Procestaal: Nederlands.
HvJ EU, 05-02-2020, nr. C-341/18
ECLI:EU:C:2020:76
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
05-02-2020
- Magistraten
E. Regan, I. Jarukaitis, E. Juhász, M. Ilešič, C. Lycourgos
- Zaaknummer
C-341/18
- Conclusie
E. Sharpston
- Roepnaam
Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (Enrôlement des marins dans le port de Rotterdam)
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2020:76, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 05‑02‑2020
ECLI:EU:C:2019:882, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Unie, 17‑10‑2019
Uitspraak 05‑02‑2020
Inhoudsindicatie
‘Prejudiciële verwijzing — Verordening (EU) 2016/399 — Schengengrenscode — Toezicht aan de buitengrenzen — Onderdanen van derde landen — Artikel 11, lid 1 — Afstempeling van reisdocumenten — Uitreisstempel — Vaststelling van het moment van uitreis uit het Schengengebied — Aanmonstering van zeelieden op zeeschepen die langdurig in een zeehaven zijn afgemeerd’
E. Regan, I. Jarukaitis, E. Juhász, M. Ilešič, C. Lycourgos
Partij(en)
In zaak C-341/18*,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Raad van State (Nederland) bij beslissing van 9 mei 2018, ingekomen bij het Hof op 24 mei 2018, in de procedure
Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
tegen
J. e.a.,
in tegenwoordigheid van:
C. en H. e.a.,
wijst
HET HOF (Vijfde kamer),
samengesteld als volgt: E. Regan (rapporteur), kamerpresident, I. Jarukaitis, E. Juhász, M. Ilešič en C. Lycourgos, rechters,
advocaat-generaal: E. Sharpston,
griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 6 juni 2019,
gelet op de opmerkingen van:
- —
J. e.a., vertegenwoordigd door K. Boele, advocaat,
- —
de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door P. Huurnink, M. K. Bulterman en M. H. S. Gijzen als gemachtigden,
- —
de Duitse regering, aanvankelijk vertegenwoordigd door T. Henze, R. Kanitz en J. Möller en vervolgens door de twee laatstgenoemden als gemachtigden,
- —
de Griekse regering, vertegenwoordigd door S. Chalan, C. Fatourou en G. Konstantinos als gemachtigden,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door G. Wils en J. Tomkin als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 17 oktober 2019,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 11, lid 1, van verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (PB 2016, L 77, blz. 1; hierna: ‘Schengengrenscode’).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (Nederland) (hierna: ‘staatssecretaris’) en J. e.a., zeelieden die onderdanen zijn van derde landen, inzake de weigering om een stempel voor uitreis uit het Schengengebied aan te brengen in de paspoorten van laatstgenoemden op het moment van hun aanmonstering op schepen die langdurig in de haven van Rotterdam (Nederland) zijn afgemeerd.
Toepasselijke bepalingen
Schengengrenscode
3
De overwegingen 6 en 15 van de Schengengrenscode luiden als volgt:
- ‘(6)
Grenstoezicht is in het belang van niet alleen de lidstaat aan de buitengrenzen waarvan het wordt uitgeoefend, maar van alle lidstaten die het grenstoezicht aan hun binnengrenzen hebben afgeschaft. Het grenstoezicht moet helpen de illegale immigratie en mensenhandel te bestrijden en bedreigingen van de binnenlandse veiligheid, de openbare orde, de volksgezondheid en de internationale betrekkingen van de lidstaten te voorkomen.
[…]
- (15)
Om buitensporig lange wachttijden aan de grenzen te voorkomen, moet het mogelijk zijn de controles aan de buitengrenzen in uitzonderlijke en onvoorzienbare omstandigheden te versoepelen. Het versoepelen van de grenscontroles doet niets af aan de verplichting om systematisch een stempel aan te brengen in de documenten van onderdanen van derde landen. Dankzij afstempeling kan met zekerheid worden vastgesteld wanneer en op welke plaats de grens is overschreden zonder dat in alle gevallen vaststaat dat de vereiste controlemaatregelen met betrekking tot de reisdocumenten zijn uitgevoerd.’
4
Artikel 1 van deze code, ‘Doel en beginselen’, bepaalt:
‘Deze verordening voorziet in de afwezigheid van grenstoezicht ten aanzien van personen die de binnengrenzen tussen de lidstaten van de Unie overschrijden.
Zij stelt de maatregelen vast die van toepassing zijn op het grenstoezicht ten aanzien van personen die de buitengrenzen van de lidstaten van de Unie overschrijden.’
5
Artikel 2 van deze code, ‘Definities’, luidt als volgt:
‘In deze verordening wordt verstaan onder:
- 1.
‘binnengrenzen’:
- a)
de gemeenschappelijke landgrenzen, daaronder begrepen rivier- en meergrenzen, van de lidstaten;
- b)
de luchthavens van de lidstaten voor de interne vluchten;
- c)
de zee-, rivier- en meerhavens van de lidstaten voor de regelmatige interne veerverbindingen;
- 2.
‘buitengrenzen’: de landgrenzen, met inbegrip van de rivier- en meergrenzen, de zeegrenzen alsmede de lucht-, rivier-, zee- en meerhavens van de lidstaten, voor zover zij geen binnengrenzen zijn;
[…]
- 8.
‘grensdoorlaatpost’: een door de bevoegde autoriteiten voor overschrijding van de buitengrenzen aangewezen doorlaatpost;
[…]
- 10.
‘grenstoezicht’: de overeenkomstig en voor het doel van deze verordening aan een grens uitgevoerde activiteit die uitsluitend wegens de voorgenomen of daadwerkelijke grensoverschrijding en dus niet om andere redenen wordt verricht, en die bestaat in controle en bewaking van de grens;
- 11.
‘grenscontroles’: de controles die aan de grensdoorlaatposten worden verricht om na te gaan of de betrokken personen, hun vervoermiddelen en de voorwerpen in hun bezit het grondgebied van de lidstaten mogen binnenkomen dan wel verlaten;
[…]’
6
Artikel 5 van de Schengengrenscode, ‘Overschrijden van de buitengrenzen’, bepaalt:
- ‘1.
De buitengrenzen mogen slechts via de grensdoorlaatposten en gedurende de vastgestelde openingstijden worden overschreden. Aan de grensdoorlaatposten die niet 24 uur per etmaal open zijn, worden de openingstijden duidelijk aangegeven.
De lidstaten stellen de Commissie overeenkomstig artikel 39 in kennis van de lijst van hun grensdoorlaatposten.
- 2.
In afwijking van lid 1 kunnen op de verplichting om de buitengrenzen uitsluitend via de grensdoorlaatposten en gedurende de vastgestelde openingstijden te overschrijden, uitzonderingen worden toegestaan:
[…]
- c)
overeenkomstig de specifieke voorschriften in de artikelen 19 en 20 in samenhang met de bijlagen VI en VII.
[…]’
7
Artikel 6 van deze code, ‘Toegangsvoorwaarden voor onderdanen van derde landen’, bepaalt:
- ‘1.
Voor een voorgenomen verblijf op het grondgebied van de lidstaten van ten hoogste 90 dagen binnen een periode van 180 dagen, waarbij voor iedere dag van het verblijf de 180 voorafgaande dagen in aanmerking worden genomen, gelden voor onderdanen van derde landen de volgende toegangsvoorwaarden:
- a)
in het bezit zijn van een geldig reisdocument of van een document dat de houder recht geeft op grensoverschrijding […]:
[…]
- b)
indien vereist op grond van verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad [van 15 maart 2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (PB 2001, L 81, blz. 1)], in het bezit zijn van een geldig visum, behalve indien zij houder zijn van een geldige verblijfsvergunning of een geldig visum voor verblijf van langere duur;
[…]
- 2.
Voor de uitvoering van lid 1 geldt de inreisdatum als de eerste dag van verblijf op het grondgebied van de lidstaten en de uitreisdatum als de laatste dag van verblijf op het grondgebied van de lidstaten. Perioden van verblijf die zijn toegestaan op grond van een verblijfsvergunning, of een visum voor verblijf van langere duur worden bij de berekening van de verblijfsduur op het grondgebied van de lidstaten niet in aanmerking genomen.
[…]
- 5.
In afwijking van lid 1:
[…]
- b)
kan onderdanen van derde landen die voldoen aan de in lid 1 genoemde voorwaarden, met uitzondering van de voorwaarde onder b), en zich melden aan de grens, toegang tot het grondgebied van de lidstaten worden verleend, indien aan de grens een visum wordt afgegeven overeenkomstig de artikelen 35 en 36 van verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad [van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode) (PB 2009, L 243, blz. 1)].
[…]’
8
Artikel 8 van de Schengengrenscode, ‘Grenscontrole op personen’, bepaalt in lid 3:
‘Bij binnenkomst en uitreis worden onderdanen van derde landen als volgt aan een grondige controle onderworpen:
- a)
de grondige controles bij binnenkomst behelzen de verificatie van de in artikel 6, lid 1, vermelde voorwaarden voor toegang, alsmede, eventueel, van de verblijfs- en werkvergunningen. In dat verband wordt nauwgezet onderzocht:
[…]
- iii)
aan de hand van de in- en uitreisstempels in het reisdocument van de betrokken onderdaan van een derde land, en met name door vergelijking van de data van in- en uitreis, of de betrokkene de maximale duur van het toegestane verblijf op het grondgebied van de lidstaten reeds heeft overschreden;
[…]
[…]
- h)
naast de onder g) bedoelde controles, kunnen grondige controles bij uitreis ook behelzen:
[…]
- ii)
de verificatie dat de betrokkene de maximale duur van het toegestane verblijf op het grondgebied van de lidstaten niet heeft overschreden;
[…]
[…]’
9
Artikel 11 van deze code, ‘Afstempeling van de reisdocumenten’, luidt als volgt:
- ‘1.
De reisdocumenten van onderdanen van derde landen worden bij inreis en bij uitreis systematisch afgestempeld. Er wordt met name een inreis-, respectievelijk uitreisstempel aangebracht in:
- a)
de grensoverschrijdingsdocumenten van onderdanen van derde landen die voorzien zijn van een geldig visum;
- b)
de grensoverschrijdingsdocumenten van onderdanen van derde landen aan wie aan de grens een visum wordt afgegeven door een lidstaat;
- c)
de grensoverschrijdingsdocumenten van onderdanen van derde landen die niet aan de visumplicht zijn onderworpen.
[…]
- 3.
Er wordt geen in- of uitreisstempel aangebracht:
[…]
- c)
in de reisdocumenten van zeelieden die slechts gedurende het afmeren van hun schip in de binnengevaren haven van een lidstaat verblijven;
[…]’
10
Artikel 13 van deze code, ‘Grensbewaking’, bepaalt in lid 1:
‘De bewaking aan de buitengrenzen heeft als voornaamste doel om onrechtmatige grensoverschrijding te voorkomen, grensoverschrijdende criminaliteit te bestrijden en maatregelen te nemen tegen illegaal binnengekomen personen. […]’
11
Artikel 19 van deze code, ‘Specifieke voorschriften voor de verschillende soorten grenzen en de verschillende vervoermiddelen die worden gebruikt om de buitengrenzen te overschrijden’, bepaalt:
‘De specifieke voorschriften in bijlage VI zijn van toepassing op de controles met betrekking tot de verschillende soorten grenzen en de verschillende vervoermiddelen die worden gebruikt om de buitengrenzen te overschrijden.
Die specifieke voorschriften kunnen afwijken van de bepalingen van de artikelen 5 en 6 en de artikelen 8 tot en met 14.’
12
Artikel 20 van de Schengengrenscode, ‘Specifieke voorschriften voor controles van bepaalde categorieën personen’, bepaalt in lid 1:
‘De specifieke voorschriften van bijlage VII zijn van toepassing op de volgende categorieën personen:
[…]
- c)
zeelieden,
[…]
Die specifieke voorschriften kunnen afwijken van de bepalingen van de artikelen 5 en 6 en de artikelen 8 tot en met 14.’
13
Bijlage VI bij deze code heeft volgens het opschrift ervan betrekking op ‘[s]pecifieke voorschriften voor de verschillende soorten grenzen en de verschillende vervoermiddelen die voor de overschrijding van de buitengrenzen van de lidstaten worden gebruikt’.
14
Onder punt 3 van deze bijlage, ‘Zeegrenzen’, staat punt 3.1, ‘Controle op de zeescheepvaart — algemene controleprocedures’, dat luidt als volgt:
‘3.1.1.
Schepen worden gecontroleerd in de haven van aankomst of van vertrek, of in een daartoe ingerichte ruimte in de onmiddellijke nabijheid van het vaartuig, of aan boord van het vaartuig in de territoriale wateren zoals bepaald in het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee[, dat op 10 december 1982 te Montego Bay is ondertekend, op 16 november 1994 in werking is getreden, op 28 juni 1996 door het Koninkrijk der Nederlanden is geratificeerd en namens de Europese Gemeenschap is goedgekeurd bij besluit 98/392/EG van de Raad van 23 maart 1998 (PB 1998, L 179, blz. 1)]. De lidstaten kunnen overeenkomsten sluiten die inhouden dat de controle ook tijdens de vaart kan worden verricht, dan wel bij aankomst of vertrek van het vaartuig op het grondgebied van een derde land, met inachtneming van de in punt 1.1.4 vervatte beginselen.
