Rb. Rotterdam, 27-06-2008, nr. 10/710084-06
ECLI:NL:RBROT:2008:BD6483, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
27-06-2008
- Zaaknummer
10/710084-06
- LJN
BD6483
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2008:BD6483, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 27‑06‑2008; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSGR:2012:BY1246, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Wetingang
Uitspraak 27‑06‑2008
Inhoudsindicatie
Dubbele moord Spijkenisse mei 2006. Verdachte veroordeeld voor gekwalificeerde doodslag en moord. Voorwaardelijk opzet. Uitgebreide bewijsmotivering.
Partij(en)
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/710084-06
Datum uitspraak: 27 juni 2008
Tegenspraak
VONNIS
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] op [geboorteplaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres: [adres en woonplaats], ten tijde van de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichtingen Rijnmond, huis van bewaring Noordsingel te Rotterdam,
raadsman mr. J.P.R. Broers, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
- 29.
januari 2008, 21 april 2008, 28, 29 en 30 mei 2008, 3, 4 en 13 juni 2008.
TENLASTELEGGING
Aan verdachte is onder bovenvermeld parketnummer, na wijziging van de tenlastelegging overeenkomstig de vordering van de officier van justitie ter terechtzitting, ten laste gelegd, dat
- 1.
hij in of omstreeks de periode van 26 mei 2006 tot en met 3 juni 2006 te Spijkenisse
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (al dan niet) met voorbedachten rade twee, althans een perso(o)n(en) genaamd [naam slachtoffer 1]en/of
[naam slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk (en na kalm beraad en rustig overleg), meermalen, althans eenmaal, (telkens) met een vuurwapen op die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slschtoffer 2] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] is/zijn overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal van verdovende middelen, althans enig goed, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
en/of
hij op of omstreeks de periode van 26 mei 2006 tot en met 3 juni 2006 te Spijkenisse
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft/hebben weggenomen een hoeveelheid verdovende middelen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2], in elk geval aan (een) ander(en) dan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
met het oogmerk om zich of (een) ander(en) wederrechtelijke te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] heeft/hebben gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid verdovende middelen, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2], in elk geval aan (een) ander(en) dan verdachte en/of zijn mededader(s) welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het meermalen, althans eenmaal, (telkens) met een vuurwapen schieten op die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2], terwijl het feit de dood van die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] tengevolge heeft gehad;
Althans, dat hij op of omstreeks de periode van 26 mei tot en met 3 juni 2006 te Spijkenisse en/of elders in Nederland
- -
opzettelijk behulpzaam is geweest bij een of meerdere van het/de hieronder omschreven misdrij(f)(en) en/of
- -
opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft tot het plegen van één of meerdere van het/de hieronder omschreven misdrij(f)(ven), te weten, dat [naam medeverdachte] in of omstreeks de periode van 26 mei 2006 tot en met 3 juni 2006 te Spijkenisse tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (al dan niet) met voorbedachten rade twee, althans een perso(o)n(en) genaamd [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben die [naam medeverdachte] en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk (en na kalm beraad en rustig overleg), meermalen, althans eenmaal, (telkens) met een vuurwapen op die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] is/zijn overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal van verdovende middelen, in elk geval enig goed, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
en/of
dat [naam medeverdachte] op of omstreeks de periode van 26 mei 2006 tot en met 3 juni 2006 te Spijkenisse tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft/hebben weggenomen een hoeveelheid verdovende middelen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2], in elk geval aan een ander dan die [naam medeverdachte] en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
met het oogmerk om zich of (een) ander(en) wederrechtelijke te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] heeft/hebben gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid verdovende middelen, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan die [naam slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan (een) ander(en) dan die [naam medeverdachte] en/of zijn mededader(s) welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het meermalen, althans eenmaal, (telkens) met een vuurwapen schieten op die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2], terwijl het feit de dood van die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] tengevolge heeft gehad;
immers heeft hij, verdachte,
- -
die [naam medeverdachte] naar de woning van die [naam slachtoffer 1] en/of de verblijfplaats van die [naam slachtoffer 2] gebracht en/of
- -
die [naam slachtoffer 2] bij aankomst opgebeld en/of
- -
die [naam slachtoffer 2] gevraagd de voordeur te openen, althans die [naam slachtoffer 2] ertoe te bewegen de voordeur te openen en/of
- -
na binnenkomst de voordeur gesloten en/of
- -
die [naam medeverdachte] er niet van weerhouden met een vuurwapen op die [naam slachtoffer 2] en/of die [naam slachtoffer 1] te schieten;
- 2.
