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg was aangevangen. Het Hof heeft - aldus de toelichting op het middel - het openbaar ministerie derhalve ten onrechte ontvankelijk geacht in de vervolging van de in de gehele periode van 15 januari 2005 tot en met 6 juli 2009 gepleegde feiten, althans had met het oog op de wettelijke regeling van de verjaring minstgenomen blijk moeten geven van onderzoek naar de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de in de gehele periode van 15 januari 2005 tot en met 6 juli 2009 gepleegde feiten.
23. Of de vervolging ter zake van de in de periode van 15 januari 2005 tot en met 6 juli 2009 gepleegde feiten ten dele verjaard is, vergt een onderzoek van feitelijke aard, te weten naar de aanwezigheid van daden van vervolging die de verjaring hebben gestuit. Voor een dergelijk onderzoek is in cassatie geen plaats. Voor zover het middel klaagt dat het hof het openbaar ministerie ten onrechte ontvankelijk heeft geacht in de vervolging van de in de gehele periode van 15 januari 2005 tot en met 6 juli 2009 gepleegde feiten faalt het dus.
24. Art. 358 jo 359 Sv eist niet dat het oordeel dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging wordt gemotiveerd. Dit is, aldus de Hoge Raad, alleen anders wanneer uit de stukken van het geding het ernstig vermoeden oprijst dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de strafvervolging.4.Dat een dergelijk vermoeden uit de stukken van het geding oprijst wordt niet gesteld en is mijns inziens ook niet aan de orde. De tenlastegelegde feiten maken deel uit van een omvangrijk onderzoek waarin, naar de ervaring leert, alvorens de inleidende dagvaarding wordt uitgebracht, andere daden van vervolging worden verricht.5.Tekenend is in dit verband dat verdachtes raadsman een keur aan niet-ontvankelijkheidsverweren heeft gevoerd6.maar niet een beroep heeft gedaan op verjaring.
25. Het middel faalt.
26. Het vierde middel klaagt dat de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde feit onvoldoende met redenen is omkleed voor zover deze inhoudt dat de verdachte de bewezenverklaarde belofte “heeft aangenomen”.
27. Het hof heeft ten laste van de verdachte onder 2 ( [P] ) bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 15 januari 2005 tot en met 6 juli 2009 in Nederland als ambtenaar in de functie van Gedeputeerde van het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland, een gift en een belofte, te weten
- een belofte gedaan op 20 december 2006 van fl. 1.000.0000, zijnde de helft van een extra winstaandeel voor [P] BV, indien het bestemmingsplan van de verkochte percelen [a-straat] zou worden gewijzigd zodanig dat woningbouw, kantoorbouw en/of industriële bouw op deze gronden zou zijn toegestaan, en
- een gift van € 59.500 via [G] BV, betaald op 15 juli 2007, gedaan door [betrokkene 9] in zijn hoedanigheid van directeur en enig aandeelhouder van [P] BV heeft aangenomen terwijl hij, verdachte, wist dat die belofte hem werd gedaan teneinde hem te bewegen om, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn bediening iets te doen of na te laten en dat die gift hem werd gedaan ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn huidige bediening was gedaan of nagelaten, te weten het
- begunstigen [betrokkene 9] en/of [P] BV,
- onderhouden van een relatie tussen hem verdachte en [betrokkene 9] en [P] BV, teneinde voor hen een voorkeursbehandeling te bewerkstelligen,
- ten gunste [betrokkene 9] en [P] BV (pogen te) beïnvloeden van besluitvormingsprocedures van de provincie Noord-Holland,
- (pogen) druk uit te oefenen om woningbouw in de Bovenkerkerpolder gemeente Amstelveen te realiseren door het grondgebied, ondanks een negatief ambtelijk advies, op te laten nemen in de structuurvisie, en
- met aanwending van zijn gezag en invloed in de provincie Noord-Holland, pogen een betere positie te bewerkstelligen voor [betrokkene 9] en/of [P] BV binnen de provincie Noord-Holland, zulks terwijl hij, verdachte, deze feiten heeft begaan in verband met zijn hoedanigheid van Gedeputeerde van het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland.”
28. Het hof heeft op pagina 10 van zijn arrest met betrekking tot het bewijs overwogen:
“Beloften van fl. 1.000.000 en € 425.000 inzake de Bovenkerkerpolder te Amstelveen
De standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging.
Het Openbaar Ministerie heeft betoogd dat kan worden bewezenverklaard dat de verdachte beloften van fl. 1.000.000 en € 425.000 [betrokkene 9] of [P] BV (hierna: [P] ) heeft aangenomen, terwijl hij wist dat die beloften hem werden gedaan met betrekking tot zijn bediening van gedeputeerde van de provincie Noord-Holland. Daartoe heeft het Openbaar Ministerie aangevoerd dat de verdachte in die bediening heeft gehandeld in het zakelijke belang [betrokkene 9] en/of [P] , in het bijzonder door de Bovenkerkerpolder in Amstelveen als woonlandschap te laten opnemen in een Structuurvisie van de provincie.
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde, voor zover het betreft het aannemen of vragen van beloften van fl. 1.000.000 en € 425.000 [betrokkene 9] of [P] , moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat uit de stukken in het dossier niet blijkt dat de verdachte de belofte van fl. 1.000.000 heeft aangenomen en dat uit die stukken onvoldoende blijkt dat de belofte van € 425.000 de verdachte is gedaan ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door de verdachte in zijn bediening van gedeputeerde van de provincie Noord-Holland was gedaan of nagelaten.
Het hof stelt het volgende vast.
Op 2 november 2001 zijn [Q] BV (hierna: [Q] ) en [P] , een vennootschap waarvan [betrokkene 9] directeur was, overeengekomen dat [Q] fl. 2.000.000 aan [P] zou betalen, indien het bestemmingsplan met betrekking tot grond van [Q] of [V] BV (hierna: [V] ) in de Bovenkerkerpolder in Amstelveen zodanig zou zijn gewijzigd dat woning-, kantoor- en/of industriële bouw was toegestaan.
Op 20 december 2006 heeft [betrokkene 9] aan de verdachte voorgesteld dat [P] de helft van fl. 2.000.000 aan de verdachte zou betalen, indien genoemd bestemmingsplan in voormelde zin zou zijn gewijzigd. Daartoe heeft [betrokkene 9] op een kopie van de overeenkomst van 2 november 2001 tussen [Q] en [P] geschreven: ‘bij realisering bestemming woningen 50% WG 20 dec 2006’.
In een email van de verdachte van 7 oktober 2007 aan [betrokkene 15] heeft de verdachte vermeld dat hij wilde voorstellen dat bebouwing van een derde van de Bovenkerkerpolder zou worden toegestaan. In een conceptontwerp Structuurvisie Noord-Holland 2040 van maart 2009 heeft de verdachte een viertal gebieden, waaronder de Bovenkerkerpolder, doen opnemen als zogenaamd woonlandschap of landschappelijk wonen. Ambtenaren van de provincie hebben Gedeputeerde Staten geadviseerd daartoe niet over te gaan. In mei of juni 2009 heeft Gedeputeerde Staten besloten de gebieden op te nemen in de Structuurvisie. Uiteindelijk zijn de gebieden niet opgenomen in de definitieve Structuurvisie Noord- Holland 2040.