[…]
3.1.5.
De gezagvoerder stelt de bevoegde autoriteit tijdig in kennis van de afvaart van het vaartuig overeenkomstig de in de betrokken haven geldende voorschriften.’
15
Bijlage VII bij deze code, ‘Bijzondere regels voor bepaalde categorieën personen’, bevat punt 3, ‘Zeelieden’, dat luidt als volgt:
‘In afwijking van de artikelen 5 en 8 mogen de lidstaten zeelieden die in het bezit zijn van een identiteitsbewijs voor zeelieden, afgegeven overeenkomstig de Verdragen betreffende de nationale identiteitsbewijzen van zeevarenden nr. 108 (1958) of nr. 185 (2003) van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), het Verdrag inzake het vergemakkelijken van het internationale verkeer ter zee (FAL-Verdrag) en het ter zake strekkende nationale recht, toestaan het grondgebied van de lidstaten binnen te komen door aan land te gaan om in de gemeente waar hun vaartuig heeft aangelegd of in een aangrenzende gemeente te vertoeven, of het grondgebied van de lidstaten te verlaten door terug te keren naar hun schip zonder dat zij zich bij een grensdoorlaatpost hoeven te melden, op voorwaarde dat zij voorkomen op de bemanningslijst van het vaartuig waartoe zij behoren en dat die lijst eerder door de bevoegde autoriteiten is gecontroleerd.
[…]’
Visumcode
16
Artikel 35 van verordening nr. 810/2009, zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 610/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 (PB 2013, L 182, blz. 1) (hierna: ‘visumcode’), ‘Aan de buitengrenzen aangevraagde visa’, bepaalt in lid 1:
‘In uitzonderlijke gevallen kan een visum aan een grensdoorlaatpost worden afgegeven indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
[…]
- c)
de terugkeer van de aanvrager naar zijn land van herkomst of verblijf, of zijn doorreis door andere landen dan lidstaten die het Schengenacquis volledig toepassen, wordt zeker geacht.’
17
Artikel 36 van deze code, ‘Afgifte aan de buitengrenzen van visa aan transiterende zeevarenden’, bepaalt:
- ‘1.
Aan een zeevarende die over een visum dient te beschikken voor overschrijding van de buitengrenzen van de lidstaten, kan aan de grens een visum met het oog op doorreis worden afgegeven indien hij:
- a)
voldoet aan de voorwaarden van artikel 35, lid 1, en
- b)
de desbetreffende grens overschrijdt teneinde in te schepen in, opnieuw in te schepen in of van boord te gaan van een schip waarop hij als zeevarende zal werken dan wel gewerkt heeft.
- 2.
Alvorens aan de grens een visum af te geven aan een transiterende zeevarende voldoen de bevoegde nationale autoriteiten aan de voorschriften van bijlage IX, deel 1, en zorgen zij ervoor dat de noodzakelijke informatie over de betrokken zeevarende is uitgewisseld door middel van een naar behoren ingevuld formulier voor transiterende zeevarenden als omschreven in bijlage IX, deel 2.
[…]’
18
Bijlage IX bij deze code bevat een deel 1, dat volgens het opschrift ervan ‘[v]oorschriften voor visumafgifte aan de grens aan transiterende visumplichtige zeevarenden’ bevat. Deel 2 van deze bijlage bepaalt het model van het formulier voor transiterende zeevarenden die aan de visumplicht zijn onderworpen.
Hoofdgeding en prejudiciële vraag
19
J. e.a. zijn zeelieden en onderdanen van derde landen die het Schengengebied zijn binnengekomen via de internationale luchthaven Schiphol te Amsterdam (Nederland) en vervolgens over land naar de zeehaven van Rotterdam zijn gereisd om aan te monsteren op langdurig in deze haven afgemeerde gespecialiseerde, zelfstandig varende schepen, en om aan boord van deze schepen onder meer te werken ter voorbereiding van de bouw van olieplatforms en de aanleg van pijpleidingen op zee, zonder dat deze schepen genoemde haven verlieten. Na afloop van hun arbeidsperiode aan boord, die naargelang van het geval vijf of tien weken bedroeg, is een deel van deze zeelieden over land teruggereisd naar de internationale luchthaven Schiphol te Amsterdam en is een ander deel op het betrokken schip uitgevaren.
20
Toen deze zeelieden zich op verschillende data in januari, februari en maart 2016 meldden bij de Zeehavenpolitie Rotterdam, de nationale autoriteit belast met de grenscontrole in de haven van Rotterdam, met de mededeling dat zij voornemens waren aan te monsteren op een in deze haven afgemeerd schip, heeft die autoriteit in afwijking van de eerdere praktijk geweigerd een uitreisstempel aan te brengen in hun reisdocumenten op grond dat niet vaststond wanneer het betrokken schip de haven en bijgevolg het Schengengebied daadwerkelijk zou verlaten.
21
Tegen deze weigering hebben J. e.a. en een aantal exploitanten van zeeschepen, te weten C. en H. e.a., bij de staatssecretaris administratieve beroepen ingesteld. Zij wezen erop dat de Nederlandse autoriteiten de zeelieden bij aanmonstering altijd een uitreisstempel hadden gegeven, ongeacht of deze de haven op korte termijn aan boord van een schip zouden verlaten, en voerden aan dat de nieuwe praktijk van de Zeehavenpolitie Rotterdam tot gevolg had dat het toegestane verblijf van de betrokken zeelieden als onderdanen van derde landen, die in beginsel ten hoogste 90 dagen binnen een periode van 180 dagen in het Schengengebied mogen verblijven, werd ingekort. Bovendien zouden zij minder inkomsten verwerven omdat zij moesten wachten tot de termijn van 180 dagen was verstreken om terug te keren naar het Schengengebied.
22
Bij in juni en juli 2016 genomen besluiten heeft de staatssecretaris de door de exploitanten van zeeschepen ingestelde administratieve beroepen niet-ontvankelijk verklaard en de door de zeelieden ingestelde administratieve beroepen ongegrond verklaard, op grond dat het loutere feit dat een zeevarende aanmonstert op een schip niet betekent dat hij het Schengengebied uitreist in de zin van artikel 11, lid 1, van de Schengengrenscode. Van die uitreis is volgens de staatssecretaris uitsluitend sprake wanneer de betrokken zeevarende zich aan boord begeeft of bevindt van een zeeschip waarvan de gezagvoerder de Zeehavenpolitie Rotterdam in kennis heeft gesteld van het vertrek van het zeeschip en dit zeeschip vervolgens daadwerkelijk de haven verlaat met de zeelieden aan boord.
23
Bij vier uitspraken van 17 mei 2017 heeft de rechtbank Den Haag (Nederland) de beroepen van J. e.a. tegen deze besluiten gegrond verklaard, op grond dat de betrokken zeelieden bij hun aanmonstering een buitengrens van de lidstaten hebben overschreden en zijn uitgereisd uit het Schengengebied in de zin van artikel 11, lid 1, van de Schengengrenscode. Uit de uitzonderingsregeling van artikel 11, lid 3, onder c), van deze code en bijlage VII daarbij, voor zeelieden die gedurende het aanmeren aan land gaan, komt namelijk naar voren dat de Uniewetgever het van of aan boord gaan door zeelieden van een zeeschip dat zich in een zeehaven bevindt als een overschrijding van een buitengrens aanmerkt. Deze uitlegging vindt steun in artikel 36 van de visumcode en in bijlage IX bij deze code, op grond waarvan de bevoegde nationale autoriteiten aan zeevarenden een doorreisvisum kunnen afgeven voor de duur van de reis van de luchthaven van binnenkomst naar de haven waar wordt aangemonsterd.
24
Tegen deze uitspraken heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld bij de Raad van State (Nederland).
25
De Raad van State wijst erop dat zeeschepen normaal gesproken meerdere maanden in zeehavens, zoals de haven van Rotterdam, afgemeerd liggen. Bovendien kan de door de staatssecretaris overgelegde informatie volgens de Raad van State geen afbreuk doen aan de voor deze rechter aangevoerde stelling dat de bevoegde autoriteiten van verschillende lidstaten bij de aanmonstering van zeelieden een uitreisstempel aanbrengen los van de vraag of het schip waarop zij zijn aangemonsterd de haven op korte termijn verlaat.
26
De verwijzende rechter is van mening dat uit de Schengengrenscode niet duidelijk blijkt op welk moment een zeevarende die het Schengengebied via een luchthaven is binnengekomen en over land reist naar een zeeschip dat langdurig ligt afgemeerd in een zeehaven, zoals de haven van Rotterdam, om op dat schip aan te monsteren, moet worden geacht het Schengengebied te zijn uitgereisd. In het bijzonder kan niet eenduidig worden vastgesteld of voor die uitreis een daadwerkelijk vertrek uit het Schengenbied is vereist. De Schengengrenscode bevat namelijk geen definitie van het in artikel 11, lid 1, van deze code bedoelde begrip ‘uitreis’ en legt ook niet vast waar de buitengrenzen van de lidstaten zich precies bevinden, noch wanneer deze worden overschreden. Bijgevolg is het onduidelijk of, en zo ja op welk moment, een uitreisstempel moet worden aangebracht.
27
In deze omstandigheden heeft de Raad van State de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:
‘Moet artikel 11, eerste lid, van [de Schengengrenscode] zo worden uitgelegd dat een onderdaan van een derde land die het Schengengebied eerder is ingereisd, bijvoorbeeld via een internationale luchthaven, uitreist in de zin van de Schengengrenscode zodra hij als zeevarende aanmonstert op een zeeschip dat al is gelegen in een zeehaven zijnde een buitengrens, ongeacht of, en zo ja wanneer hij met dit schip die zeehaven zal verlaten? Of moet, om te kunnen spreken van een uitreis, eerst vaststaan dat de zeevarende de zeehaven met het desbetreffende zeeschip zal verlaten, en zo ja, geldt er dan een uiterste termijn waarbinnen de afvaart moet plaatsvinden en op welk moment moet de uitreisstempel dan worden aangebracht? Of heeft een ander moment, al dan niet onder andere voorwaarden, als ‘uitreis’ te gelden?’
Beantwoording van de prejudiciële vraag
28
Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 11, lid 1, van de Schengengrenscode aldus moet worden uitgelegd dat, wanneer een zeevarende die onderdaan is van een derde land aanmonstert op een schip dat langdurig is afgemeerd in een zeehaven van een staat die deel uitmaakt van het Schengengebied om aan boord van dat schip werkzaamheden te verrichten alvorens die haven op dat schip te verlaten, een uitreisstempel in de reisdocumenten van die zeevarende moet worden aangebracht — wanneer deze code in die afstempeling voorziet — op het moment van zijn aanmonstering, zelfs indien dat schip die haven niet op korte termijn verlaat, of op een moment na aanmonstering, en in dat geval, op welk moment dan precies.
29
Uit de door de verwijzende rechter verstrekte gegevens blijkt dat langdurige aanmonstering een praktijk is in de scheepvaartsector waarbij zeeschepen soms meerdere maanden in een haven aangemeerd of voor anker blijven liggen en de op deze schepen aangemonsterde zeelieden in die haven verblijven gedurende (een deel van) de periode waarin zij zijn aangemonsterd om aan boord werkzaamheden te verrichten.
30
Om op de gestelde vraag te antwoorden, zij er om te beginnen aan herinnerd dat de Schengengrenscode, zoals blijkt uit artikel 1 ervan, als doel en beginselen heeft het ontwikkelen van de Unie als gemeenschappelijke ruimte van vrij verkeer zonder binnengrenzen en het vaststellen in dit verband van de maatregelen die van toepassing zijn op het toezicht ten aanzien van personen die de buitengrenzen van de Schengenlanden overschrijden (zie in die zin arrest van 14 juni 2012, Association nationale d'assistance aux frontières pour les étrangers, C-606/10, EU:C:2012:348, punt 23).
31
Volgens artikel 2, punt 2, van deze code omvat het begrip ‘buitengrenzen’ in de zin van deze code onder meer de landgrenzen en de zeegrenzen van de lidstaten ‘alsmede de lucht- [en] zeehavens’, voor zover zij geen ‘binnengrenzen’ zijn in de zin van deze code. Dit laatste begrip heeft volgens punt 1, onder b) en c), van dit artikel onder meer betrekking op de luchthavens van de lidstaten voor de interne vluchten en de zeehavens van de lidstaten voor de regelmatige interne veerverbindingen.
32
Volgens artikel 5, lid 1, van de Schengengrenscode mogen de ‘buitengrenzen’ in de zin van deze code in beginsel slechts worden overschreden via de grensdoorlaatposten, die door de lidstaten aan de Commissie moeten worden doorgegeven. Volgens artikel 2, punt 8, van deze code heeft het begrip ‘grensdoorlaatpost’ betrekking op een door de bevoegde autoriteiten voor overschrijding van de buitengrenzen aangewezen doorlaatpost.