hij in of omstreeks in de periode van 01 mei 2006 tot en met 31 mei 2006 te Amsterdam en/of Spijkenisse, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld
in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 3 à 4 kilo, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
immers heeft verdachte opzettelijk drugs met zich meegevoerd (in zijn bagage en/of op zijn lichaam);
en/of
hij in of omstreeks de periode van 01 mei 2006 tot en met 3 juni 2006 te Amsterdam en/of Spijkenisse en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3 à 4 kilo, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officieren van justitie mr. dr. De Meijer en mr. Bos hebben gerekwireerd tot:
- -
bewezenverklaring van het onder 1 (medeplegen van twee moorden en medeplegen van diefstal met geweld van verdovende middelen met de dood tot gevolg) en 2 (medeplegen van de invoer en het bezit van cocaïne) ten laste gelegde;
- -
veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 jaar met aftrek
van voorarrest.
ONTVANKELIJKHEID OFFICIER VAN JUSTITIE
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting van 29 januari 2008 bij wijze van preliminair verweer betoogd dat het openbaar ministerie heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 126aa, lid 2 van het Wetboek van Strafvordering en het gestelde in het Besluit bewaren en vernietigen niet-gevoegde stukken en dat deze schending zo ernstig is, dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. Bij pleidooi heeft de raadsman te kennen gegeven dat hij dit verweer niet meer wenst te voeren. Ook ambtshalve zijn de rechtbank geen feiten of omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging in de weg staan, zodat de officier van justitie in de vervolging kan worden ontvangen.
BEWIJSMOTIVERING EN BEWEZENVERKLARING
ten aanzien van feit 1
Op 3 juni 2006 werden in de badkamer van de woning aan de Ristervoorde [huisnummer] te Spijkenisse de dode lichamen aangetroffen van - naar later bleek - de bewoner
[naam slachtoffer 1] en een Colombiaanse man genaamd [naam slachtoffer 2]. Gezien de staat waarin de lichamen verkeerden, moesten ze daar al enige tijd hebben gelegen. Het tijdstip van overlijden is vermoedelijk tussen vrijdag 26 mei 2006 22.30 uur en zaterdag
27 mei 2006. Sectie heeft uitgewezen dat beide mannen zijn doodgeschoten. Allebei zijn ze overleden als gevolg van één (pistool)schot door het hoofd. [naam slachtoffer 1] is daarnaast ook nog getroffen door een schampschot aan de achterkant van zijn hoofd.
[naam slachtoffer 1] heeft in de week voor zijn dood regelmatig telefonisch contact gehad met verdachte. Begin oktober 2006 werd verdachte, die op dat moment in Mexico verbleef, voor het eerst gehoord over zijn mogelijke betrokkenheid bij de dood van de beide slachtoffers. Hij gaf die betrokkenheid direct toe. Kort samengevat luidt zijn verhaal zoals hij dat tegen de politie en de rechtbank heeft verteld, als volgt.