Op de achterzijde van een in de woning [betrokkene 9] aangetroffen afdruk van een email van 10 februari 2008 is onder meer geschreven: ‘Voor Amstelveen heeft hij div partijvoorzitter in GS al rond om achter zijn plan te staan bij stemming, laat nu de plannen verder uitwerken en gaat tot stemming over wanneer alle tek klaar zijn.’. In die geschreven tekst is de naam van de verdachte meermalen vermeld.
In een door de verdachte en [betrokkene 9] ondertekend overzicht van 7 december 2009 is opgenomen dat [betrokkene 9] of [P] € 425.000 aan de verdachte of [A] zou betalen, indien het bestemmingsplan met betrekking tot de grond van [Q] in de Bovenkerkerpolder in die zin was gewijzigd dat woningbouw was toegestaan.
Het hof overweegt als volgt.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat kan worden bewezenverklaard dat de verdachte de belofte [betrokkene 9] - een betaling van een bedrag van fl. 1.000.000, indien het bestemmingsplan met betrekking tot grond van [Q] of [V] in de Bovenkerkerpolder in Amstelveen zodanig was gewijzigd dat woningbouw was toegestaan - heeft aangenomen. Daartoe overweegt het hof als volgt.
[betrokkene 9] heeft verklaard dat hij op 20 december 2006 de belofte tot betaling van een bedrag van fl. 1.000.000 aan de verdachte heeft gedaan. Uit de omstandigheid dat op 20 december 2006 een ontmoeting heeft plaatsgevonden tussen [betrokkene 9] en de verdachte, dat deze datum op voormelde kopie is geschreven en dat [betrokkene 9] heeft verklaard, dat hij de kopie op die datum aan de verdachte heeft gegeven, volgt dat de verdachte de kopie (reeds) op 20 december 2006 [betrokkene 9] heeft ontvangen. De verklaring van de verdachte, dat hij die kopie (pas) eind 2009 [betrokkene 9] heeft ontvangen, acht het hof in het geheel niet aannemelijk.
[betrokkene 9] heeft voorts verklaard dat de verdachte het ‘voorstel’ ‘niets’ vond, maar dat hij, [betrokkene 9] , de verdachte heeft gevraagd ‘of hij er toch nog even over na wilde denken’. Daarmee heeft [betrokkene 9] de verdachte de mogelijkheid geboden op enig moment na 20 december 2006 aan [betrokkene 9] kenbaar te maken alsnog het door [betrokkene 9] beloofde bedrag te willen ontvangen. Het dossier behelst geen enkel aanknopingspunt voor de veronderstelling dat [betrokkene 9] op enig moment de belofte heeft ingetrokken. [betrokkene 9] heeft zelf evenmin verklaard dat hij zijn belofte op enig moment niet meer gestand deed. Onder die omstandigheden moet worden aangenomen dat de verdachte [betrokkene 9] op elk gewenst moment kon herinneren aan zijn belofte en hem, bij levering van de door [betrokkene 9] gevraagde prestatie, de succesfee in rekening kon brengen. Voor dat oordeel vindt het hof steun in de omstandigheid dat de belofte [betrokkene 9] in december 2009 nog altijd geldig was, ook al was het bedrag enigszins aangepast.
De verdachte heeft zich tijdens zijn gedeputeerdeschap ingespannen het aan hem beloofde bedrag (op termijn) te kunnen ontvangen. Dit volgt enerzijds uit de omstandigheid dat de verdachte heeft getracht in de Structuurvisie Noord-Holland 2040 de Bovenkerkerpolder te doen opnemen als zogenaamd woonlandschap of landschappelijk wonen, terwijl een dergelijke opname niet zonder meer voor de hand lag nu ter zake een negatief ambtelijk advies was uitgebracht, en anderzijds uit de omstandigheid dat de verdachte, nadat [betrokkene 9] de belofte had gedaan, contact moet hebben gehad met [betrokkene 9] over op handen zijnde besluiten van Gedeputeerde Staten met betrekking tot grondontwikkeling in Amstelveen. De hiervoor bedoelde handgeschreven tekst [betrokkene 9] op de achterzijde van een email van 10 februari 2008 laat geen andere conclusie toe dan dat [betrokkene 9] ermee bekend was dat de verdachte zijn invloed aanwendde om een voor [betrokkene 9] (en zichzelf) gunstig resultaat te bereiken. Uit de inspanningen van de verdachte ten behoeve van de verandering van de bestemming van de Bovenkerkerpolder en de contacten daarover met [betrokkene 9] leidt het hof af dat verdachte de door [betrokkene 9] gedane belofte, nog tijdens zijn gedeputeerdeschap, heeft aanvaard.
Het hof verwerpt het verweer van de verdachte, dat hij de belofte niet heeft aangenomen omdat, zo hij al zou hebben getracht in de Structuurvisie Noord-Holland 2040 de Bovenkerkerpolder te doen opnemen als zogenaamd woonlandschap of landschappelijk wonen, in dat geval uiteindelijk slechts vijf woningen per hectare zouden mogen worden gebouwd, terwijl dat niet voldeed aan de wensen [betrokkene 9] . Het (voorlopige) resultaat van de door een actieve omkoper beoogde prestatie is immers niet doorslaggevend. De inspanningen die de verdachte heeft gepleegd om te bewerkstelligen dat in ieder geval enige vorm van bebouwing in overweging zou worden genomen, zijn al voldoende. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat in het geval de provincie Noord-Holland de Bovenkerkerpolder als woonlandschap of landschappelijk wonen in de Structuurvisie Noord-Holland 2040 had opgenomen, dit een opmars had kunnen zijn tot het, al dan niet op lange termijn, toestaan van het bouwen van meer woningen per hectare.
Ook het verweer van de verdachte, dat de provincie geen beslissingsbevoegdheid had over het bestemmingsplan van de gemeente Amstelveen, slaagt niet. Vast staat dat de Provinciale Staten bevoegd waren gewenste toekomstige ontwikkelingen binnen de provincie ten aanzien van de bebouwing van gronden in de Structuurvisie Noord-Holland 2040 op te nemen. De verdachte heeft hiervoor, tegen het advies van ambtenaren in, voorstellen gedaan. De Structuurvisie zou leidend worden voor de ontwikkeling van de daarin opgenomen gebieden, zodat de verdachte de mogelijkheid had zich in te spannen, en [betrokkene 9] naar het oordeel van het hof dit ook daadwerkelijk heeft gedaan, om bebouwing van (een gedeelte van) de Bovenkerkerpolder (op termijn) mogelijk te maken.
Bij die stand van zaken is het hof, met de rechtbank, van oordeel dat kan worden bewezenverklaard dat de verdachte een de belofte van fl. 1.000.000 [betrokkene 9] met betrekking tot de ontwikkeling van de Bovenkerkerpolder heeft aangenomen.”
