HR, 01-02-2011, nr. 09/01721
ECLI:NL:HR:2011:BO7992
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
01-02-2011
- Zaaknummer
09/01721
- LJN
BO7992
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Rechtsmiddelen
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BO7992, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑02‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BO7992
- Vindplaatsen
Uitspraak 01‑02‑2011
Inhoudsindicatie
Economische zaak. Niet-ontvankelijkverklaring in hoger beroep. Uitgaande van ’s Hofs oordeel dat de bij gelegenheid van het instellen van het hoger beroep overgelegde en aan de appelakte gehechte schriftelijke volmacht vals is, heeft het Hof - mede gelet op het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer moet kunnen worden gesteld in ondertekende geschriften - terecht geoordeeld dat het hoger beroep niet op rechtsgeldige wijze is ingesteld, zodat verdachte in dat beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
1 februari 2011
Strafkamer
Nr. 09/01721
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, Economische Kamer, van 21 april 2009, nummer 20/002564-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.M. Moszkowicz, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt onder meer dat het Hof de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep.
2.2.1. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 17 maart 2009 houdt het volgende in:
"De voorzitter doet de zaak tegen de na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte,
(...)
is niet verschenen.
Als raadsvrouwe van verdachte is ter terechtzitting verschenen mr. H.F. Hoogervorst, advocate te Amsterdam.
De voorzitter deelt mede dat de dagvaarding van verdachte in hoger beroep om te verschijnen ter zitting van het hof van heden op 20 februari 2009 in persoon aan de verdachte is uitgereikt.
De raadsvrouwe deelt daarop het volgende mede.
Mijn cliënt is op de hoogte van de zitting. De reden dat hij niet is verschenen, is gelegen in de omstandigheid dat het vandaag gaat om een regiezitting. Ik ben uitdrukkelijk gemachtigd om namens mijn cliënt de verdediging te voeren.
De voorzitter deelt daarop in het kader van de ontvankelijkheid van het hoger beroep van verdachte het volgende mede.
Blijkens de akte rechtsmiddel is op 8 juli 2008 door [betrokkene 1], als gemachtigde namens verdachte, beroep ingesteld tegen het vonnis van de eerste rechter.
Het hof heeft echter gerede twijfel of de handtekening, die op de schriftelijke machtiging staat vermeld, van verdachte afkomstig is. Deze twijfel is ontstaan door een vergelijking van deze handtekening met, onder meer, de handtekening van verdachte zoals deze voorkomt op de akte van uitreiking van de dagvaarding van verdachte in hoger beroep.
De raadsvrouwe deelt desgevraagd het volgende mede.
Het was de wens van mijn cliënt om in deze zaak hoger beroep in te stellen. Voor zover mij bekend is, heeft mijn cliënt zijn vader daartoe ook gemachtigd.
De voorzitter toont mij nu een handtekening van mijn cliënt op de schriftelijke machtiging en een handtekening van mijn cliënt op de akte van uitreiking van de dagvaarding van verdachte in hoger beroep. Het is juist dat deze handtekeningen op het oog niet op elkaar lijken. Ik ben mij van de eventuele consequenties van een onjuist handelen bij het instellen van hoger beroep bewust.
Het is jammer dat mijn cliënt niet is verschenen, omdat hij dan voor deze gang van zaken een verklaring had kunnen geven.
Ik verzoek het hof een korte onderbreking voor beraad.
De advocaat-generaal legt aan het hof ter voeging in het dossier een rapport, getiteld "Verwerking en afvoeren gebrekskaas actie muizenval II" over.
Het hof onderbreekt de zitting.
Na hervatting deelt de raadsvrouwe het volgende mede.
Omtrent de wens van mijn cliënt om hoger beroep in te stellen bestaat mijns inziens geen onduidelijkheid. Ik wijs er voorts op dat in andere zaken van de familie [van verdachte], die in december 2008 door dit hof zijn behandeld, ook de appelakten aan de orde zijn gesteld. In die zaken werden cliënten ontvankelijk geacht in hun appel, ondanks het feit dat de vader zonder daartoe gemachtigd te zijn het hoger beroep had ingesteld. Natuurlijk zijn er verschillen met deze zaak, maar er zijn tevens overeenkomsten.
Het kan bovendien zo zijn dat de handtekening die voorkomt op de akte van uitreiking van de appeldagvaarding niet de juiste is en dat de handtekening op de machtiging wel van mijn cliënt afkomstig is.
