HR, 17-04-2020, nr. 20/00138
ECLI:NL:HR:2020:747
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-04-2020
- Zaaknummer
20/00138
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:747, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 17‑04‑2020; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:204, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2020:204, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑02‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:747, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 17‑04‑2020
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. Wet Bopz. Voorlopige machtiging. Faxbericht door advocaat van betrokkene gezonden aan de rechtbank na afloop van de mondelinge behandeling. Was de rechtbank gehouden de inhoud van dit faxbericht in de beoordeling te betrekken?
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 20/00138
Datum 17 april 2020
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: M.A.M. Wagemakers,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT NOORD-NEDERLAND,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/18/195464/FA RK 19-2986 van de rechtbank Noord-Nederland van 10 december 2019.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld. De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
2. Beoordeling van het middel
De Hoge Raad heeft de klachten over de beschikking van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die beschikking. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.H. Sieburgh en F.J.P. Lock, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer C.E. du Perron op 17 april 2020.
Conclusie 28‑02‑2020
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. Wet Bopz. Voorlopige machtiging. Faxbericht door advocaat van betrokkene gezonden aan de rechtbank na afloop van de mondelinge behandeling. Was de rechtbank gehouden de inhoud van dit faxbericht in de beoordeling te betrekken?
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/00138
Zitting 28 februari 2020
CONCLUSIE
F.F. Langemeijer
In de zaak
[betrokkene]
tegen
Officier van Justitie Noord-Nederland
In deze Bopz-zaak gaat het om een procesrechtelijke vraag. De advocaat van betrokkene heeft na afloop van de mondelinge behandeling een faxbericht aan de rechtbank gestuurd. Een dag later heeft de rechtbank een beschikking gegeven, waarin niet kenbaar rekening is gehouden met de informatie in dit faxbericht. Daartegen is het cassatiemiddel gericht.
1. Feiten en procesverloop
1.1
Bij verzoekschrift, op 14 november 2019 ter griffie ingekomen, heeft de officier van justitie de rechtbank Noord-Nederland verzocht een voorlopige machtiging te verlenen om verzoeker tot cassatie (hierna: betrokkene) in een psychiatrisch ziekenhuis te doen opnemen en te doen verblijven (art. 2 Wet Bopz).
1.2
Bij het verzoekschrift was een geneeskundige verklaring gevoegd, op 11 november 2019 afgegeven door de niet bij de behandeling betrokken psychiater [betrokkene 1] die betrokkene heeft onderzocht. De geneeskundige verklaring vermeldt als diagnose (rubriek 4.d): “psychotische decompensatie uitend in paranoïde waangedachten, visuele en auditieve hallucinaties en stoornis in alcoholgebruik”.
1.3
Op 9 december 2019 heeft de rechtbank het verzoek mondeling behandeld. De rechtbank heeft gehoord: betrokkene en zijn advocaat mr. J.S. Visser, de psychiater [betrokkene 1] voornoemd en de casemanager [betrokkene 2].
1.4
Bij beschikking van 10 december 2019 heeft de rechtbank een voorlopige machtiging verleend om betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis te doen opnemen en verblijven tot en met 10 juni 2020.
1.5
De rechtbank heeft – in cassatie onbestreden – bij betrokkene een stoornis van de geestvermogens vastgesteld zoals aangeduid in de geneeskundige verklaring. Verder heeft de rechtbank, op basis van die verklaring (zie rubriek 5.b) en van het gehouden verhoor vastgesteld dat deze stoornis betrokkene diverse vormen van gevaar doet veroorzaken, te weten: ”dat betrokkene maatschappelijk ten onder gaat; dat betrokkene zichzelf in ernstige mate zal verwaarlozen; dat betrokkene door hinderlijk gedrag agressie van anderen zal oproepen; dat betrokkene een ander van het leven zal beroven of ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen; voor de psychische gezondheid van een ander”. De rechtbank vermeldt dat betrokkene dreigend en beledigend is naar buurtbewoners. Er is meermalen sprake geweest van mishandeling en doodsbedreigingen naar derden. Omgekeerd zijn buurtbewoners fysiek agressief geweest naar betrokkene vanwege zijn gedrag. De rechtbank voegt hieraan toe dat bij betrokkene geen sprake is van ziektebesef en -inzicht. Er zijn de afgelopen jaren meerdere pogingen gedaan om betrokkene in de zorg te krijgen, maar hij houdt alle hulp af. Gebleken is dat het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend.