29. In de kern van de zaak komen de overwegingen van het hof op het volgende neer:
- [betrokkene 9] heeft aan de verdachte een bedrag van fl. 1.000.000 in het vooruitzicht gesteld wanneer grond van [Q] of [V] in de Bovenkerkerpolder in Amstelveen zodanig was gewijzigd dat woningbouw was toegestaan;
- verdachte spant zich vervolgens in de Bovenkerkerpolder in Amstelveen te doen opnemen in de Structuurvisie Noord-Holland 2040 als zogenaamd woonlandschap of landschappelijk wonen;
- een dergelijke opname lag niet zonder meer voor de hand nu ter zake een negatief ambtelijk advies was uitgebracht;
- verdachte moet contact hebben gehad met [betrokkene 9] over op handen zijnde besluiten van Gedeputeerde Staten met betrekking tot grondontwikkeling in Amstelveen;
- [betrokkene 9] was er mee bekend dat de verdachte zijn invloed aanwendde om een voor [betrokkene 9] (en zichzelf) gunstig resultaat te bereiken.
- gezien de inspanningen van de verdachte ten behoeve van de verandering van de bestemming van de Bovenkerkerpolder en de contacten daarover met [betrokkene 9] kan het niet anders zijn dan dat de verdachte de belofte van fl. 1.000.000 heeft aanvaard.
In aanmerking genomen dat de verdachte een negatief ambtelijk advies heeft gepasseerd, wel verweer heeft gevoerd maar daarbij geen aannemelijke verklaring (anders dan het vooruitzicht op een beloning van fl. 1.000.000) heeft gegeven voor het voorbijgaan aan dat negatief ambtelijk advies en het bedrag dat de verdachte in het vooruitzicht was gesteld groot was, is het oordeel van het hof, dat de verdachte de hem gedane belofte heeft aanvaard7., niet onbegrijpelijk en behoeft het geen nadere motivering. Dat geldt temeer wanneer in ogenschouw wordt genomen dat het blijkens de onder 1-48.bewezenverklaarde, in cassatie niet bestreden feiten - acht gevallen van passieve omkoping voor veel lagere bedragen dan in het onderhavige geval - voor de verdachte tot op zekere hoogte “business as usual” was om zijn invloed als gedeputeerde aan te wenden in een door een relatie gewenste zin wanneer hem daarvoor een aanzienlijk geldbedrag in het vooruitzicht werd gesteld. Voorts wijs ik er op dat de verdachte zijn opmerking dat hij het voorstel [betrokkene 9] “niets vond” niet nader heeft geduid9.: achtte hij het niet realiseerbaar?10., zag hij het anderszins niet zitten? Daarbij teken ik aan dat het hof vaststelt dat de belofte [betrokkene 9] , gedaan in 2006, in 2009 nog altijd geldig was en de verdachte [betrokkene 9] op elk gewenst moment kon herinneren aan zijn belofte.
30. Het middel faalt.
31. Het vijfde middel klaagt dat de bewezenverklaring van het onder 4 tenlastegelegde feit onvoldoende met redenen is omkleed voor zover deze inhoudt dat de verdachte de bewezenverklaarde belofte “heeft aangenomen”.
32. Het Hof heeft – voor zover voor de bespreking van het middel van belang - ten laste van de verdachte onder 4 bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 15 januari 2005 tot en met 6 juli 2009 in Nederland als ambtenaar in de functie van Gedeputeerde van het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland een belofte, te weten
d) een belofte gedaan op 9 januari 2008 van een gedeelte van de door Fortis Bank Nederland B.V. aan [betrokkene 14] te betalen provisie(s), gedaan door [betrokkene 14]
heeft aangenomen terwijl hij, verdachte, wist dat die belofte hem werd gedaan teneinde hem te bewegen om, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn bediening iets te doen of na te laten, te weten het
- (…),
- ten gunste van [betrokkene 14] beïnvloeden van besluitvormingsprocedures over het huisbankierschap van de provincie Noord-Holland,
- (..),
zulks terwijl hij, verdachte, dit feit heeft begaan in verband met zijn hoedanigheid van Gedeputeerde van het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland.”
33. Het hof heeft op pagina 21 van zijn arrest met betrekking tot het bewijs overwogen:
“(…)
Het hof stelt ten aanzien van het huisbankierschap van Fortis het volgende vast.
Op 9 januari 2008 heeft [betrokkene 14] aan de verdachte een email gestuurd, waarin hij gewag maakt van de mogelijkheid geld te lenen voor Noord-Holland via Fortis, in welk verband hij gesprekken zou gaan voeren met medewerkers van Fortis. [betrokkene 14] voegde daaraan toe: ‘Op voorhand wil ik je meegeven dat elke euro provisie gedeeld gaat worden met [A] BV’.
Op 11 januari 2008 vond een eerste bijeenkomst plaats in het kader van mogelijke samenwerking tussen Fortis en de provincie Noord-Holland. In april 2008 bracht Fortis aan de verdachte een offerte uit voor het huisbankierschap van de provincie Noord-Holland, waarna op 6 juni 2008 een bespreking over die offerte plaatsvond in het Hilton-hotel waarbij, naast de verdachte en [betrokkene 14] , [betrokkene 16] van Fortis, alsmede [betrokkene 17] en [betrokkene 18] als ambtenaren van de provincie aanwezig waren. De dag tevoren had [betrokkene 14] een email aan [betrokkene 16] gestuurd waarin [betrokkene 14] [betrokkene 16] voorzag van ambtelijke informatie en gegevens over het verschil met de offerte van ING, en hij [betrokkene 16] duidelijk maakte hoe hij zich ten opzichte van de verdachte moest opstellen, opdat een ‘100% deal’ binnen handbereik lag. Medio 2008 werd besloten dat Fortis de huisbankier van de provincie werd.
[betrokkene 14] heeft daarna inspanningen verricht teneinde voor Fortis de verzekeringen en spaarloonregelingen voor (ambtenaren van) de provincie Noord-Holland binnen te halen, alsmede een voet aan de grond te krijgen als bankier van gemeenten binnen de provincie en bij andere projecten waarbij de provincie was betrokken. In dat kader heeft hij overleg gehad met de verdachte. [betrokkene 14] en Fortis hebben [W] naar voren geschoven om die te laten offreren voor de verzekeringen van de provincie.
In een brief van [betrokkene 14] aan de verdachte van 27 augustus 2008 over onder andere het bankieren door Fortis voor gemeenten in de provincie Noord-Holland heeft [betrokkene 14] aan de verdachte verzocht duidelijk te maken welke route hij moet bewandelen om bij gemeenten aan tafel te komen zodat Fortis deze kon bedienen. Ook heeft [betrokkene 14] de verdachte gevraagd hem te introduceren bij bedrijven waarvan de provincie eigenaar was.
Intussen was [betrokkene 14] ook bezig tot afspraken te komen met Fortis over aan hem te betalen provisie of commissies, hetgeen heeft geresulteerd in een zogeheten remissier-overeenkomst. [betrokkene 14] heeft in dat verband op 9 september 2008 aan [betrokkene 16] geschreven: ‘zoals bekend opereer ik niet alleen, voor wat betreft het aanbrengen van orders’, en ‘De 1e grote deal (het bankverkeer) is gemaakt. (...) De samenwerkende partij in deze zaak, is benieuwd welke waardering Fortis toont, ten aanzien van deze 1e deal.’
Het hof overweegt als volgt.