33
Overeenkomstig artikel 11, lid 1, van de Schengengrenscode moeten de reisdocumenten van onderdanen van derde landen ‘bij inreis’ en ‘bij uitreis’ uit het Schengengebied in beginsel systematisch worden afgestempeld. Zoals het Hof bij gelegenheid reeds heeft verduidelijkt, is die stempel de concrete vorm van de toestemming om in of uit te reizen (arrest van 26 juli 2017, Jafari, C-646/16, EU:C:2017:586, punt 52).
34
In casu staat ten eerste vast dat zowel de internationale luchthaven Schiphol te Amsterdam als de zeehaven van Rotterdam, beide gelegen op het grondgebied van Nederland, respectievelijk een ‘luchthaven’ en een ‘zeehaven’ zijn die onder het begrip ‘buitengrenzen’ van het Schengengebied vallen, zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 2, van de Schengengrenscode, en ten tweede dat het Koninkrijk der Nederlanden deze zeehaven in haar geheel bij de Commissie heeft aangemeld als een ‘grensdoorlaatpost’ in de zin van artikel 2, punt 8, van deze code.
35
Bovendien wordt evenmin betwist dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde zeelieden het Schengengebied via de internationale luchthaven Schiphol te Amsterdam zijn ingereisd, dat de bevoegde Nederlandse autoriteiten op dat moment de in artikel 11, lid 1, van de Schengengrenscode bedoelde inreisstempel in hun reisdocumenten hebben aangebracht, en dat deze zeelieden vervolgens over land naar de zeehaven van Rotterdam zijn gereisd om aan te monsteren aan boord van een langdurig in deze haven afgemeerd schip, waarop zij hun werkzaamheden hebben verricht zonder dat dit schip de haven heeft verlaten. Vast staat dat deze zeelieden na afloop van hun arbeidsperiode aan boord over land naar de luchthaven Schiphol te Amsterdam zijn gereisd dan wel de haven op het betrokken schip hebben verlaten.
36
In deze context rijst de vraag op welk moment in de tweede situatie de in artikel 11, lid 1, van de Schengengrenscode bedoelde uitreisstempel in de reisdocumenten van deze zeelieden moet worden aangebracht.
37
Zowel J. e.a. als de Griekse regering stellen dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde zeelieden het Schengengebied uitreizen op het moment van hun aanmonstering aan boord van een van de in de zeehaven van Rotterdam aangemeerde schepen, aangezien zij op dat moment de buitengrens in die haven overschrijden door zich bij een grensdoorlaatpost te melden. De in deze bepaling bedoelde uitreisstempel moet volgens hen dus in de reisdocumenten van deze zeelieden worden aangebracht op de datum van hun aanmonstering, overigens ongeacht het moment waarop het betrokken schip uitvaart.
38
De Nederlandse en de Duitse regering alsmede de Commissie stellen daarentegen in wezen dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde zeelieden het Schengengebied uitreizen op het moment dat het schip waarop zij zijn aangemonsterd daadwerkelijk de betrokken zeehaven verlaat met deze zeelieden aan boord. Deze regeringen wijzen er in dit verband op dat het voor een uitreis uit het Schengengebied namelijk is vereist dat de betrokken zeelieden een geografische buitengrens van het Schengengebied overschrijden, welke grens niet is vastgelegd door de Schengengrenscode, maar door het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, waarin is vastgesteld dat deze grens in beginsel op een afstand van 12 zeemijl gemeten vanaf de overeenkomstig dit verdrag bepaalde basislijnen in de territoriale wateren van de betrokken lidstaten ligt. De in artikel 11, lid 1, van de code bedoelde uitreisstempel moet volgens de Nederlandse regering en de Commissie dus respectievelijk binnen een redelijke termijn of kort vóór de afvaart van het betrokken schip in de reisdocumenten van deze zeelieden worden aangebracht. De Duitse regering is van mening dat de uitreisstempel moet worden aangebracht op de dag van uitreis uit het Schengengebied wanneer de datum van vertrek van dat schip vaststaat.
39
Om vast te stellen op welk moment er krachtens artikel 11, lid 1, van de Schengengrenscode een uitreisstempel moet worden aangebracht in de reisdocumenten van zeelieden die zich in de in punt 28 van dit arrest bedoelde situatie bevinden, moet allereerst worden onderzocht op welk moment die zeevarende moet worden geacht het Schengengebied te zijn uitgereisd, om vervolgens naargelang van dit moment van uitreis vast te stellen op welk moment de in deze bepaling bedoelde uitreisstempel door de bevoegde nationale autoriteiten moet worden aangebracht.
40
Wat in de eerste plaats het moment van uitreis uit het Schengengebied betreft, zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak van het Hof, de eenvormige toepassing van het Unierecht en het gelijkheidsbeginsel vereisen dat de bewoordingen van een Unierechtelijke bepaling die voor de vaststelling van de betekenis en de draagwijdte ervan niet uitdrukkelijk verwijst naar het recht van de lidstaten, in de regel in de gehele Unie autonoom en op eenvormige wijze dienen te worden uitgelegd, los van de kwalificaties die de lidstaten eraan hebben gegeven en rekening houdend met de bewoordingen van de betrokken bepaling alsmede met de context ervan en de doelstellingen die worden nagestreefd met de regeling waarvan zij deel uitmaakt [zie in die zin onder meer arresten van 9 november 2017, Maio Marques da Rosa, C-306/16, EU:C:2017:844, punt 38, en 3 oktober 2019, X (Langdurig ingezetenen — Vaste, regelmatige en voldoende inkomsten), C-302/18, EU:C:2019:830, punt 26].
41
Aangezien artikel 11, lid 1, van de Schengengrenscode niet naar het nationale recht verwijst, volgt hieruit dat het begrip ‘uitreis’ in deze bepaling moet worden beschouwd als een autonoom Unierechtelijk begrip, waarvan de betekenis en de draagwijdte dezelfde moeten zijn in alle lidstaten. Derhalve staat het aan het Hof om deze term in de rechtsorde van de Unie uniform uit te leggen.
42
Wat allereerst de bewoordingen van artikel 11, lid 1, van de Schengengrenscode betreft, bevat deze bepaling, noch enige andere bepaling van deze code, en in het bijzonder artikel 2, een definitie van het begrip ‘uitreis’ uit het Schengengebied, zodat de betekenis en de draagwijdte van dit begrip moeten worden bepaald in overeenstemming met de in de omgangstaal gebruikelijke betekenis ervan (zie in die zin onder meer arresten van 26 juli 2017, Jafari, C-646/16, EU:C:2017:586, punt 73; 29 juli 2019, Spiegel Online, C-516/17, EU:C:2019:625, punt 65, en 12 september 2019, Koton Mağazacilik Tekstil Sanayi ve Ticaret/EUIPO, C-104/18 P, EU:C:2019:724, punt 43).
43
De gebruikelijke betekenis van het begrip ‘uitreis’ uit het Schengengebied is niet dubbelzinnig en moet worden begrepen als de fysieke verplaatsing van een persoon van een plaats die tot het Schengengebied behoort naar een plaats die niet tot dat gebied behoort (zie naar analogie arresten van 4 mei 2017, El Dakkak en Intercontinental, C-17/16, EU:C:2017:341, punten 19-21, en 31 mei 2018, Zheng, C-190/17, EU:C:2018:357, punt 30).
44
Wat vervolgens de context van artikel 11, lid 1, van de Schengengrenscode betreft, moet allereerst worden opgemerkt dat reeds uit artikel 2, punt 11, en artikel 6, lid 2, van deze code kan worden afgeleid dat een persoon het Schengengebied niet verlaat zolang hij verblijft op het grondgebied van een staat die deel uitmaakt van dat gebied, aangezien deze bepalingen het Schengengebied gelijkstellen aan het ‘grondgebied van de lidstaten’.
45
Het loutere feit dat een persoon een ‘grensdoorlaatpost’ in de zin van artikel 2, punt 8, van genoemde code heeft overschreden, waar — zoals blijkt uit punt 32 van dit arrest — het door deze code vereiste toezicht aan de buitengrenzen wordt uitgeoefend, betekent derhalve niet dat deze persoon het Schengengebied heeft verlaten indien hij nog verblijft op het grondgebied van een staat die deel uitmaakt van dat gebied.
46
Hieruit volgt dat een zeevarende die, nadat hij het Schengengebied is ingereisd via een internationale luchthaven in een staat die deel uitmaakt van het Schengengebied, op een in een zeehaven van deze staat aangemeerd schip verblijft om werkzaamheden aan boord te verrichten, niet kan worden geacht het Schengengebied te hebben verlaten.
47
Zoals in punt 31 van dit arrest is opgemerkt, definieert artikel 2, punt 2, van de Schengengrenscode het begrip ‘buitengrenzen’ inderdaad als de landgrenzen en de zeegrenzen van de lidstaten, alsmede onder meer hun lucht- en zeehavens, voor zover het geen binnengrenzen zijn.
48
Zoals blijkt uit de bewoordingen van deze bepaling, strekt zij er echter louter toe bepaalde luchthavens en havens van de Schengenlanden onder de buitengrenzen van het Schengengebied te brengen met het enige doel om overeenkomstig artikel 77, lid 2, onder b), VWEU de praktische toepassing van de controles van personen die de buitengrenzen van het Schengengebied overschrijden te vergemakkelijken.
49
Zoals de Nederlandse en de Duitse regering in wezen stellen, moeten de controles van de overschrijding van de grenzen van de lidstaten die buitengrenzen van het Schengengebied vormen namelijk plaatsvinden op een plaats die geschikt is voor de praktische en efficiënte uitvoerbaarheid ervan, zonder dat deze plaats noodzakelijkwijs moet samenvallen met de plaats waar de buitengrenzen worden overschreden.
50
Dienaangaande moet worden opgemerkt dat de controle aan de zeegrenzen van de lidstaten krachtens artikel 5, lid 2, onder c), en artikel 19 van de Schengengrenscode juncto bijlage VI bij deze code bij wijze van uitzondering ook op andere plaatsen dan aan de in artikel 2, punt 8, van deze code bedoelde grensdoorlaatposten kan worden uitgeoefend, aangezien punt 3.1.1 van deze bijlage dienaangaande specificeert dat schepen naargelang het geval kunnen worden gecontroleerd in de haven van aankomst of van vertrek, in een daartoe ingerichte ruimte in de onmiddellijke nabijheid van het vaartuig, aan boord van het vaartuig in de territoriale wateren zoals bepaald in het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, tijdens de vaart of zelfs, indien daartoe een overeenkomst is gesloten, bij aankomst of vertrek van het vaartuig op het grondgebied van een derde land.
51
Overeenkomstig artikel 5, lid 1, juncto artikel 2, punten 8 en 10, van de Schengengrenscode, worden de controles aan de buitengrenzen van het Schengengebied voorts in beginsel verricht aan de grensdoorlaatposten die door de lidstaten ‘voor’ overschrijding van deze grenzen zijn aangewezen en vinden zij ‘uitsluitend wegens de voorgenomen of daadwerkelijke grensoverschrijding’ plaats.
52
Derhalve blijkt dat de Schengengrenscode uitgaat van de veronderstelling dat de controle van onderdanen van derde landen aan een grensdoorlaatpost, zelfs indien de betrokken persoon op dat moment op het grondgebied van de betrokken lidstaat verblijft, op korte termijn zal worden gevolgd door de daadwerkelijke overschrijding van de buitengrens van het Schengengebied.
53
Vanuit dit oogpunt kan het feit dat een persoon zich meldt bij een grensdoorlaatpost van een zeehaven van een staat die deel uitmaakt van het Schengengebied als zodanig niet worden gelijkgesteld aan het feit dat die persoon het Schengengebied verlaat, maar geeft het ten hoogste blijk van het voornemen van die persoon om, in de meeste gevallen, dat gebied op korte termijn te verlaten.
54
In casu staat echter vast dat een zeevarende die is aangesteld om aan boord van een langdurig in een dergelijke zeehaven aangemeerd schip te werken, op het moment dat hij zich bij een grensdoorlaatpost van de betrokken zeehaven meldt om op dat schip aan te monsteren niet voornemens is om het grondgebied van de betrokken lidstaat en daarmee het Schengengebied op korte termijn te verlaten.
55
Wat ten slotte het door artikel 11, lid 1, van de Schengengrenscode nagestreefde doel betreft, zij eraan herinnerd dat deze code past in de ruimere context van een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht zonder binnengrenzen, waarin het vrije verkeer van personen overeenkomstig artikel 3, lid 2, VEU en artikel 67, lid 2, VWEU gewaarborgd is in combinatie met passende maatregelen met betrekking tot onder meer controles aan de buitengrenzen (zie in die zin arrest van 14 juni 2012, Association nationale d'assistance aux frontières pour les étrangers, C-606/10, EU:C:2012:348, punt 25).
56
Zoals blijkt uit overweging 6 van de genoemde code, is het toezicht aan de buitengrenzen van de lidstaten in het belang van niet alleen de lidstaat aan de buitengrenzen waarvan het wordt uitgeoefend, maar van alle lidstaten die het grenstoezicht aan hun binnengrenzen hebben afgeschaft (zie in die zin arrest van 14 juni 2012, Association nationale d'assistance aux frontières pour les étrangers, C-606/10, EU:C:2012:348, punt 24).