1.6
Namens betrokkene is - tijdig - beroep in cassatie ingesteld. In cassatie is geen verweerschrift ingediend.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
De Wet Bopz is per 1 januari 2020 vervallen. Op grond van het overgangsrecht in art. 15:1 lid 1 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Stb. 2018, 37) blijft de Wet Bopz op de behandeling van deze zaak van toepassing.
2.2
Het cassatiemiddel omvat twee onderdelen. Onderdeel I, onder het kopje “Aanvulling verweer”, bevat de klacht dat de rechtbank het recht, in het bijzonder art. 23 Rv,1.art. 2 Wet Bopz en art. 5 lid 1, aanhef en onder e, EVRM, heeft geschonden door in haar beslissing niet (ook) de inhoud te betrekken van een faxbericht dat de advocaat van betrokkene kort na afloop van de mondelinge behandeling aan de rechtbank heeft verzonden.2.In dit faxbericht, dat op 9 december 2019 om 18:31 uur is verzonden,3.staat het volgende:
“(…) Vandaag vond (…) de hoorzitting plaats over het verzoek voorlopige machtiging voor mijn cliënt (…).
Het is ongebruikelijk na het sluiten van de hoorzitting nog informatie toe te voegen.
Echter, direct na uw vertrek deelde casemanager FACT Oldambt [betrokkene 2] in mijn aanwezigheid aan cliënt mede, dat de gemeente Oldambt graag met hem in gesprek wil over de aankoop van zijn woning. Dit omdat de burgemeester zich zorgen maakt over de situatie in [woonplaats]. Ik acht dit dermate belangrijk dat ik vind dat [betrokkene 2] dat tijdens de hoorzitting had moeten mededelen.
Mijn cliënt is blij met dit voorstel van de gemeente. Als hij zijn woning kan verkopen is hij weg uit [woonplaats]. Hij is van plan dan een camper te kopen en een zwervend leven te gaan leiden. Op die manier wil hij voorkomen dat elders opnieuw problemen ontstaan rond zijn persoon. (…)”
2.3
Ter uitwerking van deze klacht is aangevoerd dat de rechtbank dit faxbericht niet anders heeft kunnen opvatten dan bedoeld als verweer tegen de stelling dat verzoeker met hinderlijk gedrag agressie van anderen zal oproepen en dat dit gevaar niet op een andere wijze kan worden afgewend dan door opneming van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. Verder is aangevoerd dat de regel in art. 283 lid 1 Rv, geschreven voor aanvulling of wijziging van een verzoek, óók heeft te gelden voor een verweerder die zijn verweer wil aanvullen op basis van “na de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting gebleken informatie die door of namens een procespartij of door de rechter gehoorde personen is achtergehouden”.
2.4
Uit art. 261 Rv vloeit voort dat, voor zover de Wet Bopz niet een bijzondere (afwijkende of aanvullende) regeling geeft, in zaken als deze de algemene regels voor de verzoekschriftprocedure in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing zijn.4.Art. 286 Rv bepaalt dat de rechter na afloop van de (mondelinge) behandeling de dag bepaalt waarop hij uitspraak zal doen. Het debat tussen partijen eindigt op het moment waarop de rechter bepaalt dat hij uitspraak zal doen.
2.5
De grenzen van de rechtsstrijd in eerste aanleg worden in beginsel bepaald door de inhoud van het verzoek en het daartegen gevoerde verweer. Art. 283 Rv bepaalt:
“Zolang de rechter nog geen eindbeschikking heeft gegeven, is de verzoeker bevoegd het verzoek of de gronden daarvan te verminderen, dan wel schriftelijk te veranderen of te vermeerderen. In het geval van verandering of vermeerdering is artikel 130 van overeenkomstige toepassing.”