Uit het voorgaande leidt het hof af dat de belofte van [betrokkene 14] over de te delen provisie aan de verdachte werd gedaan vanwege zijn hoedanigheid van gedeputeerde teneinde hem te bewegen zich in te spannen de provincie Noord-Holland als klant bij Fortis aan te brengen en dat de verdachte zich vervolgens heeft ingespannen om dat te bewerkstelligen. De verdachte heeft druk uitgeoefend op de besluitvorming inzake het huisbankierschap, waarbij hij erop aanstuurde dat de keuze op Fortis zou vallen. Hij heeft er ook voor gezorgd dat Fortis kon beschikken over de door ING uitgebrachte offerte. In verband met de spaarloonregelingen en de verzekeringen van de provincie, die [betrokkene 14] wilde onderbrengen bij Fortis / [W] , heeft de verdachte bezwaren van de kant van ambtenaren, in het bijzonder [betrokkene 17] , terzijde geschoven en heeft hij geregeld dat [betrokkene 14] privacy- en/of concurrentiegevoelige informatie ontving.
De omstandigheid dat de verdachte zijn onvrede over ING als toenmalige huisbankier al vóór januari 2008 had geuit, onder andere tijdens stafvergaderingen, brengt het hof niet tot een ander oordeel; destijds zijn in dat verband kennelijk nog geen stappen ondernomen. Pas nadat [betrokkene 14] met zijn voorstel kwam Fortis en de provincie bij elkaar te brengen, is het offerte- en onderhandelingstraject van start gegaan. Daarna zijn het ambtenaren geweest die andere banken, naast Fortis, hebben uitgenodigd een offerte uit te brengen; het is derhalve niet de verdachte geweest die de ‘competitie’ heeft georganiseerd. Aan voormeld oordeel kan evenmin afdoen dat de verdachte niet zonder meer akkoord ging met de eerste offerte van Fortis, maar ten voordele van de provincie heeft bewerkstelligd dat die offerte werd bijgesteld. Voor het bewijs van passieve omkoping in een geval als het onderhavige is niet vereist dat Fortis is begunstigd.
De verdachte heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de door [betrokkene 14] beloofde provisie niet zag op het huisbankierschap, maar op de mogelijkheid geld te lenen bij of via Fortis voor de provincie Noord- Holland, hetgeen in de ogen van de verdachte een niet-reële optie was omdat de provincie in geen geval geld wilde lenen. Bovendien heeft de verdachte naar eigen zeggen de toegezegde provisie in scherpe bewoordingen van de hand gewezen. Het hof overweegt dat voor laatstgenoemde stelling in het dossier geen aanknopingspunten zijn te vinden, behalve de eigen verklaringen van de verdachte. Het hof acht dit dan ook geenszins aannemelijk, mede in aanmerking genomen de inspanningen die de verdachte heeft verricht om Fortis de huisbankier te laten worden.
Voor wat betreft het lenen van geld bij of via Fortis merkt het hof op dat de verdachte op 18 september 2008 in een sms-bericht aan [betrokkene 20], als beleidsmedewerker financiën werkzaam bij de provincie Noord-Holland, schreef dat ‘de rek’ bij Fortis nu ‘geopend’ was en dat ‘de bespreking om de 30 mio te lenen’ nu snel aan hem kon worden voorgelegd, welk sms-bericht volgens [betrokkene 20] betrekking had op een lening door Fortis aan een nog op te richten Grondexploitatiemaatschappij, voor welke lening de provincie Noord-Holland garant zou staan. Ook [betrokkene 14] heeft hierover verklaard. Het hof leidt hieruit af dat een door Fortis te verstrekken lening wel degelijk bij de verdachte voorlag, zodat zijn stelling ter zake niet als juist kan worden aanvaard, nog daargelaten dat de e-mail van [betrokkene 14] over de met de verdachte te delen provisie geen melding maakt van een beperking tot een lening.
Het hof volgt de verdediging evenmin in de stelling dat het e-mailbericht van [betrokkene 14] aan [betrokkene 16] van 5 juni 2008 over de bespreking met de verdachte de volgende dag louter grootspraak dan wel uitlatingen van een niet geheel compos mentis verklarende [betrokkene 14] zou zijn. [betrokkene 14] heeft hierover zelf verklaard dat hij [betrokkene 16] heeft willen voorbereiden op het gesprek met de verdachte.
Overigens merkt het hof op dat [betrokkene 14] , naar eigen zeggen, bij zijn belofte over de te delen provisie zijn eerdere overeenkomst met [A] voor ogen stond, zodat het hof aanneemt dat [betrokkene 14] aan de verdachte een kwart (25%) en niet de helft van de te ontvangen provisie toezegde.”
34. Na de bespreking van het vierde middel kan ik over dit middel kort zijn. Ook hier is sprake van een aan de verdachte in het vooruitzicht gestelde beloning (hier in de vorm van provisie) voor een door de verdachte als gedeputeerde te bereiken prestatie, de verdachte levert die prestatie vervolgens en nog wel tegen een negatief ambtelijk advies in.
In aanmerking genomen dat de verdachte een negatief ambtelijk advies heeft gepasseerd, wel verweer heeft gevoerd maar daarbij geen aannemelijke verklaring (anders dan het vooruitzicht op provisie) heeft gegeven voor het voorbijgaan aan dat negatief ambtelijk advies en de beloning die de verdachte in het vooruitzicht was gesteld groot was, is het oordeel van het hof, dat de verdachte de hem gedane belofte heeft aanvaard,niet onbegrijpelijk en behoeft het geen nadere motivering. Dat geldt temeer wanneer in ogenschouw wordt genomen dat het blijkens de onder 1-411.bewezenverklaarde, in cassatie niet bestreden feiten - acht gevallen van passieve omkoping voor naar het zich laat aanzien lagere bedragen dan in het onderhavige geval - voor de verdachte tot op zekere hoogte “business as usual” was om zijn invloed als gedeputeerde aan te wenden in een door een relatie gewenste zin wanneer hem daarvoor een aanzienlijk geldbedrag in het vooruitzicht werd gesteld.
35. Het middel faalt.
36. Het zesde middel houdt in dat de bewezenverklaring onder 5, in het bijzonder voor zover zij inhoudt dat verzoeker een gift van € 5.950,- heeft aangenomen terwijl hij “redelijkerwijs vermoedde” dat deze gift hem werd gedaan “teneinde hem te bewegen om (..) in zijn bediening iets te doen, of ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem (..) in zijn huidige bediening was gedaan”, niet naar de eis der wet met redenen is omkleed, en/of dat het verweer inhoudende dat vrijspraak moet volgen omdat de betaling van € 5.950,- geen relatie heeft met verzoekers ambtelijke bediening, ten onrechte, althans op onjuiste, onbegrijpelijke en/of ontoereikende gronden is verworpen.
37. Het Hof heeft - voor zover voor de bespreking van het middel van belang - ten laste van de verdachte onder 5 bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 15 januari 2005 tot en met 6 juli 2009 in Nederland als ambtenaar in de functie van Gedeputeerde van het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland via [A] BV een gift, te weten
- een gift van € 5.950 betaald op 29 maart 2007 gedaan door [betrokkene 1] in zijn hoedanigheid van bestuurder van [B] BV. of [C] B.V,
heeft aangenomen terwijl hij, verdachte, redelijkerwijs vermoedde dat deze gift hem werd gedaan teneinde hem te bewegen om, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn bediening iets te doen, of ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn huidige bediening was gedaan, te weten het
- begunstigen van [betrokkene 1] , [B] BV of [C] BV, en
- onderhouden van een relatie tussen hem, verdachte, en [betrokkene 1] , [B] BV en/of [C] BV teneinde een voorkeursbehandeling te bewerkstelligen voor [betrokkene 1] , [B] BV en/of [C] B.V.,
zulks terwijl hij, verdachte, dit feit heeft begaan in verband met zijn hoedanigheid van Gedeputeerde van het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland.”
