Einde inhoudsopgave
Revindicatoire aanspraken op giraal geld (R&P nr. FR3) 2009/4.5.3.2
4.5.3.2 Vermogensovergang door het vervullen van voorwaarden
B. Bierens, datum 23-03-2009
- Datum
23-03-2009
- Auteur
B. Bierens
- JCDI
JCDI:ADS586386:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht (V)
Voetnoten
Voetnoten
In de jurisprudentie en literatuur wordt veelvuldig verwezen maar voorwaarden met betrekking tot de kwaliteitsrekening. Zo oordeelde de Hoge Raad in Koren-Tekstra dat de voorwaardelijk belanghebbenden deelgenoten zijn in een gemeenschap die bestaat uit de vordering uit de kwaliteitsrekening (r.o. 3.3). Beide deelgenoten hebben een voorwaardelijk recht op toedeling van de vordering. Zie Wolfert (2007) p. 124-126 over opschortende- en ontbindende voorwaarden evenals het al dan niet ontstaan van een gemeenschap. Bij wijze van dwarsverband wijs ik er op dat opschortende voorwaarden door de Hoge Raad ook zijn gebruikt in HR 3 december 2004, NJ 2005, 200 m.nt. PvS en JOR 2005, 51 m.nt. N.E.D. Faber (`Mendel q.q.-ABN Amro'). In dit arrest, dat in hoofdstuk 6 aan de orde zal komen, oordeelde de Hoge Raad dat bij het systeem van automatische incasso de creditering van de betaalrekening van de incassant plaatsvindt onder de opschortende voorwaarde van terugboeking door de geïncasseerde. Maakt de laatste binnen de gestelde termijn gebruik van zijn recht van terugboeking, is de voorwaarde vervuld en vervalt de creditering.
Zie onder meer Snijders (1993) p. 238; Snijders (1997) p. 103; Tjittes (1998) p. 24-25, kritisch Steneker (2003) p. 80-86.
HR 23 september 1994, NJ 1996, 461 m.nt. WMK (`KasAssociatie-Drying'). Over de goederenrechtelijke aspecten van middellijke vertegenwoordiging zie Meijer (1999) p. 175-206, i.h.b. p.179-181.
Het is mijn indruk dat niet te veel in dit arrest gelezen moet worden. Voor wat betreft de toepassing van de geformuleerde regel op het betalingsverkeer, is van belang dat ook volgens de heersende leer er geen sprake is van een levering van een vordering op naam, maar van een rechtsfiguur sui generis, zie hoofdstuk 2, par. 5.2.2. Bovendien ging het om de mogelijkheid van een directe levering van een recht in een Wge-depot. Het rechtskarakter van de overdracht van een dergelijk recht is als zodanig niet eenduidig, en mogelijk moet de toevoeging 'ook niet bij analogie' vooral in die context worden geplaatst. Directe levering zou ook in strijd zijn met het stelsel van de Wge. Over de overdracht van rechten onder de Wge: Schim (2006) p. 129-171, m.b.t. Kas Associatie-Drying p. 162.
Artikelen 3:38 en 3:84 lid 4 BW.
Faber (2007) p. 52, verwijzend naar Kortmann.
Over de overdracht en levering onder voorwaarden, zie Faber (1997) en Faber (2007) p. 33-58 met verdere verwijzingen. De vraag of een verkrijger onder opschortende voorwaarden een obligatoire dan wel een goederen-rechtelijke aanspraak krijgt, wordt overigens niet eenstemmig beantwoord, zie Faber (2007) p. 51-53.
Er laten zich diverse andere voorbeelden verzinnen Zo is het mogelijk dat het geld niet voor een persoon is bestemd maar wordt ingezameld voor een specifiek doel, zoals een reis. Naar ik zou willen aannemen vindt er ook hier geen vermogensovergang plaats naar het vermogen van de tussenpersoon-collectant. Wel is de laatste exclusief bevoegd over het geld te beschikken om zo, in dit voorbeeld, de kosten van de reis te betalen. Gaat de reis niet door, hebben de leden recht op restitutie. In geval van faillissement van de tussenpersoon-collectant, blijft het geld buiten de faillissementsboedel.