Art. 130 Rv bepaalt, voor zover hier van belang, in lid 1 en lid 2 het volgende:
“1. Zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen, is de eiser bevoegd zijn eis of de gronden daarvan schriftelijk, bij conclusie of akte ter rolle, te veranderen of te vermeerderen. De gedaagde is bevoegd hiertegen bezwaar te maken, op grond dat de verandering of vermeerdering in strijd is met de eisen van een goede procesorde. De rechter beslist, partijen gehoord, zo spoedig mogelijk. De rechter kan op dezelfde grond ook ambtshalve een verandering of vermeerdering van eis buiten beschouwing laten.
2. Tegen de beslissingen van de rechter, bedoeld in het eerste lid, staat geen hogere voorziening open.”
2.6
Uit deze regels volgt dat de rechtsstrijd in de loop van het geding kan worden uitgebreid, zelfs nadat de rechter een tussenvonnis of tussenbeschikking heeft uitgesproken.5.Dit geldt zowel voor de inleidende vordering als voor een eventuele tegenvordering (reconventie). Na protest van de wederpartij, maar ook ambtshalve, kan de rechter een verandering of vermeerdering van de eis (of van de gronden daarvan) weigeren indien deze naar zijn oordeel in strijd is met de eisen van een goede procesorde. In de onderhavige zaak is geen sprake geweest van een wijziging van het inleidend verzoek van de officier van justitie, zodat art. 283 Rv niet rechtstreeks voor toepassing in aanmerking komt. Voor zover deze bepaling overeenkomstig zou worden toegepast op een wijziging of uitbreiding van het door een belanghebbende gevoerde verweer, zoals in het middelonderdeel wordt bepleit, zou dit meebrengen dat het verweer (voor zover niet ondubbelzinnig prijsgegeven) in de loop van het geding kan worden uitgebreid, zelfs nadat de rechter een tussenvonnis of tussenbeschikking heeft uitgesproken. Deze vrijheid kan worden begrensd door de eisen van een goede procesorde. Anders dan de steller van het middel kennelijk veronderstelt, geeft deze regel geen uitsluitsel over het antwoord op de vraag of het een procespartij in een verzoekschriftprocedure vrij staat ná het tijdstip waarop de rechter de behandeling sluit en bepaalt dat hij uitspraak zal doen, maar vóórdat de uitspraak daadwerkelijk is gedaan, een stuk in te dienen en alsnog haar verweer uit te breiden.
2.7
Stellingen die partijen na de sluiting van het debat nog in het geding willen betrekken door een conclusie of een akte te nemen, zal de rechter doorgaans buiten beschouwing laten.6.In een verzoekschriftprocedure is dit niet anders: op stukken die zonder toestemming van de rechter na de sluiting van het onderzoek worden ingediend wordt in de regel geen acht meer geslagen. Deze regel volgt uit de eisen van een goede procesorde en is, bijvoorbeeld, neergelegd in art. 1.4.12 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven7.: na afloop van de mondelinge behandeling kunnen geen stukken meer worden overgelegd, tenzij het hof tijdens de mondelinge behandeling een belanghebbende daartoe de gelegenheid heeft gegeven.
2.8
Iets anders is, dat de rechter bevoegd is om de behandeling van de zaak ambtshalve of op verzoek te heropenen: hetzij omdat het beraad in raadkamer de rechter tot het inzicht heeft gebracht dat hij nadere informatie behoeft om een beslissing op het verzoekschrift te nemen, hetzij op grond van hem gebleken nieuwe omstandigheden. Er kunnen zich gevallen voordoen waarin een procespartij, na overleg met de wederpartij(en),8.zich schriftelijk tot de rechter richt met het verzoek om gebruik te maken van zijn bevoegdheid tot heropening van de behandeling. Eerst nadat – en voor zover − de rechter heropening van het partijdebat heeft toegestaan, staat het een procespartij vrij om nieuwe feiten en omstandigheden aan te voeren en/of nieuwe gedingstukken aan de rechter over te leggen. De mogelijkheid om heropening van de behandeling te verzoeken is niet bedoeld om een ter zitting ‘vergeten’ argument of bewijsaanbod alsnog onder de aandacht van de rechter te brengen.9.