38. Het hof heeft op pagina 23 van zijn arrest met betrekking tot het bewijs overwogen:
“Drie giften: retourvliegtickets naar Roemenië en Turkije en een bedrag van € 5.950
De standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging.
Het Openbaar Ministerie heeft betoogd dat, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, bewezen kan worden verklaard dat de verdachte giften van [betrokkene 1] of (één van) zijn vennootschappen heeft aangenomen, terwijl hij wist dat deze hem werden gedaan teneinde hem te bewegen iets te doen of na te laten of ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem was gedaan of nagelaten in zijn bediening van gedeputeerde van de provincie Noord-Holland. Daartoe heeft het Openbaar Ministerie aangevoerd dat de verdachte in die bediening met [betrokkene 1] in Roemenië is geweest en dat [betrokkene 1] belang had bij hetgeen de verdachte in die bediening voor [betrokkene 1] deed of kon doen.
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte van het onder 5 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte namens [A] , en niet in zijn bediening van gedeputeerde van de provincie Noord-Holland, in Roemenië en Turkije werkzaamheden heeft verricht voor [betrokkene 1] of (één van) zijn vennootschappen en dat het belang van [betrokkene 1] was gelegen bij de contacten van de verdachte in Roemenië en Turkije, en niet bij de bediening van de verdachte van gedeputeerde van de provincie Noord-Holland.
Het hof stelt het volgende vast.
Sinds 2002 was de verdachte lid van de adviesraad van [E] BV (hierna: [E] ). In de periode: van 1 tot en met 3 oktober 2006 zijn de verdachte en [betrokkene 1] in Roemenië geweest. [betrokkene 1] heeft het retourvliegticket van Amsterdam naar Boekarest, Roemenië, voor de verdachte betaald. In Roemenië heeft de verdachte een Nederlandse handelsdelegatie toegesproken en [betrokkene 1] geïntroduceerd bij [E] en [betrokkene 2] van vastgoedontwikkelaar [F] . Tijdens de terugreis van Boekarest naar Amsterdam heeft [betrokkene 1] toegezegd dat hij een bedrag van € 5.000 (exclusief BTW) aan de verdachte zou betalen.
In een door de verdachte opgestelde brief aan [betrokkene 2] van 11 oktober 2006 is vermeld dat de verdachte hoopte dat [betrokkene 2] , zoals was beloofd, een ‘concrete vastgoed(beleggingsontwikkelings)aanbieding’ zou doen aan een vennootschap van [betrokkene 1] . De verdachte heeft de brief als gedeputeerde ondertekend. In de periode van 27 tot en met 29 oktober 2006 zijn de verdachte en [betrokkene 1] in Turkije geweest in het kader van de ontwikkeling van een oncologisch centrum in Istanbul. [betrokkene 1] heeft het retourvliegticket van Amsterdam naar Istanbul, Turkije, voor de verdachte betaald. Op 29 maart 2007 heeft [B] BV (hierna: [B] ), een vennootschap van [betrokkene 1] , een bedrag van € 5.950 (inclusief BTW) aan [A] betaald.
Het hof overweegt als volgt.
Anders dan het Openbaar Ministerie en met de rechtbank is het hof van oordeel dat niet kan worden bewezenverklaard dat de verdachte retourvliegtickets naar Roemenië en Turkije van [betrokkene 1] of (één van) zijn vennootschappen heeft aangenomen, terwijl hij wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze hem werden gedaan teneinde hem te bewegen iets te doen of na te laten of ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem was gedaan of nagelaten in strijd met zijn plicht in zijn bediening van gedeputeerde van de provincie Noord-Holland. Daartoe overweegt het hof als volgt.
De verdachte heeft in Roemenië en Turkije zakelijke activiteiten voor [betrokkene 1] en/of (één van) zijn vennootschappen verricht. Weliswaar heeft de verdachte in Roemenië daarnaast als gedeputeerde een Nederlandse handelsdelegatie toegesproken, maar dat is, zonder nader bewijs, onvoldoende om te oordelen dat [betrokkene 1] de retourvliegtickets naar Roemenië en Turkije voor de verdachte heeft betaald met het oog op zijn bediening als gedeputeerde. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de omstandigheid dat [betrokkene 1] met de verdachte als gedeputeerde contact had, onvoldoende is voor het oordeel dat deze giften de verdachte zijn gedaan met betrekking tot zijn bediening van gedeputeerde bij de provincie Noord-Holland.
Bij die stand van zaken zal het hof de verdachte, net als de rechtbank, van het onder 5 ten laste gelegde, voor zover dit betreft twee giften, bestaande uit retourvliegtickets naar Roemenië en Turkije, vrijspreken.
Anders dan de raadsman en de rechtbank is het hof van oordeel dat wel kan worden bewezenverklaard dat de verdachte een gift van € 5.950 van [betrokkene 1] of [B] heeft aangenomen, terwijl hij redelijkerwijs vermoedde dat deze hem werd gedaan met betrekking tot zijn bediening van gedeputeerde van de provincie Noord-Holland. De verdachte heeft, nadat hij had vernomen dat [betrokkene 1] € 5.950 aan de verdachte wilde betalen, een brief opgesteld waarin de verdachte als gedeputeerde de zakelijke belangen van een vennootschap van [betrokkene 1] behartigde.
Bij die stand van zaken is het hof van oordeel dat kan worden bewezenverklaard dat de verdachte een gift heeft aangenomen, redelijkerwijs vermoedende dat deze hem werd gedaan teneinde hem te bewegen iets te doen of naar aanleiding van hetgeen door hem was gedaan in zijn bediening van gedeputeerde van de provincie Noord-Holland.”
39. Als bewijsmiddel 141 is in de aanvulling op het verkorte arrest de door het hof bedoelde brief opgenomen. Dit bewijsmiddel luidt:
“Een geschrift, te weten een brief van de verdachte aan [betrokkene 2] van [F] van 11 oktober 2006 (doorgenummerde pagina 100148). Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Hartelijk dank voor de ontvangst in jullie kantoor. Zowel [betrokkene 1] als ik waren onder de indruk van alle projecten waar [F] bij betrokken is. Ik vond het bijzonder prettig om [C] bij jou te introduceren door toedoen van [betrokkene 5] . Ik hoop dat jij - conform afspraak - er spoedig in slaagt een concrete
vastgoed(beleggingsontwikkelings)aanbieding te doen aan [C] , opdat dit de eerste van vele gezamenlijke investeringen kan zijn. Bovendien zie ik graag de banden tussen een Noord-Hollands bedrijf en Roemenië verstevigd.