In mei 2006 is hij naar Nederland gekomen met de bedoeling op te treden als tussenpersoon voor [naam slachtoffer 2] bij de verkoop van een partij cocaïne. Deze cocaïne was verborgen in rubber en moest eerst met behulp van alcohol met een hoog alcoholpercentage uit het rubber worden gehaald. [naam slachtoffer 2] was verantwoordelijk voor de uitvoering hiervan. Dit zogeheten “uitwassen” van de cocaïne ging moeizaam. In de week voor 26 mei 2006 liepen de spanningen tussen hem en [naam slachtoffer 2] op. Verdachte vond dat hij te lang moest wachten op zijn geld. Hij zag geen heil meer in de drugstransactie en wilde terug naar Mexico. In de avond van 26 mei 2006 besloot verdachte samen met een andere man naar de woning van [naam slachtoffer 1] te gaan, waar [naam slachtoffer 2] op dat moment verbleef, met de bedoeling [naam slachtoffer 2] te beroven van duizend euro, het geld voor een ticket naar Mexico. Hij wist niet dat zijn metgezel toen een geladen vuurwapen bij zich had. Verdachte droeg die avond sportschoenen van het merk Puma.
Toen [naam slachtoffer 2] de voordeur opende, schoot de man die met verdachte was meegekomen [naam slachtoffer 2] direct neer met een vuurwapen. De man liep vervolgens de woonkamer in en verdachte hoorde nog twee schoten. Hij liep ook de woonkamer in en zag [naam slachtoffer 1] dood op de bank liggen. De man hield het pistool tegen de borst van verdachte en vertelde hem dat als hij hierover zou praten hem hetzelfde zou overkomen. Ze doorzochten de woning en vonden in een kast het rubber met daarin de cocaïne. Toen zei de man dat verdachte moest helpen met het verslepen van de lichamen. Eerst sleepten ze samen [naam slachtoffer 2] vanuit de hal naar de badkamer. Vervolgens was het de beurt aan [naam slachtoffer 1]. Om hem naar de badkamer te kunnen slepen, moest eerst een bank worden verzet in de woonkamer. Na het verzetten van de bank zei verdachte tegen de man dat hij [naam slachtoffer 1] niet verder wilde slepen. De man sleepte vervolgens in zijn eentje [naam slachtoffer 1] naar de badkamer. Daarna maakten ze samen de woning schoon. Rond middernacht vertrokken ze uit de woning. Verdachte droeg een grote tas op zijn rug met daarin het rubber. De man droeg ook een paar tasjes met daarin goederen uit de woning.
Buiten verdachte zijn er geen personen gehoord die uit eigen waarneming iets verklaard hebben over wat zich in de woning aan de Ristervoorde heeft afgespeeld. Voorts heeft het in deze zaak verrichte uitgebreide technische onderzoek geen technisch bewijs opgeleverd dat antwoord geeft op de vraag wie verantwoordelijk is of zijn voor het drama aan de Ristervoorde. Dit betekent dat de rechtbank zware eisen stelt aan de betrouwbaarheid en de geloofwaardigheid van bovenstaand verhaal van verdachte.
Om een oordeel te kunnen vormen over die betrouwbaarheid en geloofwaardigheid heeft de rechtbank het verhaal van verdachte getoetst aan de uitkomsten van het tactische en technische onderzoek in deze zaak. Dit leidt tot de volgende conclusies:
1. De verklaring van verdachte over de reden van zijn komst naar Nederland, het met cocaïne geïmpregneerde rubber, het moeizame verloop van het proces om deze cocaïne eruit te halen en de oplopende spanningen tussen hem en [naam slachtoffer 2] als gevolg hiervan, is geloofwaardig.
Verdachte is op 17 mei 2006 vanuit Mexico naar Nederland vertrokken. In de week voor
26 mei 2006 zijn door de politie telefoongesprekken afgeluisterd die werden gevoerd door verdachte. Op 22 mei 2006 om 19:28 uur vertelt verdachte tegen een onbekend gebleven persoon dat “het ding dat wij eruit willen halen een beetje moeilijk gaat”. In een gesprek van 23 mei 2006 om 18:37 uur belt een onbekende man naar verdachte en zegt “dat hij weet waar hij het kan kopen”. Verdachte vraagt dan “ja…20 liter?”. Diezelfde avond om 18:43 uur belt verdachte naar een onbekende man die zegt “het is alcohol van 96%”. Verdachte antwoordt met “96% ja”.