57
In deze context zijn de controles die in het kader van grenscontroles aan de grensdoorlaatposten worden verricht, volgens artikel 2, punt 11, van de Schengengrenscode bedoeld om na te gaan of de betrokken personen het grondgebied van de lidstaten mogen binnenkomen dan wel verlaten.
58
Zoals blijkt uit artikel 6, lid 1, van deze code, mogen onderdanen van derde landen ten hoogste 90 dagen binnen een periode van 180 dagen op het Schengengrondgebied verblijven, hetgeen inhoudt dat voor iedere dag van het verblijf de 180 voorafgaande dagen in aanmerking worden genomen.
59
Dienaangaande preciseert artikel 6, lid 2, van de Schengengrenscode dat bij de berekening of deze toegestane maximale verblijfsduur is geëerbiedigd, de ‘inreisdatum’ en de ‘uitreisdatum’ respectievelijk gelden als de ‘eerste dag van verblijf op het grondgebied van de lidstaten’ en de ‘laatste dag van verblijf op het grondgebied van de lidstaten’.
60
Om de naleving van die bepaling te waarborgen bepaalt artikel 11, lid 1, van de Schengengrenscode dat systematisch inreis- en uitreisstempels moeten worden aangebracht in de reisdocumenten van onderdanen van derde landen zodat, zoals blijkt uit overweging 15 van deze code, met zekerheid kan worden vastgesteld wanneer en op welke plaats de buitengrens is overschreden.
61
Overeenkomstig artikel 8, lid 3, onder a), iii), en onder h), ii), van deze code strekt het onderzoek van de inreis- en uitreisstempels in de reisdocumenten van de betrokken onderdaan van een derde land er dan ook toe, door vergelijking van de data van in- en uitreis, te verifiëren dat de betrokkene de maximale duur van het toegestane verblijf op het Schengengebied niet reeds heeft overschreden.
62
Hieruit vloeit voort dat het aanbrengen van inreis- en uitreisstempels nauw verband houdt met de uitoefening door de bevoegde nationale autoriteiten van hun taak om met name korte verblijven in het Schengengebied te controleren teneinde zo overeenkomstig artikel 13, lid 1, van de Schengengrenscode onder meer onrechtmatige grensoverschrijding te bestrijden (zie in die zin arrest van 4 september 2014, Air Baltic Corporation, C-575/12, EU:C:2014:2155, punten 50 en 51).
63
Een onderdaan van een derde land kan niet worden geacht het Schengengebied te hebben verlaten wanneer hij nog op het grondgebied van een Schengenland verblijft, omdat die onderdaan dan in strijd met de door artikel 11, lid 1, van de Schengengrenscode nagestreefde doelstelling langer dan de toegestane maximale verblijfsduur in het Schengenbied kan blijven.
64
Uit het voorgaande volgt dat een zeevarende die op een langdurig in een zeehaven van een staat die deel uitmaakt van het Schengengebied aangemeerd schip aanmonstert met het voornemen om in die haven te verblijven gedurende de gehele of een gedeelte van de periode waarin hij is aangemonsterd om zijn werkzaamheden aan boord te verrichten, niet kan worden geacht op het moment van zijn aanmonstering het Schengengebied te hebben verlaten.
65
Aan deze conclusie kan geen afbreuk worden gedaan door de uitzonderingsbepalingen van artikel 5, lid 2, onder c), artikel 11, lid 3, onder c), en artikel 20, lid 1, onder c), van de Schengengrenscode juncto bijlage VII, punt 3, daarbij, die betrekking hebben op het verblijf aan land van zeelieden die werken aan boord van een schip dat in een zeehaven heeft aangelegd.
66
Vast staat namelijk dat deze bepalingen, die er in wezen toe strekken de controles te versoepelen voor zeelieden die slechts gedurende het afmeren van hun schip in de binnengevaren haven van de betrokken lidstaat verblijven, door hen onder meer vrij te stellen van de verplichting een inreis- of uitreisstempel in hun reisdocumenten te verkrijgen, niet van toepassing zijn op zeelieden die werkzaamheden verrichten aan boord van een schip dat langdurig in een zeehaven is afgemeerd.
67
Om dezelfde redenen zijn de artikelen 35 en 36 van alsmede bijlage IX bij de visumcode, inzake visumafgifte aan de buitengrenzen en doorreisvisa, evenmin van invloed op de in punt 64 van dit arrest geformuleerde conclusie, aangezien hoe dan ook vaststaat dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde zeelieden niet over dergelijke visa beschikten.
68
Wat in de tweede plaats het moment betreft waarop in een situatie zoals in punt 28 van dit arrest is beschreven een uitreisstempel in de reisdocumenten moet worden aangebracht, zij eraan herinnerd dat deze afstempeling volgens de bewoordingen van artikel 11, lid 1, van de Schengengrenscode moet plaatsvinden ‘bij uitreis’.
69
Hieruit volgt dat die stempel moet worden aangebracht bij een dergelijke uitreis, die, zoals blijkt uit de punten 44 tot en met 64 van dit arrest, overeenstemt met de overschrijding van een buitengrens van het Schengengebied.
70
Wanneer vaststaat dat de controle van de betrokken personen aan een grensdoorlaatpost niet op korte termijn zal worden gevolgd door overschrijding van een buitengrens van het Schengengebied, is het overeenkomstig de in punt 52 van dit arrest genoemde veronderstelling van belang dat de uitreisstempel door de bevoegde nationale autoriteiten kort vóór die overschrijding in hun reisdocumenten wordt aangebracht, om er overeenkomstig de in de punten 60 tot en met 63 van dit arrest aangehaalde doelstelling van de Schengengrenscode voor te zorgen dat deze autoriteiten de daadwerkelijke naleving van de toegestane maximale verblijfsduur in het Schengenbied kunnen controleren, door rekening te houden met de werkelijke verblijfsduur van deze personen in dit gebied.
71
In casu staat vast dat een zeevarende die is aangesteld om aan boord van een langdurig in een zeehaven van een Schengenland afgemeerd schip werkzaamheden te verrichten, op het moment van zijn aanmonstering op dat schip niet voornemens is om dit gebied op korte termijn te verlaten. Derhalve heeft die zeevarende op het moment van zijn aanmonstering niet het recht om een uitreisstempel in zijn reisdocumenten te ontvangen.
72
Pas wanneer het vertrek van dat schip uit die zeehaven naar een plaats buiten het Schengengebied aanstaande is, dient die uitreisstempel in zijn reisdocumenten te worden aangebracht.
73
In dit verband moet worden opgemerkt dat uit bijlage VI, punt 3.1.5, bij de Schengengrenscode blijkt dat de gezagvoerder van een schip de bevoegde autoriteit ‘tijdig’ in kennis moet stellen van de afvaart van het vaartuig overeenkomstig de in de betrokken haven geldende voorschriften.
74
Hieruit volgt dat de in artikel 11, lid 1, van die code bedoelde uitreisstempel in de reisdocumenten van een zeevarende die is aangesteld aan boord van een langdurig in een zeehaven van een staat die deel uitmaakt van het Schengengebied afgemeerd schip moet worden aangebracht op het moment waarop de gezagvoerder van het betrokken vaartuig de bevoegde nationale autoriteiten in kennis stelt van de op handen zijnde afvaart van dat vaartuig.
75
Iedere andere uitlegging van deze bepaling zou misbruik en omzeiling van de regels van het Unierecht inzake kort verblijf in het Schengengebied in de hand werken, doordat zeelieden die onderdaan zijn van derde landen de mogelijkheid wordt gegeven om onbeperkt in een zeehaven op het grondgebied van een Schengenland te verblijven.
76
Bijgevolg dient op de gestelde vraag te worden geantwoord dat artikel 11, lid 1, van de Schengengrenscode aldus moet worden uitgelegd dat, wanneer een zeevarende die onderdaan is van een derde land aanmonstert op een schip dat langdurig is afgemeerd in een zeehaven van een staat die deel uitmaakt van het Schengengebied teneinde aan boord van dat schip werkzaamheden te verrichten alvorens die haven op dat schip te verlaten, de uitreisstempel in de reisdocumenten van die zeevarende — indien deze code in die afstempeling voorziet — niet op het moment van zijn aanmonstering moet worden aangebracht, maar wanneer de gezagvoerder van dat schip de bevoegde nationale autoriteiten in kennis stelt van de op handen zijnde afvaart van dat schip.
Kosten
77
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:
Artikel 11, lid 1, van verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) moet aldus worden uitgelegd dat, wanneer een zeevarende die onderdaan is van een derde land aanmonstert op een schip dat langdurig is afgemeerd in een zeehaven van een staat die deel uitmaakt van het Schengengebied teneinde aan boord van dat schip werkzaamheden te verrichten alvorens die haven op dat schip te verlaten, de uitreisstempel in de reisdocumenten van die zeevarende — indien deze code in die afstempeling voorziet — niet op het moment van zijn aanmonstering moet worden aangebracht, maar wanneer de gezagvoerder van dat schip de bevoegde nationale autoriteiten in kennis stelt van de op handen zijnde afvaart van dat schip.
Regan
Jarukaitis
Juhász
Ilešič
Lycourgos
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 5 februari 2020.
De griffier
A. Calot Escobar
De president van de Vijfde kamer
E. Regan
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 05‑02‑2020
Conclusie 17‑10‑2019
E. Sharpston
Partij(en)
Zaak C-341/181.
Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
tegen
J. e.a.,
in tegenwoordigheid van:
C. en H. e.a.
[verzoek van de Raad van State (Nederland) om een prejudiciële beslissing]
1.
Met dit verzoek om een prejudiciële beslissing vraagt de Raad van State (Nederland) het Hof om uitlegging van verordening (EU) 2016/399 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen2.. Deze rechterlijke instantie wenst daarmee de betekenis van het begrip ‘uitreis’ te achterhalen in het licht van de verplichting voor de bevoegde autoriteiten van de lidstaten om in de reisdocumenten van onderdanen van derde landen een uitreisstempel aan te brengen wanneer zij de buitengrens overschrijden en het Schengengebied verlaten.
2.
Alle onderdanen van derde landen in het hoofdgeding zijn zeelieden. Zij komen via luchtvervoer in het Schengengebied aan en monsteren vervolgens aan op de schepen waaraan zij reeds als bemanningslid zijn toegewezen. Vóór de aankomst van de zeelieden liggen de schepen langdurig afgemeerd in de haven. De vraag is of de zeelieden het Schengengebied verlaten op het moment dat zij op hun schip aanmonsteren (of daar dienst nemen), dan wel of zij het Schengengebied pas verlaten als zij aan boord van het schip werken wanneer dit uit de haven vertrekt.
Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee
3.
Artikel 2 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (hierna: ‘Unclos’) luidt:
- ‘(1)
De soevereiniteit van een kuststaat strekt zich buiten zijn landgebied en zijn binnenwateren en, in het geval van een archipelstaat, zijn archipelwateren, uit over een aangrenzende zeestrook, omschreven als de territoriale zee.
- (2)
Deze soevereiniteit strekt zich uit over het luchtruim boven de territoriale zee en over de bodem en ondergrond van die zee.
- (3)
De soevereiniteit over de territoriale zee wordt uitgeoefend met inachtneming van [het] Verdrag en van andere regels van het internationale recht.’
4.
Krachtens artikel 3 heeft iedere staat het recht de breedte van zijn territoriale zee vast te stellen tot een grens niet verder dan 12 zeemijl gemeten van de laagwaterlijn langs de kust.
Unierecht
Schengensysteem — een overzicht
5.
De hoofdelementen van het Schengensysteem zijn de volgende: de afschaffing van het grenstoezicht aan de binnengrenzen tussen de deelnemende staten3., de vrijheid van eenieder die wettelijk onderdaan of bezoeker is van die staten om tussen die staten te reizen, en een gezamenlijk visumbeleid voor kort verblijf. Regels voor het systeem zijn aanvankelijk vastgesteld in het Schengenakkoord en de gedetailleerde uitvoeringsmaatregelen daarbij.4. De toepassing van de Schengengrenscode wordt aangevuld met het Schengeninformatiesysteem (hierna: ‘SIS’): een systeem voor opname van signaleringen met het oog op weigering van toegang ten aanzien van onderdanen van derde landen die in beginsel toegang moet worden geweigerd.5. Daarnaast heeft de Europese Unie verordening (EU) 2017/22266. vastgesteld, waarin onder meer een inreis-uitreissysteem is opgezet voor de registratie van inreis- en uitreisgegevens van onderdanen van derde landen die de buitengrenzen van het Schengengebied overschrijden om te bepalen of zij de toegestane duur van hun bezoek hebben overschreden.
6.
In de Schengenuitvoeringsovereenkomst stonden oorspronkelijk bepalingen voor visa (hoofdstuk 3, artikelen 9 tot en met 18).7. Het systeem voor visumaanvragen wordt ondersteund door het visuminformatiesysteem (hierna: ‘VIS’), dat bij verordening (EG) nr. 767/2008 is ingevoerd.8. In verordening (EG) nr. 539/20019. is de lijst van landen vastgesteld waarvan de onderdanen al dan niet in het bezit moeten zijn van een visum om het Schengengebied te betreden.
Schengengrenscode
7.