[verdachte]
Gedeputeerde Ruimtelijke Ordening & Financiën
cc: de heer [betrokkene 1] , [C] en [betrokkene 5] , [E] ”
40. Dragend voor ’s hofs oordeel dat “dat de verdachte een gift heeft aangenomen, redelijkerwijs vermoedende dat deze hem werd gedaan teneinde hem te bewegen iets te doen of naar aanleiding van hetgeen door hem was gedaan in zijn bediening van gedeputeerde van de provincie Noord-Holland”, is ’s hofs overweging dat de verdachte, nadat hij had vernomen dat [betrokkene 1] € 5.950 aan de verdachte wilde betalen, een brief heeft opgesteld waarin de verdachte als gedeputeerde de zakelijke belangen van een vennootschap van [betrokkene 1] behartigde.
41. Uit die – als bewijsmiddel 141 opgenomen – brief kan m.i. niet zonder meer worden afgeleid dat de verdachte als gedeputeerde de zakelijke belangen van een vennootschap van [betrokkene 1] behartigde. Weliswaar noemt de verdachte zich in de brief “Gedeputeerde Ruimtelijke Ordening & Financiën” maar het ging in de brief kennelijk om een relatie tussen het bedrijf van [betrokkene 1] en een bedrijf in Roemenië. Daarom valt bij gebreke van een nadere motivering niet in te zien dat de gift verdachte werd gedaan teneinde hem te bewegen iets te doen of naar aanleiding van hetgeen door hem was gedaan in zijn bediening van gedeputeerde van de provincie Noord-Holland, laat staan dat hij dit redelijkerwijs vermoedde.
42. In dit verband is niet zonder betekenis dat het hof heeft overwogen dat de verdachte in Roemenië als gedeputeerde een Nederlandse handelsdelegatie heeft toegesproken, maar dat dat, zonder nader bewijs, onvoldoende is om te oordelen dat [betrokkene 1] de retourvliegtickets naar Roemenië en Turkije voor de verdachte heeft betaald met het oog op zijn bediening als gedeputeerde. De verdachte heeft het gewicht van zijn persoon kennelijk wat willen oppoetsen door zijn functie van gedeputeerde te vermelden in plaats van – zoals meer voor de hand had gelegen – bemiddelaar/adviseur in onroerend goed, maar die vermelding betekent nog niet dat de gift aan de verdachte werd gedaan met het oog op zijn bediening als gedeputeerde. Het ging immers niet om het bevorderen van een contact waar hij uit hoofde van zijn functie van gedeputeerde invloed op kon uitoefenen.
43. Het middel is terecht voorgedragen. Tot vernietiging van het bestreden arrest behoeft dit echter niet te leiden omdat het wegvallen van het onder 5 bewezenverklaarde, gelet op de hoogte van het aan de orde zijnde bedrag, niet afdoet aan de aard en de ernst van hetgeen overigens, onder 1-4, 6 en 712., is bewezenverklaard.
44. Het zevende middel houdt in dat de bewezenverklaring onder 6, tweede cumulatief, in het bijzonder voor zover zij inhoudt dat [A] BV de bewezenverklaarde facturen “voorhanden heeft gehad” niet naar de eis der wet met redenen is omkleed, althans dat ’s hofs oordeel dat in casu onder het “voorhanden hebben ” zoals bedoeld in art. 225, tweede lid, Sr mede dient te worden begrepen het enkele opnemen van die facturen in de eigen administratie van [A] BV, onjuist is, dan wel ontoereikend is gemotiveerd.
45. Het hof heeft onder 6 ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“ [A] BV in de periode 15 januari 2005 tot en met 6 juli 2009 in Nederland facturen - elk zijnde een geschrift dat bestemd was tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft [A] BV valselijk - immers opzettelijk in strijd met de waarheid - (zaaksdossier 5)
a) in een factuur d.d. 1 juni 2007 van [A] BV aan [X] BV opgenomen dat [A] BV aan [X] BV voor een bedrag van € 8.330 diverse consultancyadviezen had geleverd,
b) in een factuur d.d. 11 oktober 2007 van [A] BV aan [X] BV opgenomen dat [A] BV aan [X] BV voor een bedrag van € 8.568 diverse consultancyadviezen had geleverd,
(zaaksdossier 8)
a) in een factuur d.d. 12 januari 2007 van [A] BV aan [G] B.V. opgenomen dat [A] BV aan [G] BV in 2006 voor een bedrag van € 24.395 adviezen over investeringsprojecten te Duitsland had verstrekt,
b) in een factuur d.d. 17 januari 2007 van [A] BV aan [G] BV opgenomen dat [A] BV aan [G] BV in 2006 voor een bedrag van € 8.330 adviezen over investeringsprojecten te Kalingrad had verstrekt,
c) in een factuur d.d. 1 maart 2007 van [A] BV aan [G] BV opgenomen dat [A] BV aan [G] BV in 2006 voor € 9.520,00 adviezen over investeringsprojecten te Kalingrad 2 had verstrekt,
d) in een factuur d.d. 15 september 2007 van [A] BV aan [G] BV opgenomen dat [A] BV aan [G] BV in 2007 voor een bedrag van € 5.950 adviezen over investeringsprojecten te Kalingrad had verstrekt, en
e) in een factuur d.d. 12 januari 2008 van [A] BV aan [G] BV opgenomen dat [A] BV aan [G] BV in 2007 voor een bedrag van € 119.000 adviezen over investeringsprojecten te Roemenië had verstrekt,
zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken, aan welke feiten verdachte feitelijk leiding heeft gegeven,
en
[A] BV in de periode 15 januari 2005 tot en met 6 juli 2009 in Nederland, opzettelijk valse facturen - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat die facturen bestemd waren voor gebruik als echt en onvervalst,
bestaande dat voorhanden hebben hierin dat die geschriften door [A] BV zijn opgenomen in de bedrijfsadministratie,
en bestaande die valsheid hierin dat
(zaaksdossier 5)
a) in een factuur d.d. 1 juni 2007 van [A] BV aan [X] BV opgenomen dat [A] BV aan [X] BV voor een bedrag van € 8.330 diverse consultancyadviezen had geleverd,
b) in een factuur d.d. 11 oktober 2007 van [A] BV aan [X] BV opgenomen dat [A] BV aan [X] B.V. voor een bedrag van € 8.568 diverse consultancyadviezen had geleverd,
(zaaksdossier 8)
a) in een factuur d.d. 12 januari 2007 van [A] BV aan [G] BV opgenomen dat [A] BV aan [G] BV in 2006 voor een bedrag van € 24.395 adviezen over investeringsprojecten te Duitsland had verstrekt,
b) in een factuur d.d. 17 januari 2007 van [A] BV aan [G] BV opgenomen dat [A] BV aan [G] BV in 2006 voor een bedrag van € 8.330 adviezen over investeringsprojecten te Kalingrad had verstrekt,
c) in een factuur d.d. 1 maart 2007 van [A] BV aan [G] BV opgenomen dat [A] BV aan [G] BV in 2006 voor€ 9.520 adviezen over investeringsprojecten te Kalingrad 2 had verstrekt,
d) in een factuur d.d. 15 september 2007 van [A] BV aan [G] BV opgenomen dat [A] BV aan [G] BV in 2007 voor een bedrag van € 5.950 adviezen over investeringsprojecten te Kalingrad had verstrekt, en
e) in een factuur d.d. 12 januari 2008 van [A] BV aan [G] BV opgenomen dat [A] BV aan [G] BV in 2007 voor een bedrag van € 119.000 adviezen over investeringsprojecten te Roemenië had verstrekt,
aan welke feiten verdachte feitelijk leiding heeft gegeven.”