In een gesprek op 24 mei 2006 om 23:20 uur klaagt verdachte tegen zijn vriendin in Mexico over [naam slachtoffer 2]. Verdachte zegt dat [naam slachtoffer 2] zijn verdiensten steeds verlaagt en dat “het”er laatst slecht is uitgekomen. Volgens verdachte heeft hij tegen [naam slachtoffer 2] gezegd dat dit niet zijn probleem is en dat hij moet verdienen wat afgesproken is toen hij naar Nederland kwam. [naam slachtoffer 2] wil hem echter geen geld geven als hijzelf niets verdient. In een gesprek op 26 mei 2006 om 16:41 uur zegt verdachte tegen [naam slachtoffer 2] dat “hij op “dat” (het geld) zit te wachten en dat hij dit niet begrijpt”.
- 2.
De verklaring van verdachte dat hij in de avond van 26 mei 2006 samen met een ander in de woning aan de Ristervoorde is geweest en dat de beide slachtoffers die avond in zijn bijzijn zijn doodgeschoten, is ook geloofwaardig.
Op 26 mei 2006 om 21:29 uur belt verdachte met [naam slachtoffer 2]. Op dat moment wordt de telefoon van verdachte uitgepeild in de buurt van de Ristervoorde. In dit gesprek, dat door de politie is afgeluisterd, krijgt verdachte ook [naam slachtoffer 1] aan de lijn. [naam slachtoffer 1] besluit het gesprek met de opmerking “Tot straks”.
Op het T-shirt van [naam slachtoffer 1] wordt een biologisch contactspoor/greepspoor aangetroffen. Dit spoor is onderzocht door het NFI. Van het celmateriaal in de bemonstering is een DNA-mengprofiel verkregen. In dit DNA-mengprofiel zijn DNA-(neven)kenmerken aanwezig die overeenkomen met de DNA-profielen van de beide slachtoffers en verdachte.
In de woning aan de Ristervoorde zijn schoensporen aangetroffen van twee verschillende profielen. Deze sporen betroffen in en met bloed gezette schoensporen die moeten worden aangemerkt als dadersporen. Eén van die sporen is herleidbaar tot een (sport)schoen van het merk Puma.
Op 5 juni 2006 verklaart een buurvrouw van [naam slachtoffer 1] dat zij op 26 mei 2006 omstreeks 24:00 uur twee mannen uit de woning aan de Ristervoorde [huisnummer] heeft zien komen. De mannen vielen haar op omdat één van hen een grote rugzak op zijn rug droeg. Verder zag zij dat beide mannen tassen droegen.
Een (andere) buurvrouw van [naam slachtoffer 1] verklaart op 13 juni 2006 dat zij en [naam slachtoffer 1] een goede band hadden. Ze zagen elkaar bijna dagelijks. Op 26 mei 2006 omstreeks 19:00 uur is [naam slachtoffer 1] bij haar op bezoek geweest. Daarna heeft zij hem niet meer gezien of gesproken.
Op 13 juni 2006 heeft een nicht van [naam slachtoffer 1] verklaard dat zij op 26 mei 2006 tussen 22:00 uur en 23:00 voor het laatst contact heeft gehad met [naam slachtoffer 1], via de MSN.
[naam slachtoffer 1] had op 26 mei 2006 de beschikking over twee mobiele nummers. Deze nummers zijn voor het laatst gebruikt op 26 mei 2006. Het laatste gesprek vond plaats om 18:48 uur.
Met een telefoon die is aangetroffen in de woning van [naam slachtoffer 1] is op 26 mei 2006 om 19:47 uur voor het laatst een gesprek gevoerd. Het betrof een gesprek met een telefoonnummer in Colombia.
[naam slachtoffer 2] heeft vanaf 20 mei 2006 tot en met 26 mei 2006 zijn email account benaderd vanaf een computer in de woning van [naam slachtoffer 1].
De computer die in de woning aan de Ristervoorde werd aangetroffen, is voor het laatst afgesloten op 26 mei 2006 om 22:23 uur.
- 3.
De verklaring van verdachte dat hij [naam slachtoffer 2] wilde beroven van (slechts)
€ 1000,00 is ongeloofwaardig.