De volgende verklaringen uit de overwegingen van de Schengengrenscode zijn hier relevant:
- —
Het uitwerken van maatregelen conform artikel 77 VWEU om te garanderen dat bij de overschrijding van de binnengrenzen door personen geen grenstoezicht wordt uitgevoerd, maakt deel uit van de doelstelling van de Europese Unie om een ruimte zonder binnengrenzen tot stand te brengen waarin het vrije verkeer van personen is gewaarborgd10.;
- —
het gemeenschappelijk beleid inzake het overschrijden van de buitengrenzen is een maatregel waarmee de totstandbrenging van een ruimte in de Europese Unie van vrij verkeer van personen gepaard gaat11.;
- —
hij gemeenschappelijke maatregelen inzake de overschrijding van de binnengrenzen door personen en het grenstoezicht aan de buitengrenzen moet rekening worden gehouden met het Schengenacquis12.;
- —
grenstoezicht is in het belang van niet alleen de lidstaat aan de buitengrenzen waarvan het wordt uitgeoefend, maar van alle lidstaten die het grenstoezicht aan hun binnengrenzen hebben afgeschaft. Het grenstoezicht moet helpen de illegale immigratie en mensenhandel te bestrijden en bedreigingen van de binnenlandse veiligheid, de openbare orde, de volksgezondheid en de internationale betrekkingen van de lidstaten te voorkomen13.;
- —
de lidstaten moeten voorkomen dat de controleprocedures een grote belemmering vormen voor het economisch, sociaal en cultureel verkeer aan de buitengrenzen14..
8.
Overeenkomstig artikel 1 stelt de Schengengrenscode de maatregelen vast voor de afwezigheid van grenstoezicht ten aanzien van personen die de binnengrenzen tussen de lidstaten van de Unie overschrijden, en voor het grenstoezicht ten aanzien van personen die de buitengrenzen van het Schengengebied overschrijden.
9.
Artikel 2 geeft de volgende definities:
- ‘2.
‘buitengrenzen’: de landgrenzen, met inbegrip van de rivier- en meergrenzen, de zeegrenzen alsmede de lucht-, rivier-, zee- en meerhavens van de lidstaten, voor zover zij geen binnengrenzen zijn;
[…]
- 6.
‘onderdaan van een derde land’: eenieder die geen burger van de Unie is in de zin van artikel 20, lid 1, VWEU en niet onder de toepassing van punt 5 [van artikel 2] valt[15.];
[…]
- 8.
‘grensdoorlaatpost’: een door de bevoegde autoriteiten voor overschrijding van de buitengrenzen aangewezen doorlaatpost;
[…]
- 10.
‘grenstoezicht’: de overeenkomstig en voor het doel van [de Schengengrenscode] aan een grens uitgevoerde activiteit die uitsluitend wegens de voorgenomen of daadwerkelijke grensoverschrijding en dus niet om andere redenen wordt verricht, en die bestaat in controle en bewaking van de grens;
- 11.
‘grenscontroles’: de controles die aan de grensdoorlaatposten worden verricht om na te gaan of de betrokken personen, hun vervoermiddelen en de voorwerpen in hun bezit het grondgebied van de lidstaten mogen binnenkomen dan wel verlaten;
[…]’
10.
Artikel 3 bepaalt dat de Schengengrenscode van toepassing is op iedereen die de binnen- of buitengrenzen van de lidstaten overschrijdt.16.
11.
Titel II heeft als opschrift ‘Buitengrenzen’. Onder hoofdstuk I van die titel (‘Overschrijden van de buitengrenzen en toegangsvoorwaarden’) bepaalt artikel 5, lid 1, dat de buitengrenzen slechts via de grensdoorlaatposten en gedurende de vastgestelde openingstijden mogen worden overschreden. In afwijking van die verplichting zijn bepaalde uitzonderingen vastgesteld in artikel 5, lid 2, onder c), voor verschillende soorten grenzen (zoals zeegrenzen) en bepaalde categorieën personen (waaronder zeelieden).17.
12.
Onderdanen van derde landen moeten voldoen aan de toegangsvoorwaarden die zijn vastgesteld in artikel 6. Zij moeten onder meer in het bezit zijn van een geldig reisdocument; (indien vereist) in het bezit zijn van een geldig visum; het doel van het voorgenomen verblijf en de verblijfsomstandigheden kunnen staven; niet met het oog op weigering van toegang in het SIS gesignaleerd staan; niet worden beschouwd als een bedreiging van de openbare orde, de binnenlandse veiligheid, de volksgezondheid of de internationale betrekkingen van een van de lidstaten.18.
13.
Artikel 8, lid 1, bepaalt dat het grensoverschrijdende verkeer aan de buitengrenzen wordt gecontroleerd door de grenswachters overeenkomstig hoofdstuk II (‘Toezicht aan de buitengrenzen en weigering van toegang’) van de Schengengrenscode. Op grond van artikel 8, lid 3, worden onderdanen van derde landen bij binnenkomst en uitreis aan een grondige controle onderworpen. De grondige controles behelzen de verificatie dat de onderdaan van een derde land in het bezit is van een geldig grensoverschrijdingsdocument; de verificatie dat het reisdocument geen tekenen van namaak of vervalsing vertoont; voor zover mogelijk, de verificatie dat de onderdaan van een derde land niet wordt beschouwd als een bedreiging voor de openbare orde, de binnenlandse veiligheid of de internationale betrekkingen van een van de lidstaten. Aanvullende grondige controles bij uitreis kunnen ook de verificatie behelzen dat de betrokkene in het bezit is van een geldig visum en hij de maximale duur van het toegestane verblijf in het Schengengebied niet heeft overschreden, alsook de raadpleging van de betrokken signaleringssystemen.19.
14.
Onder hoofdstuk II bepaalt artikel 11:
- ‘1.
De reisdocumenten van onderdanen van derde landen worden bij inreis en bij uitreis systematisch afgestempeld. Er wordt met name een inreis-, respectievelijk uitreisstempel aangebracht in:
- a)
de grensoverschrijdingsdocumenten van onderdanen van derde landen die voorzien zijn van een geldig visum;
[…]
- 3.
Er wordt geen in- of uitreisstempel aangebracht:
[…]
- c)
in de reisdocumenten van zeelieden die slechts gedurende het afmeren van hun schip in de binnengevaren haven van een lidstaat verblijven;
- d)
in de reisdocumenten van bemanningsleden en passagiers van cruiseschepen die overeenkomstig punt 3.2.3 van bijlage VI niet aan grenscontroles zijn onderworpen;
[…]’
15.
Overeenkomstig artikel 19 (dat onderdeel is van hoofdstuk IV ‘Specifieke voorschriften voor de grenscontroles’) zijn specifieke voorschriften voor zeegrenzen van toepassing op de controles die zijn vastgesteld in bijlage VI, punt 3. De algemene controleprocedures luiden als volgt: ‘Schepen worden gecontroleerd in de haven van aankomst of van vertrek, of in een daartoe ingerichte ruimte in de onmiddellijke nabijheid van het vaartuig, of aan boord van het vaartuig in de territoriale wateren zoals bepaald in [het Unclos]. De lidstaten kunnen overeenkomsten sluiten die inhouden dat de controle ook tijdens de vaart kan worden verricht, dan wel bij aankomst of vertrek van het vaartuig op het grondgebied van een derde land […]. [Onder meer de gezagvoerder van het vaartuig] stelt een lijst op van de bemanningsleden en van de passagiers, die de informatie bevat die volgens de formulieren 5 (bemanningslijst) en 6 (passagierslijst) van het Verdrag inzake het vergemakkelijken van het internationale verkeer ter zee (FAL-verdrag)[20.] noodzakelijk is, alsmede, voor zover van toepassing, het nummer van het visum of de verblijfsvergunning […].’21.
16.
Overeenkomstig artikel 20 en bijlage VII, punt 3, zijn specifieke voorschriften van toepassing voor controles van zeelieden: ‘In afwijking van de artikelen 5 en 8 mogen de lidstaten zeelieden die in het bezit zijn van een identiteitsbewijs voor zeelieden, afgegeven overeenkomstig [het internationale recht22.] en het ter zake strekkende nationale recht, toestaan het grondgebied van de lidstaten binnen te komen door aan land te gaan om in de gemeente waar hun vaartuig heeft aangelegd of in een aangrenzende gemeente te vertoeven, of het grondgebied van de lidstaten te verlaten door terug te keren naar hun schip zonder dat zij zich bij een grensdoorlaatpost hoeven te melden, op voorwaarde dat zij voorkomen op de bemanningslijst van het vaartuig waartoe zij behoren en dat die lijst eerder door de bevoegde autoriteiten is gecontroleerd.’
Visumcode
17.
Artikel 1, lid 1, van verordening (EG) nr. 810/2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode23. bepaalt dat in de visumcode de procedures en voorwaarden worden vastgesteld voor de afgifte van visa voor de doorreis over het grondgebied van de lidstaten of een voorgenomen verblijf op het grondgebied van de lidstaten van ten hoogste 90 dagen binnen een periode van 180 dagen.24.
18.
Volgens artikel 2, lid 2, onder a), wordt onder ‘visum’ verstaan: ‘een door een lidstaat afgegeven machtiging tot […] doorreis over het grondgebied van de lidstaten of een voorgenomen verblijf op het grondgebied van de lidstaten van ten hoogste 90 dagen binnen een periode van 180 dagen’.
19.
Op grond van artikel 35 kan een visum in uitzonderlijke gevallen aan een grensdoorlaatpost worden afgegeven.
20.
Artikel 36 bepaalt dat aan een zeevarende die over een visum dient te beschikken voor overschrijding van de buitengrenzen van het Schengengebied, aan de grens een visum met het oog op doorreis kan worden afgegeven indien hij voldoet aan de voorwaarden van artikel 35, lid 1, en de desbetreffende grens overschrijdt teneinde in te schepen in, opnieuw in te schepen in of van boord te gaan van een schip waarop hij als zeevarende zal werken dan wel gewerkt heeft. Alvorens een visum af te geven, voldoen de bevoegde nationale autoriteiten aan de voorschriften van bijlage IX bij de visumcode.25.
Richtlijn 2010/65
21.
Richtlijn 2010/65/EU betreffende meldingsformaliteiten voor schepen die aankomen in en/of vertrekken uit havens van de lidstaten26. heeft ten doel de administratieve procedures en de meldingsformaliteiten die van toepassing zijn op het zeevervoer te vereenvoudigen, te harmoniseren en te rationaliseren door de algemene invoering van de elektronische overdracht van gegevens van schepen die aankomen in en vertrekken uit havens van de lidstaten.
22.
Overeenkomstig artikel 7 aanvaarden de lidstaten FAL-formulieren voor het voldoen aan de meldingsformaliteiten. In de bijlage bij de richtlijn is de informatie vastgesteld die in het FAL-formulier moet worden opgenomen om aan die formaliteiten te voldoen. Het gaat onder meer om aanmelding voor schepen die havens van de lidstaten binnenlopen en deze havens verlaten (categorie A, punt 1), grenscontrole op personen zoals vastgesteld in artikel 8 van de Schengengrenscode (categorie A, punt 2) en de bemanningslijst (categorie B, punt 5).
Feiten, procedure en prejudiciële vraag
23.
Op verschillende data in januari, februari en maart 2016 is een aantal onderdanen van derde landen in Nederland aangekomen via de luchthaven Schiphol en zijn zij naar de haven van Rotterdam gereisd. Alle betrokkenen waren in dienst genomen als bemanningsleden om te werken op schepen die al in Rotterdam afgemeerd lagen. Zij reisden van de luchthaven Schiphol naar de haven, waar zij op de dag van aankomst in Nederland zijn aangemonsterd. De betrokken schepen waren bestemd voor vaart op volle zee en zouden de Nederlandse territoriale wateren verlaten op een tijdstip dat bij aankomst van de zeelieden in Nederland nog onbekend was.
24.
Een deel van de zeelieden heeft de gehele arbeidsperiode gewerkt aan boord van schepen die in Rotterdam afgemeerd bleven. Na afloop van hun arbeidsperiode aan boord hebben zij Nederland (en dus het Schengengebied) per vliegtuig vanaf Schiphol verlaten. Een ander deel bleef aan boord en verliet de Nederlandse territoriale wateren als bemanningsleden van het schip nadat zij een bepaalde tijd aan boord van dat schip hadden gewerkt toen het nog afgemeerd lag in Rotterdam.
25.
De zeelieden waren specialisten die onder meer werkten aan de bouw van olieplatforms (booruitrusting) en de aanleg van pijpleidingen in zee. Het voorbereiden van een afgemeerd schip voor een nieuwe reis was onderdeel van hun werk. De duur van de werkzaamheden en de tijd dat het schip afgemeerd bleef, was afhankelijk van de omvang van de werkzaamheden en het betrokken schip. Deze manier van werken en bemanning inzetten was niet nieuw. De zeelieden hebben de Zeehavenpolitie Rotterdam (hierna: ‘ZHP’) verzocht om uitreisstempels af te geven en aan te brengen in hun reisdocumenten. Tot begin 2016 hadden de zeelieden bij aanmonstering in Rotterdam altijd een uitreisstempel in hun reisdocumenten gekregen (‘oude praktijk’).
