NJB 2015/1101:Vrijstelling van art. 5 onder b Leerplichtwet 1969: ingevolge art. 8 lid 1 LPW kan een beroep op zodanige vrijstelling slechts worden gedaan indien de kennisgeving de verklaring bevat dat tegen de richting van het onderwijs op alle binnen redelijke afstand van de woning gelegen scholen waarop de jongere geplaatst zou kunnen worden, overwegende bedenkingen bestaan, doch volgens het tweede lid is deze verklaring niet geldig indien de jongere in het jaar, voorafgaande aan de dagtekening van de kennisgeving, geplaatst is geweest op een school van de richting waartegen bedenkingen worden geuit. In casu geen ongerechtvaardigde inbreuk op art. 9 EVRM en art. 2 Eerste Protocol EVRM. Dat andere kinderen uit het gezin wel zijn vrijgesteld van de inschrijfplicht en dat de verdachte niet bekend is met een school binnen Nederland waarvan de richting volledig aansluit bij zijn godsdienstige overtuiging maakt dit niet anders. Datzelfde geldt voor de – door het hof overigens niet aannemelijk geachte – omstandigheid dat sprake is van een verandering van geloofsovertuiging. Als uitgangspunt geldt dat een jongere als leerling van een school staat ingeschreven en deze school geregeld bezoekt en dat slechts in de in art. 5 jo. art. 8 LPW omschreven gevallen een beroep kan worden gedaan op vrijstelling van deze verplichting. Met deze regeling wordt beoogd het recht op onderwijs voor het kind te garanderen. Gelet op het belang dat een kind zich binnen een (scholen)gemeenschap, waaraan ook andere kinderen deelnemen, kan ontwikkelen en vormen, maakt in een geval als het onderhavige art. 8 lid 2 LPW geen ongerechtvaardigde inbreuk op de door art. 8 en 14 EVRM gewaarborgde rechten. A-G: anders. Geen toepasselijkheid Handvest van de grondrechten van de Europese Unie nu met de onderhavige strafvervolging wordt geen recht van de Unie ten uitvoer gebracht. Aldus ook dat geen grond tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.