Het is op zichzelf al moeilijk voorstelbaar dat verdachte voor een dergelijk gering financieel belang een zo groot risico als een beroving in het criminele drugscircuit zou nemen.
Daar komt bij dat verdachte in een telefoongesprek met zijn vriendin op 23 mei 2006 om 18:46 uur zelf spreekt over een andere - en meer voor de hand liggende - buit.
In dit gesprek klaagt hij over [naam slachtoffer 2]. Dan zegt hij: “de waarheid is, weet je wat mij door het hoofd is gekomen. Ik dacht even aan mijn vrienden te gaan zoeken/ophalen en naar het huis te gaan waar we verblijven om van het huis te gaan ophalen (stelen). We moeten het niet daar laten. En ik neem alles mee. Het is ongeveer € 100.000,00”.
Tegenover de politie heeft verdachte verklaard dat er drie tot vier kilo cocaïne in het rubber zou moeten zitten. Op de terechtzitting heeft verdachte verklaard dat het de bedoeling was om die cocaïne te verkopen tegen een prijs van € 28.000,00 per kilo en dat hij niet heeft gezien dat de cocaïne op 26 mei 2006 al uit het rubber was gehaald. Op 26 mei 2006 was de cocaïne in elk geval nog niet verkocht. Gezien deze informatie kan bovenstaand gesprek moeilijk anders worden uitgelegd dan dat verdachte hierin praat over een plan om [naam slachtoffer 2] te gaan beroven van de cocaïne met een waarde van ongeveer € 100.000,00 die op dat moment - geïmpregneerd in rubber - aanwezig was in de woning aan de Ristervoorde.
Dat verdachte op 26 mei 2006 (samen met een ander) naar de Ristervoorde is gegaan om dit voorgenomen plan uit te voeren, is veel aannemelijker dan de verklaring van verdachte op dit punt.
- 4.
De verklaring van verdachte dat hij niet wist dat zijn metgezel een geladen vuurwapen bij zich had, is ongeloofwaardig.
Verdachte is samen met een ander naar de woning aan de Ristervoorde gegaan om een man die behoort tot het (internationale) criminele drugscircuit te beroven van meerdere kilo’s cocaïne. Hij moet zich hebben gerealiseerd dat dit een buitengewoon riskante onderneming betrof. Onder die omstandigheden is het ongeloofwaardig dat verdachte op 26 mei 2006 in de veronderstelling verkeerde dat (ook) zijn metgezel ongewapend was dan wel slechts een ongeladen pistool bij zich droeg.
- 5.
De verklaring van verdachte dat [naam slachtoffer 2] is doodgeschoten bij de voordeur van de woning aan de Ristervoorde is geloofwaardig.
Aan de hand van de in- en uitschotverwondingen aan het hoofd van [naam slachtoffer 2] en de aangetroffen beschadigingen in de ruit van het bovenlicht tussen de tussendeur van de entree naar de woonkamer, het plafond van de woonkamer en een muur in de woonkamer is een schotbaan gereconstrueerd. Die schotbaan loopt door de ruit van het bovenlicht tussen de entree van de woning en de woonkamer in de richting van de tegenover gelegen blinde muur in de woonkamer. Dit schot werd gelost vanuit de richting van de voordeur, in de richting van de woonkamer, in een enigszins opgaande lijn. Het zou kunnen dat de schutter buiten heeft gestaan, maar dan wel bij een geopende voordeur. Op de vloer van de entree is ook bloed van [naam slachtoffer 2] aangetroffen.
- 6.
De verklaring van verdachte dat [naam slachtoffer 1] is doodgeschoten in de woonkamer van de woning aan de Ristervoorde is ongeloofwaardig.