2.9
In het Procesreglement familie- en jeugdrecht voor de rechtbanken10.is telkens bepaald dat, indien tijdens de mondelinge behandeling wordt geconstateerd dat nadere informatie nodig is, de rechter ofwel een nieuwe dag kan bepalen voor de voortzetting van de mondelinge behandeling, met een termijn waarbinnen de informatie moet worden verschaft en de wederpartij daarop kan reageren, ofwel (zonder hervatting van de mondelinge behandeling) een termijn kan bepalen waarbinnen de informatie moet worden verschaft, met een termijn voor de wederpartij om daarop te reageren. Ter vergelijking kan worden opgemerkt dat ook de bestuursrechter bevoegd is om, ambtshalve of op verzoek van een partij, een gesloten behandeling te heropenen.11.Hoewel deze procesreglementen niet van toepassing zijn verklaard op procedures ingevolge de Wet Bopz, kan een en ander in beginsel ook tot uitgangspunt dienen voor machtigingsprocedures als bedoeld in de Wet Bopz. Overigens zijn door de veelal korte beslistermijnen in de Wet Bopz de feitelijke mogelijkheden voor een heropening van het onderzoek beperkt.
2.10
In deze zaak heeft de rechter blijkens het proces-verbaal (blz. 2) aan het slot van de mondelinge behandeling aangegeven dat hij wil nadenken over het verzoek en dat de beslissing zal worden doorgebeld. Hierna heeft de rechter de behandeling gesloten. Vanaf dat moment was het voor (de advocaat van) betrokkene niet meer mogelijk om, zonder verlof van de rechter, nieuwe stellingen en/of nieuw bewijsmateriaal aan de rechtbank voor te leggen.
2.11
In deze zaak is niet duidelijk of de behandelend rechter het faxbericht heeft ontvangen en heeft kunnen lezen voordat hij de bestreden beschikking gaf. In de bestreden beschikking is deze fax niet vermeld onder de gedingstukken. Het faxbericht is op de dag van de mondelinge behandeling verzonden op een tijdstip waarop de griffie van de rechtbank al was gesloten. Een griffiemedewerker heeft het faxbericht op z’n vroegst de ochtend erna, op 10 december 2019, in het faxapparaat kunnen aantreffen. Het afschrift van de beschikking is blijkens het daarop geplaatste griffiestempel afgegeven op 10 december 2019. Mijns inziens kan in het midden blijven of de rechter dit faxbericht nog heeft kunnen zien voordat hij de beschikking gaf. De rechter was hoe dan ook bevoegd om ambtshalve dit fax-bericht ter zijde te leggen op de grond dat de eisen van de goede procesorde zich ertegen verzetten dat dit bericht, na de sluiting van het partijdebat, nog in de rechtsstrijd werd betrokken. Niet gesteld of gebleken is dat de toezending van het fax-bericht aan de rechtbank is geschied met goedkeuring van de wederpartij in het geding (in dit geval: de officier van justitie).
2.12
Ter toelichting op de klacht van dit middelonderdeel is aangevoerd dat het gaat om “essentiële informatie ter zake van aanwezig te achten gevaar”. Verder is betoogd, kort samengevat, dat de rechtbank behoorde te oordelen aan de hand van de actuele situatie - zowel wat betreft het gevaar dat betrokkene met hinderlijk gedrag agressie van anderen zal oproepen als wat betreft de mogelijkheden om dit gevaar af te wenden anders dan door opneming van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis - en dat het faxbericht om die reden door de rechtbank in de beoordeling had moeten worden betrokken. Gelet op het voorgaande lijkt mij dat niet de processueel juiste benadering: de advocaat van betrokkene had de rechtbank eerst verlof moeten vragen om deze informatie − essentieel of niet − na de sluiting van het partijdebat alsnog in het geding te brengen. Op zich is juist dat de rechter in Bopz-machtigingsprocedures naar de actuele toestand (ex nunc) beslist over de vrijheidsbeneming. De aard van de procedure (de noodzaak om naar de actuele situatie te beslissen) kan van belang zijn voor het antwoord op de vraag of in hoger beroep, in afwijking van de zgn. één-conclusie-regel, in een laat stadium nieuwe informatie of een nieuwe grief ter kennis van de appelrechter mag worden gebracht.12.Dat staat echter los van de vraag of de rechter die eenmaal heeft bepaald tot welk tijdstip stukken mogen worden ingediend, ambtshalve bevoegd is om alle te laat ingediende stukken ter zijde te leggen.