46. Het hof heeft in zijn arrest op pagina 26 met betrekking tot het bewijs overwogen:
“Vijf facturen van [A] aan de Makelaardij
Het hof stelt het volgende vast.
In de administratie van [A] zijn de volgende facturen aangetroffen:
- een factuur van [A] aan de Makelaardij van 12 januari 2007 ten bedrage van € 24.395, met als omschrijving ‘wegens verstrekt adviezen in Duitsland in 2006’,
- een factuur van [A] aan de Makelaardij van 17 januari 2007 ten bedrage van € 8.330, met als omschrijving ‘wegens verstrekte adviezen investeringsprojecten in Kalingrad in 2006’,
- een factuur van [A] aan de Makelaardij van 1 maart 2007 ten bedrage van € 9.520, met als omschrijving ‘wegens verstrekte adviezen investeringsprojecten te Kalingrad 2 in 2006’,
- een factuur van [A] aan de Makelaardij van 15 september 2007 ten bedrage van € 5.950, met als omschrijving ‘wegens verstrekte adviezen investeringsprojecten te Kalingrad in 2007’, en
- een factuur van [A] aan de Makelaardij met datum 12 januari 2008 (aanvankelijk: 12 januari 2007) ten bedrage van € 119.000, met als omschrijving ‘wegens verstrekte adviezen investeringsprojecten in roemenie in 2007’.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is van oordeel dat deze door [A] aan de Makelaardij gezonden facturen valselijk zijn opgemaakt, dat dat valselijk opmaken aan [A] kan worden toegerekend en dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan die gedragingen. Ten aanzien van de valsheid van de facturen overweegt het hof het volgende. De facturen hadden volgens de verdachte en medeverdachte [betrokkene 6] als doel het geld dat in een ‘potje’ in de Makelaardij aanwezig was en waar de verdachte uit hoofde van een samenwerkingsovereenkomst recht op had, aan [A] over te maken. Anders dan de omschrijvingen op de facturen suggereren, werden met de facturen geen adviezen in rekening gebracht door [A] aan de Makelaardij. De facturen waren immers bedoeld om de Makelaardij een titel te verstrekken op basis waarvan de betalingen aan [A] konden plaatsvinden.
Naar aanleiding van het verweer dat het op misleiding gerichte oogmerk ontbreekt, overweegt het hof dat uit het voorgaande genoegzaam blijkt dat de valselijk opgemaakte facturen waren bedoeld om derden te misleiden.
(…)
Het tenlastegelegde voorhanden hebben van de bedoelde facturen in de bedrijfsadministratie van [A] acht het hof wettig en overtuigend bewezen nu de facturen in die administratie zijn aangetroffen.
Daarmee staat tevens genoegzaam vast dat de facturen bestemd waren voor het gebruik daarvan jegens derden, bijvoorbeeld de fiscus of accountants, als waren zij echt en onvervalst. De omstandigheid dat de fiscus daardoor feitelijk niet is benadeeld, kan daaraan niet afdoen.”
47. Volgens de toelichting op het middel heeft het Hof blijkens de bewezenverklaring miskend dat de in de tenlastelegging voorkomende term “voorhanden hebben”, die daarin is gebezigd in dezelfde zin als waarin deze voorkomt in art. 225 lid 2 Sr, aldus moet worden verstaan dat daarin het oogmerk tot misleiding besloten ligt.
48. Het hof heeft onder 6, eerste cumulatief, bewezenverklaard dat [A] de geschriften, waarvan onder 6, tweede cumulatief is bewezenverklaard dat [A] deze voorhanden had, valselijk heeft opgemaakt zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken. Daarin ligt besloten dat [A] deze geschriften met dat oogmerk voorhanden had. Nog daargelaten of in “voorhanden hebben” als bedoeld in art. 225 lid 2 Sr het oogmerk tot misleiding besloten ligt, ontbeert het middel dus feitelijke grondslag.
49. Het middel faalt.
50. Het achtste middel klaagt dat de bewijsmotivering en de bewezenverklaring ter zake van feit 7 innerlijk tegenstrijdig, althans onbegrijpelijk zijn, in het bijzonder voor zover zij betrekking hebben op de factuur ter hoogte van € 59.500,- d.d. 12 september 2007 van [G] aan [P] BV (zaaksdossier 4).
51. Het hof heeft ten laste van de verdachte onder 7 bewezenverklaard dat:
“hij in de periode 15 januari 2005 tot en met 6 juli 2009 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, facturen, elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers hebben verdachte en zijn medeverdachten valselijk - immers opzettelijk in strijd met de waarheid - (zaaksdossier 5)
a) in een factuur dd. 16 april 2007 van [X] BV aan [Z] opgenomen dat [X] BV aan [Z] een bedrag van € 8.330 in rekening bracht voor Spotjes Media RTV,
b) in een factuur d.d. 24 september 2007 van [X] BV aan [Y] BV opgenomen dat [X] BV aan [Y] BV een bedrag van € 8.568 in rekening bracht voor diverse ICT-activiteiten,
(zaaksdossier 8)
b) in een factuur d.d. 5 maart 2007 van [G] BV aan [H] BV opgenomen dat [G] BV aan [H] BV voor een bedrag van € 24.395 adviezen inzake ontwikkeling Veenendaal had verstrekt
c) in een factuur d.d. 27 februari 2007 van [G] BV aan [I] BV opgenomen dat [G] BV aan [I] BV voor een bedrag van € 4.165 adviezen inzake marktontwikkelingen NH had verstrekt,
d) in een factuur d.d. 5 maart 2007 van [G] BV aan [J] BV opgenomen dat [G] BV aan [J] BV voor een bedrag van € 4.165 adviezen inzake projectontwikkeling had verstrekt, en
e) in een factuur d.d. 5 maart 2007 van [G] BV aan [K] BV opgenomen dat [G] BV aan [K] BV voor een bedrag van € 9.520 ‘taxatiewerkzaamheden inzake diverse gebouwen o.g. portefeuille zoals met [betrokkene 19] besproken’ had verstrekt,
zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken.”
52. Het hof heeft op pagina 29 van zijn arrest met betrekking tot het bewijs van dit feit overwogen:
“Het hof stelt het volgende vast.
In de administratie van [P] is de volgende factuur aangetroffen:
- een factuur van de Makelaardij aan [P] van 12 september 2007 voor een bedrag van € 59.500 met als omschrijving ‘provisie inzake [b-straat] gem. Koggenland’.
In de administratie van de Makelaardij zijn de volgende facturen aangetroffen:
- een factuur van de Makelaardij aan [H] van 5 maart 2007 voor een bedrag van € 24.395 met als omschrijving ‘advieskosten inzake ontwikkeling Veenendaal’,
- een factuur van de Makelaardij aan [I] van 27 februari 2007 voor een bedrag van € 4.165 met als omschrijving ‘advisering marktontwikkelingen NH’,
- een factuur van de Makelaardij aan [J] van 5 maart 2007 voor een bedrag van € 4.165 met als omschrijving ‘adviezen inzake projectontwikkeling’, en
- een factuur van de Makelaardij aan [K] van 5 maart 2007 voor een bedrag van € 9.520 met als omschrijving ‘taxatiewerkzaamheden inzake diverse gebouwen o.g. portefeuille’.