Aan de hand van de in- en uitschotverwondingen aan het achterhoofd van [naam slachtoffer 1] (het schampschot) en de aangetroffen beschadigingen in de voor- en achterzijde van de rugleuning van de tweezitsbank in de woonkamer en de muur achter die bank, is een schotbaan gereconstrueerd. Uit die schotbaan blijkt dat de schutter zeer waarschijnlijk in de woonkamer heeft gestaan nabij het gebied tussen de driezitsbank en de entree toen het schot werd afgevuurd. Er is geschoten in een neerwaartse lijn in de richting van de tweezitsbank en de daarachter gelegen achtergevel. Ter terechtzitting hebben de deskundigen
[naam arts-patholoog 1] en [naam arts-patholoog 2] verklaard dat dit schot in beginsel geen gevolgen heeft gehad voor de mobiliteit van [naam slachtoffer 1]. Beide deskundigen achten het waarschijnlijk dat het dodelijke schot is gelost in de badkamer, de plaats waar het lichaam van [naam slachtoffer 1] is aangetroffen. [naam arts-patholoog 2] omschrijft die mogelijkheid zelfs als een “aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid”. Zij komt tot die conclusie op grond van het (uitsluitend) door haar verrichte microscopische onderzoek van het in de badkamer aangetroffen (hersen)weefsel van [naam slachtoffer 1].
- 7.
De verklaring van verdachte dat beide slachtoffers zich niet hebben verzet tegen de schutter is geloofwaardig.
Er zijn geen aanwijzingen dat sprake is geweest van een worsteling. Bij beide slachtoffers is geen afweerletsel of ander letsel dan de schotwonden aangetroffen en het interieur van de woning aan de Ristervoorde oogde ordelijk.
Bewezenverklaring
De context waarin een en ander zich heeft afgespeeld, een beroving binnen het (internationale) criminele drugscircuit, de aard van de fatale verwondingen, een doorschot door het hoofd en de omstandigheid dat de twee dodelijke schoten zijn afgevuurd van relatief korte afstand , leiden tot de conclusie dat de schutter [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 1] met opzet om het leven heeft gebracht.
De rechtbank acht niet aannemelijk dat de beide fatale schoten zijn gelost in een opwelling. Er zijn geen tekenen van verzet en ook is niet gebleken van het bestaan van een andere directe aanleiding voor het schieten.
Voorts moet korte tijd hebben gezeten tussen het aanbellen bij de voordeur en het openen daarvan door [naam slachtoffer 2]. In die tijd, maar ook uiteraard daarvoor, heeft de schutter de gelegenheid gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van het te nemen of al genomen besluit [naam slachtoffer 2] om het leven te brengen en zich daarvan rekenschap te geven. Dit geldt ook ten aanzien van het overlijden van [naam slachtoffer 1]. Op grond van de verklaringen van de deskundigen [naam arts-patholoog 1] en [naam arts-patholoog 2] neemt de rechtbank aan dat [naam slachtoffer 1] niet is doodgeschoten in de woonkamer. Hij is eerst overgebracht naar de badkamer waar hij vervolgens het dodelijke schot heeft bekomen. In de tijd die met dit overbrengen moet zijn gemoeid, heeft de schutter wederom de gelegenheid gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat beide slachtoffers door de schutter zijn vermoord nu er sprake is van voorbedachte raad.
Verdachte heeft ontkend dat hij de schutter is geweest. Er is geen bewijs voor het tegendeel, zodat de rechtbank hiervan uitgaat. Dit betekent dat verdachte niet als pleger van de moorden kan worden aangemerkt. De vraag of verdachte wel als medepleger van de beide moorden kan worden aangemerkt, beantwoordt de rechtbank als volgt.