26.
Na die tijd heeft de ZHP alle dergelijke verzoeken geweigerd op grond dat niet kon worden vastgesteld wanneer het betrokken schip de haven zou verlaten (hierna: ‘nieuwe praktijk’).
27.
Volgens de Schengengrenscode konden de zeelieden als onderdanen van derde landen ten hoogste 90 dagen binnen een periode van 180 dagen in het Schengengebied blijven.27. De zeelieden hebben verklaard dat door de nieuwe praktijk hun toegestane verblijf werd ingekort in vergelijking met de oude praktijk, omdat de tijd die zij als bemanningslid aan boord doorbrachten nu meetelde in verhouding tot die periode van 90 dagen. In de oude praktijk werd de tijd die aan boord werd gewerkt niet in aanmerking genomen, en derhalve niet in op de periode van 90 dagen mindering gebracht. Omdat zij bovendien 180 dagen moesten wachten om terug te keren naar het Schengengebied, zouden zij minder werken en daardoor minder inkomsten verwerven.28.
28.
In juli 2016 heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (hierna: ‘staatssecretaris’) de door verschillende exploitanten van zeeschepen (C. en H. e.a.; hierna: ‘exploitanten’) ingestelde administratieve beroepen tegen de weigering van de ZHP op de verzoeken om uitreisstempels aan te brengen, niet-ontvankelijk verklaard. De staatssecretaris heeft ook de administratieve beroepen van de zeelieden (J. e.a.) zelf ongegrond verklaard.
29.
Bij vier uitspraken van 17 mei 2017 heeft de rechtbank Den Haag (Nederland) de beroepen van de exploitanten tegen de beslissing van de staatssecretaris ongegrond verklaard. Die rechter oordeelde echter dat de beroepen van de zeelieden wel gegrond waren. Tegen deze uitspraken heeft de staatssecretaris hoger beroepen ingesteld, terwijl de exploitanten bij de verwijzende rechter incidenteel hoger beroepen hebben ingesteld.
30.
In de verwijzingsbeslissing staat dat de haven van Rotterdam een buitengrens van het Schengengebied is in de zin van de Schengengrenscode en dat over het algemeen 160 schepen per jaar langdurig in die haven liggen. Opgemerkt wordt dat de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Reders erop heeft gewezen dat in andere Europese zeehavens wordt uitgestempeld bij aanmonstering. De verwijzende rechter heeft het argument van de staatssecretaris dat de zusterinstanties van de ZHP in andere lidstaten niet noodzakelijkerwijs bij aanmonstering uitstempelen expliciet van de hand gewezen.
31.
De verwijzende rechter is van mening dat als in de Europese zeehavens verschillend wordt omgegaan met het moment van uitreis in de zin van de Schengengrenscode, dit concurrentieverstorende gevolgen kan hebben voor de Europese offshore-industrie.
32.
Volgens de verwijzende rechter is het voor de beslechting van het hoofdgeding dan ook noodzakelijk het Hof te verzoeken om uitleggingsgegevens betreffende artikel 11, lid 1, van de Schengengrenscode, met name de betekenis van het woord ‘uitreis’ in die bepaling. Hij stelt het Hof daarom de volgende prejudiciële vraag:
‘Moet artikel 11, eerste lid, van [de Schengengrenscode] zo worden uitgelegd dat een onderdaan van een derde land die het Schengengebied eerder is ingereisd, bijvoorbeeld via een internationale luchthaven, uitreist in de zin van de Schengengrenscode zodra hij als zeevarende aanmonstert op een zeeschip dat al is gelegen in een zeehaven zijnde een buitengrens, ongeacht of, en zo ja wanneer hij met dit schip die zeehaven zal verlaten? Of moet, om te kunnen spreken van een uitreis, eerst vaststaan dat de zeevarende de zeehaven met het desbetreffende zeeschip zal verlaten, en zo ja, geldt er dan een uiterste termijn waarbinnen de afvaart moet plaatsvinden en op welk moment moet de uitreisstempel dan worden aangebracht? Of heeft een ander moment, al dan niet onder andere voorwaarden, als ‘uitreis’ te gelden?’
33.
Schriftelijke opmerkingen zijn ingediend door J. e.a. en C. en H. e.a. (de zeelieden en exploitanten), de Duitse, de Griekse en de Nederlandse regering, en de Europese Commissie. Ter terechtzitting op 6 juni 2019 zijn dezelfde partijen gehoord in hun mondelinge opmerkingen.
Beoordeling
Voorafgaande opmerkingen
34.
Op welk ogenblik moet, gelet op de bijzondere omstandigheden van het hoofdgeding, overeenkomstig artikel 11, lid 1, van de Schengengrenscode een uitreisstempel in de reisdocumenten van zeelieden worden aangebracht? Hoewel de verwijzingsbeslissing van de verwijzende rechter de nationaliteiten van de betrokken zeelieden niet nader vermeldt, blijkt uit de beschrijving van de feiten dat zij allen onderdanen zijn van derde landen die binnen de werkingssfeer van artikel 1, lid 1, van en bijlage I bij verordening nr. 2001/539 vallen. Bijgevolg zijn zij personen die bij overschrijding van de buitengrenzen van de lidstaten in het bezit van een visum dienen te zijn.29. Een dergelijk visum moet worden voorgelegd voor inspectie en worden afgestempeld bij inreis in en uitreis uit het Schengengebied.30.
35.
Artikel 11, lid 3, van de Schengengrenscode voorziet in bepaalde uitzonderingen op die voorschriften. Op grond van artikel 11, lid 3, onder c), wordt geen in- of uitreisstempel aangebracht in de reisdocumenten van zeelieden die slechts gedurende het afmeren van hun schip in de binnengevaren haven van een lidstaat verblijven. Partijen zijn het erover eens dat die uitzondering hier niet van toepassing is.
36.
Dat is ook mijn mening.
37.
Mijns inziens is de uitzondering in artikel 11, lid 3, onder c), van toepassing op zeelieden die aankomen aan boord van een schip dat afmeert in een haven in het Schengengebied. Zij kunnen dan walverlof aanvragen en krijgen. Een dergelijke bemanning valt inderdaad onder de uitzondering van artikel 11, lid 3, van de Schengengrenscode en de afwijking in artikel 20 van en bijlage VII, punt 3, bij die verordening. De in de verwijzingsbeslissing beschreven feiten en omstandigheden van de zeelieden in het hoofdgeding vallen echter buiten de werkingssfeer van die bepalingen. Ze zijn niet aan boord van een schip de haven van Rotterdam binnengevaren. Ze zijn per vliegtuig in Nederland aangekomen, via de luchthaven Schiphol.
38.
De zeelieden in die procedure proberen zich dus niet te beroepen op de bijzondere regeling voor walverlof op grond van de Schengengrenscode. Zij overschrijden de buitengrens in de haven van Rotterdam om aan te monsteren en als bemanningslid aan het werk te gaan. Zij genieten geen tijdelijke onderbreking van hun taken aan boord van het schip door verlof te nemen om gebruik te maken van de voorzieningen in het havengebied.
39.
Evenzo lijkt het mij dat de verwijzende rechter het bij het rechte eind heeft wanneer hij stelt dat de artikelen 35 en 36 van de visumcode (die de afgifte van visa aan de buitengrenzen regelen) niet relevant zijn voor de uitlegging van artikel 11, lid 1, van de Schengengrenscode met het oog op de oplossing van het punt waar het hier om gaat. Overeenkomstig artikel 35 van de visumcode kunnen de bevoegde autoriteiten in uitzonderlijke gevallen visa aan de buitengrens afgeven. Artikel 36 van en bijlage IX bij de visumcode voorzien in een specifieke bepaling om aan een buitengrens dergelijke visa af te geven aan zeelieden op doorreis. In het hoofdgeding is evenwel geen sprake van afgifte van doorreisvisa. De vraag is veeleer of er een uitreisstempel in hun reisdocumenten had moeten worden aangebracht toen zij aanmonsterden. Die omstandigheden hebben niets te maken met de vraag of de zeelieden op doorreis waren in Nederland.
40.
Bij mijn onderzoek van de betekenis van het woord ‘uitreis’ in artikel 11, lid 1, van de Schengengrenscode zal ik daarom niet verder verwijzen naar de speciale regeling voor walverlof voor zeelieden of de regeling voor de afgifte van visa aan de buitengrens voor zeelieden op doorreis.
Ten gronde
41.
Wat wordt verstaan onder ‘uitreis’ in de zin van artikel 11, lid 1, van de Schengengrenscode?
42.
Deze vraag rijst in de specifieke context van zeelieden die per vliegtuig in een lidstaat aankomen. Zij reizen naar hun schip, dat al is afgemeerd in een haven die een deel van de buitengrens van het Schengengebied is. Zij monsteren aan om een bepaalde periode als bemanningslid aan boord van het afgemeerde schip te werken. Sommigen keren per vliegtuig terug naar een derde land. Anderen blijven als bemanningslid op het schip wanneer het de haven (en kort daarna de Nederlandse territoriale wateren) verlaat. De verwijzende rechter vraagt ook hoe de Schengengrenscode moet worden toegepast indien zeelieden geacht worden het Schengengebied alleen te verlaten wanneer de datum bekend is waarop het schip waarop zij werken de haven zal verlaten.
43.
De onderdanen van derde landen en de exploitanten voeren aan dat zeelieden in dergelijke omstandigheden het Schengengebied ‘uitreizen’ wanneer zij zich bij een grensdoorlaatpost melden en aanmonsteren op een schip dat in een zeehaven zoals Rotterdam is afgemeerd. De Griekse regering steunt deze zienswijze.
44.
Duitsland, Nederland en de Commissie delen dat standpunt niet.
45.
De Duitse regering betoogt dat zeelieden het Schengengebied pas ‘uitreizen’ wanneer het schip waarop zij zijn aangemonsterd de haven daadwerkelijk verlaat. Een uitreisstempel mag dus alleen in de reisdocumenten van zeelieden worden aangebracht wanneer de datum van vertrek bekend is. Ook de Nederlandse regering stelt dat het aanmonsteren en het verlaten van het landgedeelte van de haven om aan boord van het schip te werken, niet vallen onder ‘uitreis’ in de zin van artikel 11, lid 1, van de Schengengrenscode. Een onderdaan van een derde land verlaat het Schengengebied pas wanneer hij een geografische buitengrens van een van de Schengenstaten overschrijdt. De buitengrens op zee is op basis van het Unclos vastgesteld op 12 zeemijl vanaf de kustlijn.31. Om een uitreisstempel te verkrijgen, moet een zeeman aantonen dat hij het Schengengebied aan boord van het betrokken schip zal verlaten en dat het schip kort na het aanbrengen van het uitreisstempel de trossen zal losgooien (of het anker zal lichten)32..
46.
De Commissie stelt dat een zeeman het Schengengebied niet verlaat in de zin van artikel 11, lid 1, van de Schengengrenscode wanneer hij op een schip aanmonstert. Eerst moet worden vastgesteld of de betrokken zeeman de haven aan boord van het schip zal verlaten, en het desbetreffende stempel mag enkel in zijn reisdocumenten worden aangebracht wanneer het vertrek of het lichten van het anker van het schip nakend is.
47.
Uit de informatie in de verwijzingsbeslissing en de opmerkingen van de zeelieden en de exploitanten ter terechtzitting in antwoord op vragen van het Hof blijkt dat de zeelieden normaal gesproken naar de haven van Rotterdam reisden op dezelfde dag dat zij per vliegtuig in Nederland aankwamen en hun inreisstempel kregen. Volgens de oude praktijk monsterden zij aan, verkregen zij een uitreisstempel van de ZHP en gingen zij aan boord van het schip dat langdurig afgemeerd lag, allemaal op dezelfde dag. De tijd die zo in Nederland werd doorgebracht en in aanmerking kwam voor de toepassing van de Schengengrenscode en de visumcode, bedroeg dus nooit meer dan één dag. Volgens de nieuwe praktijk zou het tijdstip van het inreisstempel hetzelfde blijven (bij aankomst), terwijl het uitreisstempel pas zou worden aangebracht nadat de arbeidsperiode van de zeeman was voltooid of wanneer het schip waarop hij werkte op het punt stond de trossen uit te gooien. Voor de zeelieden had dat tot gevolg dat zij een aanzienlijk deel van de 90 dagen binnen een periode van 180 dagen in de zin van de visumcode zouden gebruiken.33. Daarom konden zij minder arbeidsperioden werken en verwierven zij minder inkomsten.
Uitlegging van ‘uitreis’
48.
Artikel 11, lid 1, van de Schengengrenscode bepaalt dat de reisdocumenten van onderdanen van derde landen bij inreis in en bij uitreis uit het Schengengebied systematisch worden afgestempeld. De begrippen ‘inreis’ en ‘uitreis’ zijn in de verordening niet gedefinieerd.
49.
De verwijzende rechter begint zijn beoordeling van artikel 11, lid 1, door de verschillende taalversies van de tekst te vergelijken. Hij komt tot de conclusie dat de vergelijking van de Engelse, de Franse, de Duitse en de Nederlandse versie geen inzicht biedt in de betekenis van het begrip ‘uitreis’. Aangezien er geen duidelijk verschil bestaat tussen de verschillende taalversies van die bepaling die ik heb onderzocht34., zal ik die gedachtegang niet verder volgen.