Voor zover de raadsman ook ten aanzien van feit 7 heeft willen aanvoeren dat de facturen moeten worden bezien in het licht van de jarenlange samenwerking tussen [A] en de Makelaardij overweegt het hof als volgt.
Het hof verwerpt het verweer. Wat er ook zij van de eventuele samenwerking tussen de Makelaardij en [A] ten aanzien van sommige projecten, geen van de genoemde vijf facturen had betrekking op een project dat voortvloeide uit de samenwerking in eerdere projecten. Daarnaast kwamen de opbrengsten van de vijf facturen niet in het gezamenlijke ‘potje’ terecht, maar kwamen deze via [A] louter ten goede aan de verdachte. Dit laatste blijkt uit de door [G] opgestelde concept-afrekeningen per 10 december 2009 en per 24 februari 2010 waarin staat vermeld dat de volledige opbrengst van de betaalde facturen van [P] (€ 50.000), [H] (€ 20.500), [I] (€ 3.500), [J] (€ 3.500) en [K] (€ 8.000), zijnde in het totaal € 85.500 exclusief BTW, ten goede komt aan de verdachte.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de hiervoor besproken facturen van de Makelaardij aan derden valselijk zijn opgemaakt, nu ten aanzien van geen van deze facturen geldt dat de werkzaamheden die in rekening zijn gebracht en staan vermeld op de facturen ook daadwerkelijk door de Makelaardij zijn verricht.
Het hof komt dan ook tot een bewezenverklaring van het tezamen en in vereniging valselijk opmaken van de vijf door de Makelaardij verzonden facturen. De vraag in hoeverre de op de facturen vermelde werkzaamheden daadwerkelijk door [A] zijn uitgevoerd, behoeft in dit verband geen beantwoording.”
53. In de toelichting op het middel wordt gesteld dat het hof blijkens zijn overwegingen van oordeel was dat de verdachte ook in een factuur van €59.500 valsheid in geschrift had gepleegd, maar dat – hoewel dit wel was tenlastegelegd – niet bewezen is verklaard dat de verdachte valsheid in geschrift ten aanzien van die factuur had gepleegd en dat het hof er blijkens de strafmotivering ook niet vanuit is gegaan dat de verdachte ten aanzien van die factuur valsheid in geschrift heeft gepleegd.
54. Dat laatste lijkt mij voor de verdachte mooi meegenomen. Duidelijker valt dus niet uit te leggen dat de verdachte bij het middel geen rechtens te respecteren belang heeft.
55. Het middel kan buiten bespreking blijven.
56. Het negende middel klaagt over de bewezenverklaring van witwassen (feit 8).
57. In zijn arrest van ECLI:NL:HR:2016:1392 overwoog de Hoge Raad:
“4.4. Blijkens de strafmotivering heeft het Hof ter zake van het als "medeplegen van witwassen" gekwalificeerde feit art. 44 Sr in aanmerking genomen, zulks evenwel ten onrechte. De in dat artikel genoemde omstandigheden kunnen alleen tot verhoging van het strafmaximum leiden indien zij - zonodig alsnog op de voet van art. 312 Sv - aan de verdachte zijn tenlastegelegd en door middel van wettige bewijsmiddelen zijn bewezen (vgl. HR 25 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX6916 met betrekking tot art. 43a Sr). Het middel is dus terecht voorgesteld.
4.5.
Dit behoeft evenwel niet tot cassatie te leiden wegens gebrek aan voldoende rechtens te respecteren belang. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat de gevangenisstraf van vier jaren mede is opgelegd ter zake van de overige bewezenverklaarde feiten, te weten: "als ambtenaar een gift aannemen, wetende dat deze hem gedaan wordt teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen", "valsheid in geschrift", "overtreding van het voorschrift, gesteld bij artikel 9 van de Wet melding ongebruikelijke transacties, opzettelijk begaan", en "deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven", en dat zonder toepassing te geven aan art. 44 Sr maar met toepassing van art. 57, eerste lid, Sr de opgelegde gevangenisstraf ruimschoots blijft beneden het op de bewezenverklaarde feiten gestelde strafmaximum van acht jaren.”
58. Aan de verdachte is ter zake van de bewezenverklaarde feiten een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van twee jaar en zes maanden. Ervan uitgaande dat witwassen niet zou zijn bewezenverklaard, staat op de overigens bewezenverklaarde (ten minste13.) zes misdrijven een maximumstraf van 8 jaar (art. 225 jo. art. 57 Sr) en blijft de opgelegde gevangenisstraf meer dan ruimschoots beneden het op de overigens bewezenverklaarde feiten gestelde strafmaximum van acht jaren. Dit betekent dat de verdachte - gelet op het hiervoor aangehaalde arrest - onvoldoende rechtens te respecteren belang heeft bij de in het middel vervatte klachten en dat deze derhalve buiten bespreking kunnen blijven.
59. De middelen van de verdachte kunnen - afgezien van het hierna te bespreken tiende middel - worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
60. Het tiende middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM is overschreden.
61. Het cassatieberoep is ingesteld op 7 april 2015. De stukken van het geding zijn blijkens een daarop gezet stempel op 4 februari 2016 bij de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt met zich dat de inzendtermijn van acht maanden is overschreden. Het middel is dan ook terecht voorgesteld.
62. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
63. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de duur van de opgelegde straf. De Hoge Raad kan de hoogte daarvan verminderen naar de gebruikelijke maatstaf. Voor het overige dient het beroep te worden verworpen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 25‑10‑2016
II, p. 39.
II, p. 39.
HR 29 september 1998, NJ 1999, 78, HR 14 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9118.
Op 31 maart 2010 vond onder leiding van de rechter-commissaris een doorzoeking plaats in de woning en de kantoren van de verdachte (p. 0021509).
Zie p. 2 van het arrest van het hof.
Volgens Sikkema (E. Sikkema, Ambtelijke corruptie in het strafrecht, een studie naar omkoping en andere ambtsdelicten, diss. Groningen 2005, p. 206, 207) moet onder het aannemen van een belofte worden verstaan het accepteren van het aanbod oftewel de instemming met de toekomstige bevoordeling. In dezelfde zin T.R. Roomen en E. Sikkema, Corruptiedelicten, Studiepockets strafrecht nr. 46, 3.5.1.
Het onder 5 bewezenverklaarde valt mijns inziens weg; zie de bespreking van het zesde middel.
Zie m.n. het proces-verbaal van de terechtzitting van 3 maart 2015, p. 6, waar het onderhavige feit wordt behandeld, alsmede de pleitnota overgelegd ter zitting van 9 maart 2015, , p. 41, 42.
Sikkema, a.w., p. 207 wijst er op dat instemming met het leveren van de tegenprestatie niet vereist is. Dat betekent dat het niet zien zitten van de tegenprestatie niet in de weg staat aan het bewezen achten van het aannemen van de belofte
Het onder 5 bewezenverklaarde valt mijns inziens weg; zie de bespreking van het zesde middel.
Zie voor het onder 8 bewezenverklaarde witwassen de bespreking van het negende middel.
Het onder 5 bewezenverklaarde valt weg; zie de bespreking van het zesde middel. Het onder 1, 3 en 7 bewezenverklaarde is meermalen gepleegd. Dat betekent dat er nog meer dan zes misdrijven zijn gepleegd.