Verder is het mogelijk dat mijn cliënt verschillende handtekeningen gebruikt.
Ik verzoek het hof daarom om de zaak aan te houden teneinde mijn cliënt hierover te horen. Ik zou het niet fair vinden, indien het hof nu op voorhand al zou komen tot de conclusie dat mijn cliënt niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep. Op een eventuele nadere terechtzitting zal mijn cliënt verschijnen.
De advocaat-generaal deelt daarop het volgende mede.
Gelet op de hiervoor geconstateerde aanwijzingen is voor mij voldoende duidelijk dat de handtekening op de machtiging tot het instellen van het hoger beroep niet van de verdachte afkomstig is. Ik vind dat deze handtekening een sterke gelijkenis vertoont met de handtekening van de vader van verdachte.
Het komt mij voor dat het de vader is die voor zijn kinderen beslist of al dan niet hoger beroep moet worden ingesteld. Het moge duidelijk zijn dat de kinderen zelf een machtiging tot het instellen van het hoger beroep moeten ondertekenen en niet hun vader. Nu zij voldoende bekend zijn met de manier waarop hoger beroep moet worden aangetekend, dienen bij het hier geconstateerde gebrek onmiddellijk consequenties te worden getrokken. Ik sluit niet uit dat er zelfs sprake is van valsheid in geschrifte. Naar mijn mening dient de verdachte thans reeds niet-ontvankelijk te worden verklaard in het hoger beroep.
Het hof onderbreekt de zitting voor beraad.
Na hervatting deelt de voorzitter als beslissing van het hof het volgende mede.
Het hof schorst het onderzoek in de onderhavige zaak tot de terechtzitting van het hof van dinsdag, 21 april 2009 te 10.00 uur, teneinde alsdan de verdachte in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de gang van zaken met betrekking tot het instellen van het hoger beroep in deze zaak."
2.2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 21 april 2009 houdt het volgende in:
"De voorzitter doet de zaak tegen de na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte,
(...)
is, alhoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Als raadsman van verdachte is ter terechtzitting verschenen mr. A. Moszkowicz, advocaat te Amsterdam.
De raadsman deelt desgevraagd het volgende mede.
Ik had begrepen dat mijn cliënt zou komen. De reden dat hij niet aanwezig is, komt er - kort gezegd - op neer dat hij niet geconfronteerd wil worden met de opgeroepen getuigen en hij gebukt gaat onder deze zaak.
Ik ben uitdrukkelijk gemachtigd om namens mijn cliënt de verdediging te voeren.
De voorzitter werpt vervolgens de vraag op of de aanwezigheid van verdachte ter terechtzitting noodzakelijk is.
De raadsman deelt daarop het volgende mede.
In het hypothetische geval dat mijn cliënt vandaag ter zitting was verschenen, had hij zich op zijn zwijgrecht beroepen.
De advocaat-generaal deelt het volgende mede.
Een van de zaken die vandaag aan de orde zouden komen, is de vraag of [verdachte] hoger beroep wilde instellen.
Er worden serieuze aantijgingen gedaan in de richting van het Openbaar Ministerie.
Hij heeft voorts heel wat noten op zijn zang, gezien de vele getuigenverzoeken.
Het stoort mij daarom dat de verdachte niet komt. Hij kan op deze manier ook niet verklaren over wat hij zelf van deze zaak vindt. Hij is bovendien niet gewillig om ter zitting te verschijnen. Gelet daarop verzoek ik het hof om de medebrenging van verdachte te gelasten tegen een nadere terechtzitting.
De raadsman deelt daarop het volgende mede.
Vooropgesteld moet worden dat indien een bevel tot medebrenging van mijn cliënt geëffectueerd wordt, dit niet tot het door de advocaat-generaal gewenste resultaat zal leiden, nu hij zich ter zitting zal beroepen op zijn zwijgrecht.
Voor zover de advocaat-generaal spreekt van aantijgingen in de richting van het Openbaar Ministerie moet ik haar corrigeren, nu deze aantijgingen uitsluitend worden gedaan in de richting van het opsporingsonderzoek. Voorts heeft mijn cliënt het recht om getuigen te horen.
Het hof onderbreekt de zitting voor beraad.
Na hervatting deelt de voorzitter als beslissing van het hof het volgende mede.
Het hof meent dat de bevoegdheid tot het geven van een bevel medebrenging weliswaar bestaat, maar dat in het onderhavige geval het geven een dergelijk bevel bij voorbaat zinloos wordt geacht, gelet op het feit dat de raadsman heeft aangekondigd dat de verdachte zich bij een eventueel verhoor ter zitting op zijn zwijgrecht zal beroepen. Het hof ziet om die reden af van het geven van een bevel tot medebrenging van verdachte.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor.