50.
Volgens vaste rechtspraak van het Hof moet de uitlegging van een wettelijk begrip worden bepaald in overeenstemming met zijn in de omgangstaal gebruikelijke betekenis, met inachtneming van de context waarin het wordt gebruikt en de doeleinden die worden beoogd door de regeling waarvan het deel uitmaakt. De gebruikelijke betekenis van ‘uitreis’ is ‘reis van huis, van het vaderland naar de plaats van bestemming’, het werkwoord wordt ook begrepen als ‘reizend een land verlaten […]’35..
51.
Twee tegenstrijdige standpunten zijn naar voren gebracht over de betekenis van ‘uitreis’ in artikel 11, lid 1, van de Schengengrenscode. Duitsland, Nederland en de Commissie zijn van mening dat aanmonstering op een schip bij een grensdoorlaatpost niet betekent dat het Schengengebied wordt verlaten. Duitsland en Nederland voeren verder aan dat de zeelieden om uit te reizen fysiek de geografische buitengrens op zee met het betrokken schip moeten overschrijden (hierna: ‘optie 1’).
52.
Verzoekers in het hoofdgeding (zowel zeelieden als exploitanten), gesteund door Griekenland, betogen dat de zeelieden het Schengengebied daadwerkelijk uitreizen wanneer zij aanmonsteren. Het desbetreffende stempel moet daarom op dat moment in hun reisdocumenten worden aangebracht (hierna: ‘optie 2’). Het lijkt mij dat beide opties onder de gebruikelijke betekenis van het begrip ‘uitreis’ kunnen vallen. De context en de systematiek van de Schengengrenscode zullen dus de doorslaggevende factoren zijn bij het bepalen van de uitlegging.
53.
Eerst zal ik optie 1 onderzoeken.
Optie 1
54.
Wat optie 1 meteen aantrekkelijk maakt, is dat zij de uitreis uit het Schengengebied koppelt aan de fysieke locatie van de betrokken persoon. Volgens deze zienswijze heeft de zeeman Nederland niet ‘verlaten’ zolang hij fysiek in de haven van Rotterdam is, of hij nu langs de kade loopt, op een aan die kade afgemeerd schip staat of op een 50 meter vanaf de kust voor anker liggend schip werkt. Hij heeft dus geen recht op een uitreisstempel in zijn visum, omdat hij zijn visum nog steeds gebruikt om een lidstaat van de Unie te bezoeken.
55.
Bij nadere beschouwing levert deze eenvoudige benadering van de juridische kwestie op grond van ‘fysieke aanwezigheid’ echter problemen op.
56.
Ten eerste wil ik eraan herinneren dat het Hof heeft geoordeeld dat ‘zelfs wanneer de taalversies volledig overeenstemmen, het [Unierecht] een eigen terminologie bezigt. Ook moet worden benadrukt dat de rechtsbegrippen in het [Unierecht] niet noodzakelijkerwijs dezelfde inhoud hebben als in de verschillende nationale rechtsstelsels’.36. Derhalve heeft het begrip ‘uitreis’ in artikel 11, lid 1, van de Schengengrenscode een autonome betekenis in het Unierecht en moet het begrip in de lidstaten eenvormig worden uitgelegd. Het heeft niet noodzakelijkerwijs dezelfde betekenis in het nationaal recht. Bovendien vloeit daaruit niet per se voort dat ‘uitreis’ in het Unierecht synoniem moet zijn met het overschrijden van de geografische buitengrens van een lidstaat, zoals vastgesteld op basis van het Unclos.37. Daarom is het irrelevant of de buitengrens van het Schengengebied en de geografische buitengrens toevallig samenvallen.
57.
Ik ben het dan ook niet eens met de stelling van Duitsland en Nederland dat uit de Schengengrenscode volgt dat een onderdaan van een derde land de geografische buitengrens van een lidstaat moet overschrijden om in de zin van artikel 11, lid 1, van die verordening het Schengengebied te verlaten.
58.
Ten tweede moeten bij een grensoverschrijding twee aspecten worden onderscheiden, zoals advocaat-generaal Fennelly heeft verklaard in zijn conclusie in de zaak Commissie/Raad38.. Het eerste is dat van de fysieke uitreis uit het grondgebied van een lidstaat, zonder dat er noodzakelijkerwijs sprake is van het overschrijden van een grenscontrolepost. Het tweede is dat van de uitreis uit het Schengengebied in de juridische betekenis wanneer een persoon een grenscontrolepost overschrijdt en aan de nodige controles wordt onderworpen.39. Al die procedures geven aan dat de betrokkene ook fysiek de buitengrens van het Schengengebied heeft overschreden.
59.
In dit geval vraagt de verwijzende rechter specifiek of het nodig is vast te stellen of de betrokken zeelieden de buitengrens zowel fysiek als juridisch overschrijden (op hetzelfde moment) voordat een uitreisstempel in hun reisdocumenten kan worden aangebracht.
60.
Bij uitreis worden onderdanen van derde landen aan een grondige controle onderworpen, zoals is bepaald in artikel 8, lid 3, onder g), van de Schengengrenscode. Daaronder valt de verificatie dat de betrokkene in het bezit is van een geldig visum [artikel 8, lid 3, onder h), punt i)]. Dergelijke controles maken deel uit van het tweede aspect: nagaan of de betrokkene het Schengengebied in juridische zin verlaat. Zoals het Hof heeft uiteengezet in de zaak Commissie/Raad40., geeft een visum de houder een vergunning om het grenscontrolepunt bij binnenkomst te passeren, en niet enkel om de geografische grenzen van een lidstaat te overschrijden. Wanneer een onderdaan van een derde land een lidstaat verlaat, wordt door het aanbrengen van een stempel in de reisdocumenten bevestigd dat de persoon die het Schengengebied verlaat, dezelfde persoon is die het Schengengebied is binnengekomen en dat de periode waarvoor het visum is afgegeven, niet is overschreden. Het visum is derhalve een juridisch document dat het overschrijden van een grenscontrolepost aan de buitengrens toestaat en bevestigt.
61.
In de onderhavige zaak moet een derde (mogelijk) aspect in overweging worden genomen. Moet ook worden vastgesteld of de betrokkene het overeenkomstig het internationale recht afgebakende geografische grondgebied van de lidstaat heeft verlaten?
62.
Mijns inziens valt dat derde aspect buiten de werkingssfeer van de Schengengrenscode, waarin de buitengrens voor de toepassing van die verordening wordt gedefinieerd in artikel 2, lid 2. Het doel is het controleren van het overschrijden van de Schengenbuitengrenzen, en niet de geografische grens als zodanig (waar de twee niet samenvallen).
63.
Het lijkt mij dat optie 1 te veel de fysieke locatie van de onderdaan van een derde land binnen het geografische gebied van de betrokken lidstaat benadrukt, in plaats van de situatie van de betrokkene te beoordelen aan de hand van de doelstellingen van het grenscontrole- en visumbeleid die ten grondslag liggen aan de Schengengrenscode met betrekking tot de controle van het verkeer van onderdanen van derde landen die het Schengengebied verlaten. Ik ben er dan ook niet van overtuigd dat het de juiste aanpak is zich te concentreren op de fysieke locatie van de zeelieden ten koste van aandacht voor de juridische betekenis van de uitreis via de buitengrens, die deze wetgeving beoogt te regelen.
64.
In dit verband moet niet worden vergeten dat een zeeman wanneer hij eenmaal aan boord van een schip is aangemonsterd, niet vrij over zijn tijd kan beschikken. Hij mag niet kiezen wanneer hij zijn diensten moet draaien, wanneer hij rusttijd heeft dan wel of hij walverlof kan opnemen (en zo ja, wanneer en hoe lang). Hij heeft geen zeggenschap over het feit of het schip tijdens zijn arbeidsperiode blijft waar het zich bevindt (afgemeerd naast de kade of voor anker), naar een andere ligplaats verhuist of de haven verlaat. Hij kan met andere woorden niet langer zelf beslissen over zijn fysieke locatie. Als werkend bemanningslid is hij onderworpen aan de bevelen van de gezagvoerder van het schip.
65.
Een onvolmaakte analogie kan hier misschien nuttig zijn. Denk even aan een vliegtuigpassagier (een onderdaan van een derde land) die de veiligheids- en paspoortcontrole is gepasseerd en aan boord is gegaan van de vlucht naar zijn bestemming. Bij de paspoortcontrole is een uitreisstempel in zijn Schengenvisum aangebracht. Zodra de passagier aan boord van het vliegtuig is, heeft hij geen controle meer over zijn fysieke locatie. De gezagvoerder beslist of en wanneer het vliegtuig opstijgt. Bij een vertraging van de luchtverkeersleiding beslist de gezagvoerder of de passagiers geduldig aan boord van het vliegtuig moeten wachten dan wel of zij (bij een lange vertraging) mogen uitstappen en later weer instappen. In het laatste geval zal de passagier zich na het uitstappen weer in de terminal bevinden, zij het aan de ‘luchtzijde’. Het zou hem vrijstaan, indien hij dat wenst, om opnieuw de paspoortcontrole te passeren en het grondgebied van de lidstaat opnieuw binnen te komen (op dat moment zou een nieuw inreisstempel in zijn Schengenvisum worden aangebracht). Maar zolang hij aan de ‘luchtzijde’ blijft, is het duidelijk dat hij is uitgereisd, ongeacht het feit dat hij niet langer aan boord van het vliegtuig is, maar een kopje koffie drinkt en een hapje eet in het terminalgebouw.
66.
Ten derde is optie 1 erop gebaseerd dat het moment van uitreis van de zeeman uit het Schengengebied wordt verbonden aan de vertrekdatum van het schip waarop hij werkt. In de praktijk leidt dat tot onzekerheid. Het is mogelijk om de geplande vertrekdatum van het schip vast te stellen, maar er is geen garantie dat het schip op die datum daadwerkelijk zal vertrekken. Factoren zoals het weer en de voortgang van de werkzaamheden aan boord kunnen het noodzakelijk maken de vertrekdatum te verschuiven.
67.
Optie 1 is derhalve onverenigbaar met de verplichting van artikel 11, lid 1, van de Schengengrenscode om systematisch uitreisstempels in reisdocumenten aan te brengen. Indien een criterium zoals ‘kort voor het vertrek’ wordt ingevoerd (zoals de Commissie aanvoert), kunnen deze bewoordingen in de lidstaten en zelfs door de autoriteiten van verschillende havens binnen één lidstaat al te gemakkelijk verschillend worden geïnterpreteerd. Een dergelijke voorwaarde zou dus onverenigbaar zijn met een eenvormige uitlegging van artikel 11, lid 1.
68.
Er zij aan herinnerd dat er in deze zaak de facto twee categorieën zeelieden zijn. Sommigen arriveren per vliegtuig, vervullen hun arbeidsperiode aan boord en vertrekken per vliegtuig. Anderen arriveren per vliegtuig, beginnen hun arbeidsperiode aan boord en vertrekken per schip voordat die periode is beëindigd. Optie 1 leidt tot een verschillende behandeling van de twee categorieën zeelieden. Het lijkt erop dat een dergelijk onderscheid onder het vorige systeem niet bestond, aangezien beide categorieën uitreisstempels kregen bij de grensdoorlaatpost bij hun aanmonstering.
69.
Zoals de zeelieden en de exploitanten van de schepen bovendien ter terechtzitting hebben aangegeven, wordt bij optie 1 de beslissing of een uitreisstempel wordt aangebracht afhankelijk van de vraag of kan worden vastgesteld dat het betrokken schip het Schengengebied daadwerkelijk verlaat. Onderdanen van derde landen die werken aan boord van een schip dat van Rotterdam naar Las Palmas vaart (de Canarische Eilanden en dus een deel van Spanje), zouden dus geen uitreisstempel krijgen, omdat zij binnen het Schengengebied blijven. Onderdanen van derde landen die werken aan boord van een schip dat van Rotterdam naar Caïro (Egypte) vaart, zouden echter, op basis van de aangegeven bestemming van het schip, (vermoedelijk) wel een uitreisstempel krijgen. In dit verband wijs ik op de verklaringen in de voorbereidende werkzaamheden voor de Schengengrenscode, dat ‘[g]elet op de definitie van de maritieme binnen- en buitengrenzen […], […] de havens in beginsel altijd buitengrenzen [zijn]; bijgevolg moet elk vaartuig bij elke aankomst en elk vertrek worden gecontroleerd, aangezien niet kan worden vastgesteld wat buiten de havens gebeurt in de territoriale wateren of in de internationale wateren (het in- of ontschepen van personen of goederen). […]’41.
70.
Bij nadere beschouwing is de in optie 1 voorgestelde uitlegging derhalve niet geheel verenigbaar met de verplichtingen zoals vastgesteld in artikel 11, lid 1, van de Schengengrenscode. Het overschrijden van de buitengrens om het Schengengebied uit te reizen mag niet worden gelijkgesteld met het overschrijden van de geografische grenzen van een lidstaat.
Optie 2
71.