- -
[naam slachtoffer 2]
Ten aanzien van [naam slachtoffer 2] heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan medeplegen van gekwalificeerde doodslag. Verdachte is samen met een ander naar de woning aan de Ristervoorde gegaan met de bedoeling [naam slachtoffer 2], een deelnemer aan het (internationale) criminele drugscircuit, te beroven van meerdere kilo’s cocaïne. Verdachte wist dat zijn metgezel een geladen vuurwapen had meegenomen en dat dit wapen bij de beroving gebruikt zou worden als dreigmiddel. Verdachte moet rekening hebben gehouden met de mogelijkheid dat [naam slachtoffer 2] niet (direct) bereid zou zijn om mee te werken en zich in plaats daarvan zou verzetten. Verdachte moet zich dus bewust zijn geweest van het risico dat de geplande beroving zou escaleren en dat bij de uitvoering van de beroving niet alleen gedreigd, maar ook geschoten zou worden met het vuurwapen, met mogelijk fatale gevolgen. Niettemin heeft verdachte op geen enkel moment afstand genomen van het plan om de beroving met behulp van een geladen vuurwapen uit te voeren. Uit de gedragingen van verdachte leidt de rechtbank af dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een naar ervaringsregels aanmerkelijk te achten kans dat [naam slachtoffer 2] door toedoen van zijn metgezel het leven zou laten. Aldus is bij verdachte sprake geweest van een bewuste, nauwe en opzettelijke - in de zin van voorwaardelijk
opzet - samenwerking tot het plegen van de ten laste gelegde levensberoving van [naam slachtoffer 2]. Dat die levensberoving werd gepleegd met als doel het voorbereiden en gemakkelijk maken van de voorgenomen beroving is zo voor de hand liggend dat dit geen nadere uitleg behoeft.
Verdachte kan niet als medepleger van de moord op [naam slachtoffer 2] worden aangemerkt. Niet is gebleken dat verdachte destijds het voor medeplegen van moord vereiste voorbedachte raad had. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte en de schutter van te voren hebben afgesproken om [naam slachtoffer 2] te vermoorden.
- -
[naam slachtoffer 1]
Verdachte moet wel worden beschouwd als medepleger van de moord op [naam slachtoffer 1]. Nadat [naam slachtoffer 2] was doodgeschoten, is verdachte in de woning aan de Ristervoorde gebleven. Hoewel hij zojuist had gezien waartoe de schutter in staat was, heeft hij geen afstand genomen van diens handelen. In de tijd die zat tussen het neerschieten van [naam slachtoffer 2] bij de voordeur, het schampschot op [naam slachtoffer 2] in de woonkamer en het fatale schot in de badkamer heeft hij alle gelegenheid gehad om na te denken over de ernst van de situatie in het algemeen en de reële mogelijkheid dat de schutter ook [naam slachtoffer 1] zou doodschieten in het bijzonder. Desondanks is hij niet de woning uitgevlucht en heeft hij evenmin ingegrepen door bijvoorbeeld buren te waarschuwen of de politie te bellen. Ook heeft hij zich niet op een andere manier onttrokken aan het gebeuren. Integendeel, hij is actief betrokken geweest bij het wegmaken van sporen en het aldus verhullen van wat er op 26 mei 2006 in de woning aan de Ristervoorde is gebeurd.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verdachte en de schutter de moord op [naam slachtoffer 1] samen hebben gepleegd. Bij verdachte is sprake geweest van een bewuste, nauwe en opzettelijke samenwerking met de schutter tot het plegen van de ten laste gelegde moord op [naam slachtoffer 1].
ten aanzien van feit 2
Verdachte wordt verweten dat hij ongeveer 3 à 4 kilo cocaïne heeft ingevoerd in Nederland, door deze cocaïne met zich mee te voeren. Daarnaast wordt hem het bezit van deze cocaïne verweten.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte niet wist dat [naam slachtoffer 1] cocaïne naar Nederland zou smokkelen en dat niet vaststaat dat de stof die zich in het rubber bevond daadwerkelijk cocaïne was. Als het al cocaïne was, dan was het in elk geval cocaïne van een zeer slechte kwaliteit, aldus de raadsman.
Allereerst dient beoordeeld te worden of bewezen kan worden dat het rubber cocaïne bevatte.
Op 4 oktober 2006 heeft verdachte tegen de Mexicaanse autoriteiten verklaard dat hij bij [naam slachtoffer 1] thuis cocaïne heeft gezien en dat er in het rubber 3 à 4 kilogram cocaïne zat. Verdachte heeft tijdens dit verhoor eveneens verklaard dat hij door had dat het rubber cocaïne bevatte en dat [naam slachtoffer 2] hem een stuk rubber op zijn tong deed en vroeg of het verdoofde en dat hij daar bevestigend op antwoordde.