De voorzitter stelt daarop de ontvankelijkheid van het hoger beroep van verdachte aan de orde als volgt.
Volgens de akte rechtsmiddel heeft [betrokkene 1] op 8 juli 2008 ter griffie van de rechtbank Breda hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Breda van 27 juni 2008, die daarbij verklaarde daartoe te zijn gemachtigd bij een schriftelijke volmacht, die hij daarbij over legde.
Naar aanleiding van de op de zitting van 17 maart 2009 bij het hof gerezen twijfel ten aanzien van de authenticiteit van de handtekening op deze schriftelijk volmacht, heeft het hof kritisch gekeken naar de handtekeningen, voorkomende in de dossiers De griffier heeft enkele handtekeningen van verdachte, voorkomende in de dossiers, verzameld en vastgelegd in een handtekeningenoverzicht.
(Noot: de voorzitter toont de advocaat-generaal en de raadsman van verdachte de handtekeningen op dit overzicht.)
Als uitgangspunt bij de vergelijking heeft de handtekening gediend die verdachte na legitimatie heeft gezet op de akte van uitreiking van de oproeping in hoger beroep in de zaak met parketnummer 20-002565-08, opgemaakt door [betrokkene 3], medewerker intake & service te Nieuwendijk. Het hof gaat er van uit dat deze handtekening authentiek is.
Vergelijking heeft plaatsgevonden met de litigieuze handtekening op de volmacht, maar ook met een aantal andere handtekeningen van verdachte, te weten:
- de handtekening van verdachte op de brief d.d. 22 oktober 2008, waarin hij verzoekt de stukken van de zaak toe te zenden;
- de handtekening van verdachte op de brief d.d. 11 november 2008, waarin hij een verzoek tot uitstel doet in verband met het huwelijk van [betrokkene 2];
- de handtekening van verdachte op de akte van uitreiking van de dagvaarding in hoger beroep in de zaak met parketnummer 20-002563-08;
- de handtekening van verdachte op de akte van uitreiking van de oproeping in hoger beroep in de zaak met parketnummer 20-002565-08.
(Noot: dit handtekeningenoverzicht is aan dit proces-verbaal gehecht Aan de advocaat-generaal en de raadsman van verdachte is een kopie van dit handtekeningenoverzicht uitgereikt.)
De advocaat-generaal deelt het volgende mede.
Als ik de handtekeningen op dit overzicht vergelijk, dan zijn er volgens mij duidelijke verschillen in de handtekeningen zichtbaar.
De handtekening op de volmacht lijkt verdacht veel op die van [betrokkene 1].
Volgens mij heeft hij te voortvarend in elke zaak hoger beroep ingesteld, terwijl hij daartoe niet gemachtigd was.
Het is jammer dat de verdachte niet is verschenen, anders had hij zelf omtrent zijn wens hoger beroep in te willen stellen een en ander kunnen bevestigen. Het schijnt echter niet belangrijk genoeg te zijn voor de verdachte om helderheid te komen verschaffen omtrent deze onduidelijkheid.
Ik stel mij op het standpunt dat de handtekening op de machtiging niet juist is en dat de verdachte daarom niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn hoger beroep.
De advocaat-generaal leest vervolgens haar schriftelijke vordering voor en legt deze vordering over aan het hof.
De raadsman deelt mede dat het wel degelijk de wens van cliënt was om hoger beroep in te stellen. Hij voert vervolgens het woord overeenkomstig een pleitnota, welke pleitnota hij aan het hof overlegt en die als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
De advocaat-generaal reageert daarop als volgt.
De handtekeningen zijn te verschillend om te beredeneren dat verdachte zelf de handtekening op de volmacht heeft gezet. Als ik de onderhavige zaak vergelijk met de zaken die in december 2008 voor het hof dienden en waarin het hof het appel ontvankelijk verklaarde, merk ik op dat het grote verschil daarin gelegen is, dat destijds door de verdachte per brief uitstel was gevraagd van de behandeling van de zaak ter zitting, waaruit kon worden afgeleid dat de verdachte die zaken behandeld wilde zien.
Er dient voorts te worden gekeken naar de achtergrond van deze zaak. [betrokkene 1] bepaalt voor zijn kinderen of wel of niet hoger beroep wordt ingesteld. Ik vind dit een kwalijke zaak en dat verdient geen honorering.