Volgens optie 2 verlaten de onderdanen van derde landen het Schengengebied wanneer zij de grensdoorlaatpost in de haven passeren en aanmonsteren op het schip waaraan zij zijn toegewezen.
72.
Artikel 11, lid 1, van de Schengengrenscode moet worden gelezen in het licht van artikel 2, lid 2, van die verordening, waarin is bepaald dat de buitengrenzen ‘zeehavens’ omvatten. Het staat vast dat de haven van Rotterdam aan die definitie voldoet.
73.
Overeenkomstig artikel 3 van de Schengengrenscode is de verordening van toepassing op eenieder die de (binnen- of) buitengrenzen van de lidstaten overschrijdt. Het algemene beginsel is dat grenzen slechts via de bevoegde grensdoorlaatposten en gedurende de vastgestelde openingstijden mogen worden overschreden. Bij binnenkomst en uitreis worden onderdanen van derde landen aan een grondige controle onderworpen zoals vastgesteld in artikel 8 van de Schengengrenscode. Het bredere wetgevingskader omvat de visumregels waarin de voorwaarden voor inreis in en uitreis uit het Schengengebied zijn vastgelegd. Die regels worden aangevuld met de VIS- en SIS-systemen, waarmee de lidstaten controles kunnen uitvoeren om zich ervan te verzekeren dat de betrokkenen geen bedreigingen van de binnenlandse veiligheid, de openbare orde en de volksgezondheid van de lidstaten vormen (overweging 6). Dergelijke controles worden aan de grensdoorlaatpost uitgevoerd.42.
74.
Bovendien mogen de buitengrenzen ingevolge artikel 5, lid 1, van de Schengengrenscode slechts via de grensdoorlaatposten worden overschreden. Niets wijst erop dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde omstandigheden onder een van de afwijkingen vallen zoals bedoeld in artikel 5, lid 2, waaronder die welke specifiek betrekking hebben op zeelieden [artikel 5, lid 2, onder c)].43.
75.
Optie 2 doet bijgevolg geen afbreuk aan de doelstellingen van de Schengengrenscode. De zeelieden aanvaarden dat zij onderworpen zijn aan de normale regels: zij moeten in het bezit zijn van visa en geldige reisdocumenten; zij moeten een grenscontrolepost passeren en grenscontroles ondergaan bij in- en uitreis; en hun documenten moeten overeenkomstig de Schengengrenscode worden afgestempeld. Van illegale immigratie is dus geen sprake. De betrokken zeelieden bleven te allen tijde bekend en geregistreerd in het systeem.44. De enige vraag is op welk tijdstip en waar de grenscontroles moeten worden uitgevoerd. In economisch opzicht is deze vraag echter erg belangrijk voor zowel de zeelieden als de exploitanten.
76.
Ik ben van mening dat optie 2 te verkiezen is boven optie 1.
77.
Ten eerste is optie 2 in overeenstemming met de formulering, de systematiek en de doelstellingen van de Schengengrenscode; zij houdt meer bepaald rekening met de definitie in artikel 2, lid 2, dat een zeehaven de buitengrens van een lidstaat kan vormen, en de regel dat buitengrenzen alleen aan de grensdoorlaatposten mogen worden overschreden. De haven van Rotterdam is een dergelijke post. Optie 1 doorstaat die proef niet.
78.
Ten tweede leidt optie 2 zowel tot een eenvormige uitlegging als tot een eenvormige toepassing van de Schengengrenscode in alle lidstaten. De controles kunnen worden uitgevoerd aan de grensdoorlaatpost (in gevallen als deze in de haven) waar de betrokken onderdanen van derde landen aanmonsteren en aan boord gaan. Op dat moment kunnen systematisch stempels worden aangebracht overeenkomstig artikel 11, lid 1.
79.
Ten derde leidt optie 2 tot minder onregelmatigheden dan optie 1, aangezien het tijdstip en de plaats van het aanbrengen van stempels in reisdocumenten vastliggen.
80.
Ten vierde is er het praktische voordeel dat alle zeelieden op dezelfde manier worden behandeld. Zo wordt geen onderscheid gemaakt tussen degenen die na afloop van hun werk per vliegtuig vertrekken en degenen die met het schip meevaren wanneer het uit de haven vertrekt.
81.
Tot slot herinner ik eraan dat de verwijzende rechter verklaart dat de Rotterdamse havenautoriteiten eerder uitreisstempels hebben aangebracht in de reisdocumenten van zeelieden, zoals de verzoekers in het hoofdgeding, op het moment van hun aanmonstering, maar dat die werkwijze begin 2016 is veranderd. De aanleiding voor de verandering is onduidelijk. Zo is niet gesuggereerd dat die verandering was gebaseerd op redenen die verband hielden met de toepassing van het Unierecht. De verwijzende rechter wijst erop dat de nieuwe praktijk niet aansluit bij de werkwijze in andere zeehavens in Nederland die deel uitmaken van de buitengrens of in andere dergelijke havens in andere lidstaten. De nieuwe praktijk lijkt derhalve te leiden tot verstoringen die mogelijk in strijd zijn met de doelstellingen in overweging 17 van de Schengengrenscode (het voorkomen van grote belemmeringen voor onder meer het economische verkeer).
Conclusie
82.
Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen van de Raad van State (Nederland) als volgt te beantwoorden:
‘In omstandigheden waarin een onderdaan van een derde land die een lidstaat per vliegtuig inreist en vervolgens als zeevarende aanmonstert op een schip dat al is gelegen in een haven zijnde een buitengrens in de zin van artikel 2, lid 2, van verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen, moet artikel 11, lid 1, van die verordening aldus worden opgevat dat de betrokkene het Schengengebied uitreist wanneer hij als zeevarende aanmonstert, zelfs indien het tijdstip waarop het betrokken schip de haven zal verlaten niet kan worden vastgesteld.’
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑10‑2019
Oorspronkelijke taal: Engels.
Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 (Schengengrenscode) (PB 2016, L 77, blz. 1).
Van de 28 lidstaten van de Unie nemen 22 lidstaten ten volle deel aan het Schengenacquis. Bulgarije, Kroatië en Roemenië doorlopen de procedure om volwaardige deelnemers te worden. IJsland, Liechtenstein, Noorwegen en Zwitserland nemen deel aan het Schengenacquis op grond van bilaterale overeenkomsten met de Europese Unie. Ik zal de staten die deelnemen aan het Schengenacquis in deze tekst de ‘Schengenstaten’ noemen. Ik merk voor de goede orde op dat er voor Ierland en het Verenigd Koninkrijk bijzondere regelingen zijn getroffen. Volgens artikel 4 van het aan het VEU en het VWEU gehechte Protocol nr. 19 betreffende het Schengenacquis dat is opgenomen in het kader van de Europese Unie, kunnen Ierland en het Verenigd Koninkrijk verzoeken om aan alle of enkele van de bepalingen van het Schengenacquis deel te nemen. Overeenkomstig artikel 1 van het aan het VEU en aan het VWEU gehechte Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, neemt deze lidstaat niet deel aan de aanneming door de Raad van overeenkomstig deel III, titel V, van het VWEU voorgestelde maatregelen (beleid en intern optreden van de Unie op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht).
Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (PB 2000, L 239, blz. 19). De Overeenkomst is nog steeds van kracht, hoewel zij deels is vervangen door de Schengengrenscode, waarbij de artikelen 2-8 ervan werden ingetrokken. Zie ook het besluit van 28 april 1999 betreffende de nieuwe versies van het Gemeenschappelijk handboek en van de Gemeenschappelijke visuminstructie (SCH/Com-ex(99)13) (PB 2000, L 239, blz. 317). In PB 2002, C 313, blz. 97, is een bijgewerkte versie van het Handboek gepubliceerd (zonder bepaalde vertrouwelijke bijlagen).
Zie artikel 24 van verordening (EG) nr. 1987/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (PB 2006, L 381, blz. 4).
Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2017 tot instelling van een inreis-uitreissysteem (EES) voor de registratie van inreis- en uitreisgegevens en van gegevens over weigering van toegang ten aanzien van onderdanen van derde landen die de buitengrenzen overschrijden en tot vaststelling van de voorwaarden voor toegang tot het EES voor rechtshandhavingsdoeleinden en tot wijziging van de overeenkomst ter uitvoering van het te Schengen gesloten akkoord en verordeningen (EG) nr. 767/2008 en (EU) nr. 1077/2011 (PB 2017, L 327, blz. 20).
Deze regels zouden zijn aangevuld met de uitvoeringsmaatregelen. Zie ook punt 17 hieronder.
Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende het Visuminformatiesysteem (VIS) en de uitwisseling tussen de lidstaten van gegevens op het gebied van visa voor kort verblijf (VIS-verordening) (PB 2008, L 218, blz. 60).
Verordening van de Raad van 15 maart 2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (PB 2001, L 81, blz. 1).
Overweging 2.
Overweging 3.
Overweging 4.
Overweging 6.
Overweging 17.
Volgens artikel 2, punt 5, wordt onder ‘personen die onder het Unierecht inzake vrij verkeer vallen’ verstaan ‘de burgers van de Unie in de zin van artikel 20, lid 1, VWEU en de in richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad [‘burgerrichtlijn’] bedoelde onderdanen van derde landen die familielid zijn van een burger van de Unie die zijn recht van vrij verkeer uitoefent; de onderdanen van derde landen en hun familieleden die, ongeacht hun nationaliteit, uit hoofde van overeenkomsten tussen de Unie en haar lidstaten enerzijds, en die landen anderzijds, rechten inzake vrij verkeer genieten die gelijkwaardig zijn aan die van de burgers van de Unie’.
Dat geldt onverminderd de rechten van de personen die onder het Unierecht inzake vrij verkeer vallen, en de rechten van vluchtelingen en personen die om internationale bescherming verzoeken.
Zie verder de artikelen 19 en 20 en de bijlagen VI en VII (punten 15 en 16 hieronder).
Bijlage I bevat een niet-uitputtende lijst van bewijsstukken die van een onderdaan van een derde land kunnen worden verlangd.
Artikel 8, lid 3, onder g) en h). Zie punt 5 hierboven over de werking van het SIS.
Het in het kader van de Internationale Maritieme Organisatie gesloten Verdrag inzake het vergemakkelijken van het internationale verkeer ter zee (FAL-verdrag), vastgesteld op 9 april 1965, zoals gewijzigd, in werking getreden op 5 maart 1967.
Bijlage VI, respectievelijk punten 3.1.1 en 3.1.2.
De desbetreffende internationale rechtsinstrumenten zijn de verdragen betreffende de nationale identiteitsbewijzen van zeevarenden nr. 108 (1958) en nr. 185 (2003) van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) en het FAL-verdrag. Dit laatste verdrag beoogt voornamelijk om onnodige vertragingen in het verkeer ter zee te voorkomen, de samenwerking tussen regeringen te bevorderen en een zo groot mogelijke uniformiteit in de formaliteiten en andere procedures in het verkeer ter zee tot stand te brengen. Zie ook punt 22 hieronder.
Bijlage IX legt de voorschriften vast voor visumafgifte aan de grens aan transiterende visumplichtige zeevarenden.
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 tot intrekking van richtlijn 2002/6/EG (PB 2010, L 283, blz. 1).
Zie artikel 6, lid 1, van de Schengengrenscode en artikel 2, lid 2, van de visumcode. De verwijzende rechter verklaart ook dat indien zeelieden een visum nodig hebben, de toegestane verblijfsduur over het algemeen korter is, namelijk 45 dagen in een periode van 180 dagen (zie punt 3.3 van de verwijzingsbeslissing).
Zie punt 47 hieronder.
Zie punten 5 en 11 hierboven.
Zie punt 12 hierboven.
Zie punten 3 en 4 hierboven.
Uit het dossier waarover het Hof beschikt, blijkt dat sommige schepen aan de kades zijn afgemeerd, maar dat andere schepen in het ruimere havengebied voor anker zijn gegaan.
Zie punt 18 hierboven.
Uit de andere talen die ik zo kon lezen, heb ik afgeleid dat de volgende begrippen worden gebruikt: ‘udrejse’ (Deens); ‘dell'uscita’ (Italiaans); ‘wyjazd’ (Pools); ‘de saída’ (Portugees); ‘vystup’ (Slowaaks); en ‘la salida’ (Spaans).
De Dikke Van Dale, online versie, 2017.
Arrest van 6 oktober 1982, Cilfit e.a. (283/81, EU:C:1982:335, punt 19).
Zie punt 4 hierboven.
C-170/96, EU:C:1998:43, punt 24.
Artikel 2, leden 8, 10 en 11, van de Schengengrenscode; zie ook artikel 5, lid 1, van die verordening.
Arrest van 12 mei 1998 (C-170/96, EU:C:1998:219, punt 23).
Voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen, COM(2004) 391 definitief van 26 mei 2004, blz. 26.
Zie voorts de in punt 5 hierboven vermelde nieuwe regels in verordening 2017/2226 tot instelling van onder meer een inreis-uitreissysteem voor de registratie van inreis- en uitreisgegevens van onderdanen van derde landen die de buitengrenzen van het Schengengebied overschrijden.
Zie punten 11, 16 en 34–38 hierboven.
Zie punten 21 en 22 hierboven.