2.13
Een enigszins vergelijkbaar vraagstuk heeft zich voorgedaan in HR 3 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1058, NJ 2013/275. Een schuldenaar was in staat van faillissement verklaard. In cassatie voerde de schuldenaar aan dat hij na afloop van de mondelinge behandeling in hoger beroep een faxbericht aan het hof had gezonden met een verklaring van de advocaat van de schuldeiser van de steunvordering (Synapsis), waaruit bleek dat die steunvordering inmiddels was voldaan. De schuldenaar wees erop dat de faillissementsrechter ex nunc moet beoordelen of de schuldenaar verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen. De Hoge Raad overwoog als volgt:
“3.3 De in het middel bedoelde fax dateert van na de mondelinge behandeling in hoger beroep, toen de behandeling van de zaak al gesloten was. In zodanig geval mag de rechter in beginsel een dergelijke fax terzijde leggen, zonder daarvan verder kennis te nemen. Partijen hebben evenwel de mogelijkheid om heropening van de behandeling van de zaak te vragen, bijvoorbeeld indien nieuwe feiten of bewijsmateriaal daartoe aanleiding geven. De rechter zal in de regel aan een hierop gericht verzoek kunnen voorbijgaan op de grond dat hij voor heropening geen aanleiding ziet. Mede in verband met de proceseconomie behoeft de rechter die beslissing niet te motiveren.
Het vorenstaande kan echter anders zijn indien het een procedure betreft, zoals de procedure tot faillietverklaring, waarin de rechter zijn beslissing dient te baseren op de toestand ten tijde van zijn uitspraak. Afhankelijk van de gronden die voor het verzoek tot heropening worden aangevoerd, kan de rechter dan bij afwijzing van het verzoek gehouden zijn die beslissing te motiveren.
In dit geval is door [verzoeker] bij de fax aangevoerd, en onderbouwd met een daarbij meegezonden verklaring van de advocaat van Synapsis, dat de voor de faillietverklaring noodzakelijke steunvordering van Synapsis inmiddels niet meer bestond en dat het faillissement dus niet diende te worden uitgesproken. Mede in aanmerking genomen dat het uitspreken van een faillissement ingrijpende gevolgen heeft, had het hof de fax, gelet op de inhoud daarvan, moeten opvatten als een verzoek tot heropening van de behandeling en op dat verzoek gemotiveerd moeten beslissen.”
2.14
Wanneer de maatstaf uit die uitspraak in een faillissementszaak zou worden toegepast op het nu voorliggende geval, kom ik uit bij de hoofdregel dat de rechter in beginsel het ontvangen faxbericht ter zijde mocht leggen, zonder daarvan verder kennis te nemen. Het faxbericht bevat niet met zoveel woorden een verzoek tot heropening van de mondelinge behandeling.
2.15
Ook ten aanzien van een machtiging tot opneming in een psychiatrisch ziekenhuis kan worden gezegd dat de door de rechter te nemen beslissing ingrijpende gevolgen voor de betrokkene heeft: het gaat immers om een vorm van vrijheidsbeneming. Aan de hand van de zo-even geciteerde maatstaf uit de faillissementszaak van 3 mei 2013 zou kunnen worden betoogd dat de rechtbank het nagekomen fax-bericht had moeten opvatten als een (door de advocaat namens betrokkene gedaan) verzoek tot heropening van de behandeling van de zaak en dan op dat verzoek tot heropening gemotiveerd een beslissing had moeten geven. Het cassatiemiddel bevat echter niet de klacht dat de rechtbank in dit faxbericht een verzoek tot heropening van de behandeling had moeten lezen. Zelf lees ik in het fax-bericht ook niet een verzoek van die strekking en ten slotte staat niet vast dat het verzoek de rechter heeft bereikt voordat hij de bestreden beschikking gaf. Hierop stuit het middelonderdeel af.