Aan wie het girale geld op de kwaliteitsrekening toebehoort en wie dus tijdens het faillissement van de tussenpersoon een revindicatoire aanspraak kan uitoefenen, wordt bepaald door het moment waarop het girale tegoed op de kwaliteitsrekening uit het vermogen van de solvent overgaat naar het vermogen van de accipiënt. Deze vermogensovergang vindt 'onmiddellijk' plaats: rechtstreeks van het vermogen van de solvent naar dat van de accipiënt. Het geld passeert dus niet het (privé-) vermogen van de tussenpersoon. Het tijdstip waarop deze vermogensovergang plaatsvindt, is afhankelijk van het moment waarop de voorwaarde wordt vervuld die aan de vermogensovergang is verbonden.1 Als uitgangspunt geldt dat, tot aan het vervullen van deze voorwaarde, het geld op de rekening nog steeds behoort tot het vermogen van de solvent. De vermogensovergang vindt vervolgens van rechtswege plaats zodra de opschortende voorwaarde is vervuld. Een voor de hand liggende voorwaarde is het passeren van een notariële akte waarmee de solvent de rechten krijgt geleverd in ruil voor betaling van de koopprijs. Een andere mogelijke voorwaarde, bijvoorbeeld bij geschillenbeslechting, kan zijn een uitspraak door het hoogste bevoegde rechtscollege waarin de schuldeiser in het gelijk wordt gesteld. Is eenmaal aan de voorwaarde voldaan, dan vindt de vermogensovergang van rechtswege plaats. Een handeling van de tussenpersoon is daarvoor niet meer vereist. Uiteraard dient de tussenpersoon daarna het geld nog wel feitelijk ter beschikking te stellen. Dat gebeurt door een instructie aan de bank om het over te schrijven naar de privé-rekening van de accipiënt.
Indien een giraal tegoed wordt beschouwd als het object van een goederen-rechtelijke aanspraak ten aanzien waarvan partijen afspraken kunnen maken, dringt zich een aantal parallellen op met bestaande rechtsfiguren. In de eerste plaats kan een vergelijking worden getrokken met het in bewaring geven van een zaak waarop de bewaargever zijn eigendomsrecht kan uitoefenen. Voor wat betreft de onmiddellijke vermogensovergang en de positie daarbij van de tussenpersoon wijs ik op artikel 3:110 BW. Deze bepaling is eerder genoemd in een aantal geschriften als grondslag voor de kwaliteitsrekening2, maar verdween naar de achtergrond ten gevolge van het arrest KasAssociatie-Drying.3 In dat arrest oordeelde de Hoge Raad dat de regel van artikel 3:110 BW niet kan dienen, ook niet bij analogie, als grondslag voor een directe levering van een recht op naam, waarbij bezitsverschaffing geen rol speelt. Indien mijn zienswijze zou worden gevolgd, vormt dit arrest geen obstakel omdat giraal geld eenvoudigweg niet langer als een vordering wordt aangemerkt.4 Voor wat betreft de valutaverbintenis, kan een parallel worden getrokken met de overdracht onder opschortende en ontbindende voorwaarden.5 De solvent behoudt een goederenrechtelijke aanspraak op het geld onder ontbindende voorwaarde; de accipiënt is de gerechtigde onder opschortende voorwaarde. Deze gerechtigdheid is naar mijn mening een obligatoir recht, een `obligatoire eigendomsverwachting' .6 Het geld behoort de accipiënt niet eerder toe en zijn recht transformeert dus ook niet eerder in een goederenrechtelijke aanspraak dan op het moment waarop de voorwaarde is vervuld. Pas dan vindt de beoogde vermogensovergang onmiddellijk en van rechtswege plaats.7
Het is uiteraard mogelijk dat er géén voorwaarden zijn opgenomen in de valutaverbintenis. Zo kan, zonder nadere voorwaarden, een kwaliteitsrekening zijn aangewezen als het betaaladres van de solvent. Een betaling zal dan de strekking hebben om reeds op het moment van bijschrijving de onderliggende geldschuld na te komen. Dat is het geval indien een kwaliteitsrekening wordt toegepast als beheersinstrument bij de inning van vorderingen, zoals dat aan de orde was in het arrest ProCall. In dat geval zal het bijgeschreven geld vanaf het moment van creditering van de kwaliteitsrekening deel gaan uitmaken van het vermogen van de accipiënt.8