Zoals gezegd, als verdachte het appel zo belangrijk had gevonden, was hij wel verschenen. Ik persisteer bij mijn vordering.
De raadsman van verdachte verklaart het volgende.
Ik ben uitdrukkelijk gemachtigd door verdachte, waaruit blijkt dat mijn cliënt graag in hoger beroep wenste te gaan. Hetgeen de advocaat-generaal zegt over de niet aanwezigheid van cliënt, waaruit zou volgen dat hij deze kwestie niet belangrijk zou vinden, stoort mij in hoge mate. Dit argument wordt ook weerlegd door het feit dat ik al heb gezegd dat het de wens was van cliënt om in appèl te gaan. Ook het argument dat de vader van cliënt bepaalt wie wel of niet in hoger beroep gaat, zegt niets over de ontvankelijkheid van het appèl.
Ik persisteer bij het door mij aangevoerde.
Het hof onderbreekt het onderzoek voor beraad.
Het hof hervat het onderzoek.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede dat volgens de beslissing van het gerechtshof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van heden."
2.2.3. Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep en heeft daartoe het volgende overwogen:
"Blijkens de akte rechtsmiddel verscheen [betrokkene 1] op 8 juli 2008 ter griffie van de rechtbank te Breda. Hij verklaarde hoger beroep te willen instellen tegen het vonnis met bovenvermeld parketnummer dat op 27 juni 2008 door de economische politierechter in die rechtbank tegen de verdachte is gewezen, en daartoe door deze te zijn gemachtigd bij een schriftelijke volmacht, die hij overlegde en die vervolgens door de griffier aan de akte is gehecht.
Het hof heeft na vergelijking van de handtekening op voormelde volmacht met andere handtekeningen van verdachte, geconstateerd dat het evident is dat de handtekening op de volmacht niet van verdachte afkomstig is.
Het hof verwijst naar het in het dossier gevoegde handtekeningenoverzicht met de daarbij behorende bijlagen.
Als uitgangspunt bij de vergelijking heeft de handtekening gediend die verdachte na legitimatie heeft gezet op de akte van uitreiking van de inleidende dagvaarding in de zaak met parketnummer 02/636016-08, opgemaakt door [betrokkene 3], medewerker intake & service te Nieuwendijk. Het hof gaat er van uit dat deze handtekening authentiek is.
Vergelijking heeft plaatsgevonden met de litigieuze handtekening op de volmacht, maar ook met een aantal andere handtekeningen van verdachte, te weten:
- de handtekening van verdachte op de brief d.d. 22 oktober 2008, waarin hij verzoekt de stukken van de zaak toe te zenden;
- de handtekening van verdachte op de brief d.d. 11 november 2008, waarin hij een verzoek tot uitstel doet in verband met het huwelijk van [betrokkene 2];
- de handtekening van verdachte op de akte van uitreiking van de dagvaarding in hoger beroep in de zaak met parketnummer 20-002563-08;
- de handtekening van verdachte op de akte van uitreiking van de oproeping in hoger beroep in de zaak met parketnummer 20-002565-08.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de volmacht vals is en dat het hoger beroep derhalve niet op rechtsgeldige wijze is ingesteld.
De door de raadsman geopperde mogelijkheid, dat verdachte wellicht meer handtekeningen door elkaar gebruikt, wordt door het hof als hoogst onwaarschijnlijk terzijde gesteld, omdat de handtekeningen in de hiervoor beschreven reeks sterke gelijkenissen vertonen, met uitzondering van de sterk afwijkende handtekening op de volmacht.
De raadsman heeft ter zitting in hoger beroep namens zijn cliënt aangevoerd, dat het wel degelijk de wens van [verdachte] was om hoger beroep in te stellen tegen het vonnis, doch dat doet niets af aan het feit dat aan de formele vereisten voor het instellen van hoger beroep niet is voldaan.
Mitsdien zal het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep."
2.3. Het Hof heeft geoordeeld dat de bij gelegenheid van het instellen van het hoger beroep overgelegde en aan de appelakte gehechte schriftelijke volmacht vals is. Daarvan uitgaande heeft het Hof - mede gelet op het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer moet kunnen worden gesteld in ondertekende geschriften - terecht geoordeeld dat het hoger beroep niet op rechtsgeldige wijze is ingesteld, zodat de verdachte in dat beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. In zoverre faalt het middel.
2.4. Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 1 februari 2011.