2.16
Subsidiair, voor het geval dat de Hoge Raad het nagekomen fax-bericht wel opvat als een verzoek aan de rechtbank tot heropening van de behandeling, merk ik het volgende op. Het faxbericht vermeldt dat betrokkene blij is met het voorstel van de gemeente: als hij zijn woning kan verkopen, wil hij een camper kopen en een zwervend leven gaan leiden. Op die manier wil hij voorkomen dat elders opnieuw problemen ontstaan rond zijn persoon. Betrokkene tracht in cassatie de opvatting ingang te doen vinden dat met dit fax-bericht verweer werd gevoerd tegen het gestelde en in de geneeskundige verklaring genoemde gevaar dat verzoeker met hinderlijk gedrag agressie van anderen zal oproepen en/of tegen de vaststelling dat dit gevaar niet op een andere wijze kan worden afgewend dan door opneming in een psychiatrisch ziekenhuis.
2.17
Zo opgevat, mist betrokkene een gerechtvaardigd belang bij deze klacht. Het in het middelonderdeel genoemde gevaar (dat betrokkene met hinderlijk gedrag agressie van anderen zal oproepen, zoals blijkbaar in het verleden is geschied in zijn woonplaats) is slechts één van de vijf gevaren die in de beschikking van de rechtbank zijn vermeld. Het cassatiemiddel is niet gericht tegen de vier andere soorten gevaar die − naar de onbestreden vaststelling van de rechtbank – als gevolg van de stoornis van de geestvermogens worden veroorzaakt. Die andere gevaren kunnen mijns inziens de beslissing van de rechtbank (blijven) dragen. Mijn slotsom is dat onderdeel I faalt.
2.18
Onderdeel II, onder het kopje “Waarheidsplicht en de goede procesorde”, klaagt dat de rechtbank door de nagezonden informatie niet te betrekken in de oordeelsvorming “verzwijging van relevante informatie ten processe heeft gesauveerd” en dat betrokkene geen eerlijk proces heeft gehad.
2.19
De toelichting op deze klacht wijst op rubriek 6.a (gevaar) van de geneeskundige verklaring, waarin onder meer staat (i) dat betrokkene dreigend en beledigend is naar buurtbewoners, (ii) dat betrokkene recent iemand achterna zou hebben gezeten met een zeis, en (iii) dat incidenten zijn gemeld waarbij buurtbewoners fysiek zijn geweest naar betrokkene vanwege zijn gedrag en dat ramen bij hem zijn ingegooid. Volgens de toelichting gaf dit aanleiding om te onderzoeken of dit gevaar buurt-gerelateerd is en of dit kan worden afgewend met het vertrek van betrokkene (uit die buurt). De ter zitting door de case-manager “verzwegen informatie” hield volgens het middel in dat de burgemeester [lees: de gemeente] de woning van betrokkene wil kopen en dat betrokkene daarmee akkoord gaat en bereid is uit zijn huidige woonplaats te vertrekken. Dat was volgens de klacht relevant voor de door de rechtbank te nemen beslissing over het bestaan van dit gevaar en van deze mogelijkheid om dit gevaar af te wenden.
2.20
Ambtshalve merk ik op dat ‘bedrog’ als bedoeld in art. 382, aanhef en onder a, Rv een grond voor herziening van een rechterlijke uitspraak kan zijn. In de rechtspraak over dit bepaling is het begrip ‘bedrog’ als volgt omschreven:
“Van bedrog in deze zin is reeds sprake wanneer een partij door haar oneerlijke proceshouding belet dat in de procedure feiten aan het licht komen die tot een voor de tegenpartij gunstige afloop van die procedure zouden kunnen hebben leiden. Dit zal zich onder meer voordoen wanneer een partij feiten als hiervoor bedoeld verzwijgt, terwijl zij wist of behoorde te weten dat de tegenpartij niet met die feiten bekend was of redelijkerwijs bekend behoorde te zijn. (…)”13.
2.21
In dit geval gaat het niet om een herzieningsverzoek, maar er is wat voor te zeggen dat indien een beroep zou zijn gedaan op bedrog, ontdekt in de fase tussen de sluiting van het partijdebat en de uitspraakdatum, de eisen van een goede procesorde niet spoedig in de weg zullen staan aan inwilliging van een verzoek tot heropening van het debat op die grond.14.In de op 9 december 2019 door de advocaat aan de rechtbank verzonden fax is echter niet gesteld dat sprake is geweest van bedrog. Mijns inziens wordt in het middel dan ook iets te gemakkelijk aangenomen dat de casemanager informatie voor de rechtbank heeft “verzwegen”. De casemanager werd door de rechtbank niet als verzoekende partij gehoord, maar als informant. Niet is aangevoerd dat ter zitting in eerste aanleg in het bijzijn van de casemanager de vraag ter sprake is gebracht of het gevaar (dat betrokkene door hinderlijk gedrag als gevolg van zijn stoornis agressie oproept bij buurtbewoners) kan worden gekeerd door verhuizing, althans het vertrek, van betrokkene uit deze woonomgeving. Hoe dan ook, de informatie kan niet worden beschouwd als essentieel, omdat het hier slechts gaat om één van de door de rechtbank vastgestelde gevaren waarop de machtiging berust. In het licht van de bespreking van onderdeel I kan ook onderdeel II niet tot cassatie leiden.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
plv.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑02‑2020
Het faxbericht is overgelegd als prod. 2 bij het verzoekschrift tot cassatie en vermeldt het tijdstip van verzenden. Blijkens de op www.rechtspraak.nl vermelde adresgegevens is de fax verstuurd naar het juiste faxnummer van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen (Bopz-zaken).
W.J.A.M. Dijkers, Doen en laten in de Bopz-machtigingsprocedure. Een onderzoek naar juridische posities, 2003, blz. 62, 257 en 315.
De mogelijkheden voor een eiswijziging in hoger beroep blijven in deze zaak onbesproken. Zie daarover: Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein en Wesseling-van Gent, 4 2018/164 e.v.; zie ook nr. 169 over nieuwe verweren in hoger beroep.
V.C.A. Lindijer, De goede procesorde: een onderzoek naar de betekenis van de goede procesorde als normatief begrip in het burgerlijk procesrecht (diss. Groningen 2006), nr. 156.
Versie september 2019, te raadplegen via www.rechtspraak.nl.
Regel 21 van de Gedragsregels voor advocaten (2018) bepaalt:“1. Het is de advocaat niet geoorloofd zich in een aanhangig geding anders dan tezamen met de advocaat van de wederpartij tot de rechter aan wiens oordeel of de instantie aan wier oordeel de zaak is onderworpen te wenden, tenzij schriftelijk en met gelijktijdige toezending van een afschrift van de mededeling aan de advocaat van de wederpartij en voorts zo tijdig dat die advocaat voldoende gelegenheid heeft om op de mededeling te reageren.2. Geen afzonderlijke mededeling aan de advocaat van de wederpartij is vereist, indien de mededeling aan de rechter via een technische voorziening gelijktijdig voor de advocaat van de wederpartij beschikbaar wordt.3. Nadat de uitspraak is bepaald, is het de advocaat niet geoorloofd zich zonder toestemming van de wederpartij tot de rechter te wenden.”
De Franse taal kent voor dit verschijnsel de uitdrukking: l’esprit de l’escalier.
Het procesreglement, ingedeeld per zaakscategorie, is te raadplegen via www.rechtspraak.nl.
Vgl. art. 8:68 lid 1 Awb en, bijvoorbeeld, ABRvS 2 juli 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA9467, AB 2007/358 m.nt. I. Sewandono.
Zie hierover: Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein en Wesseling-van Gent 4, 2018/114, met vermelding van verdere vindplaatsen.
HR 4 oktober 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2162, NJ 1998/45 m.nt. H.J. Snijders onder nr. 46 (rov. 3.3).
Ik laat in het midden of dat, achteraf, een grond voor herroeping zou kunnen zijn; zie over die vraag: Th.B. ten Kate en M.M. Korsten-Krijnen, mede bewerkt door E.M. Wesseling-van Gent, Herroeping, verbetering en aanvulling van burgerrechtelijke uitspraken (art. 382 – 393, 31 en 32 Rv), Deventer: Kluwer, 2013, blz. 28 – 29 en 34.