Verdachte heeft voorts verklaard over de pogingen om de cocaïne uit het rubber te halen. In dat verband heeft hij opgemerkt dat [naam slachtoffer 2] het rubber en de alcohol boven een pan hield. In de woning aan de Ristervoorde zijn twee pannen aangetroffen met een poederachtige aanslag. Deze aanslag bevatte cocaïne. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat het rubber cocaïne bevatte. Dat de kwaliteit wellicht niet goed was, doet daar niet aan af.
Dat verdachte niet zou hebben geweten dat [naam slachtoffer 1] cocaïne bij zich had, gelooft de rechtbank niet.
[naam slachtoffer 1] is op 19 mei 2006 vanuit Mexico gearriveerd op Schiphol. Verdachte zou hem van Schiphol ophalen en heeft hem in de trein terug getroffen. De moeder van verdachte heeft hem voorafgaand aan die ontmoeting telefonisch gewaarschuwd dat hij niet naast [naam slachtoffer 1] moest gaan zitten. Zijn moeder heeft daarover verklaard dat verdachte [naam slachtoffer 1] moest ophalen en daartoe opdracht had gekregen van mensen die boven hem stonden. Zij heeft hem gewaarschuwd niet naast [naam slachtoffer 1] te gaan zitten, omdat ze bang was dat hij “gepakt” zou worden. Aangekomen in de woning van de moeder van verdachte heeft [naam slachtoffer 1] een rubberen onderkant van een tent uit zijn tas gehaald die stonk naar urine en cocaïne. Daarna heeft de moeder van verdachte [naam slachtoffer 1], verdachte en de inmiddels ook gearriveerde [naam slachtoffer 2] met de auto naar de woning van [naam slachtoffer 1] gebracht.
De rechtbank kan de verklaring van de moeder van verdachte en in het bijzonder haar opmerking dat ze bang was dat verdachte “gepakt” zou worden niet anders begrijpen dan dat zij er destijds (en naar later bleek terecht) vanuit ging dat [naam slachtoffer 1] op 19 mei 2006 drugs bij zich had die hij zelf had meegenomen uit Colombia. De rechtbank vindt het ongeloofwaardig dat de moeder van verdachte hiervan wel op de hoogte was en verdachte niet. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verdachte wist dat [naam slachtoffer 1] verdovende middelen invoerde en dat verdachte bij die invoer betrokken is geweest door [naam slachtoffer 1] op te halen van het vliegveld en samen met hem de cocaïne verder te vervoeren. De rechtbank acht de ten laste gelegde invoer van cocaïne in vereniging dan ook wettig en overtuigend bewezen. Het strafbare bezit van die cocaïne is daarmee eveneens wettig en overtuigend bewezen.
Gelet op het bovenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
- 1.
hij in de periode van 26 mei 2006 tot en met 3 juni 2006 te Spijkenisse
tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk met voorbedachten rade een persoon genaamd [naam slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg meermalen met een vuurwapen op die [naam slachtoffer 1] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer 1] is overleden
en
hij in de periode van 26 mei 2006 tot en met 3 juni 2006 te Spijkenisse
tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een persoon genaamd
[naam slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader opzettelijk eenmaal met een vuurwapen op die [naam slachtoffer 2] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer 2] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd van enig strafbaar feit, te weten diefstal van verdovende middelen en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
en
hij in de periode van 26 mei 2006 tot en met 3 juni 2006 te Spijkenisse
tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid verdovende middelen, geheel of ten dele toebehorende aan een ander dan verdachte of zijn mededader, welke diefstal werd voorafgegaan van geweld
tegen die [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken welk geweld bestond uit het met een vuurwapen schieten op die [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2], terwijl het feit de dood van die [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] tengevolge heeft gehad;
- 2.
hij op 19 mei 2006 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 3 à 4 kilo van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, immers heeft verdachte opzettelijk drugs met zich meegevoerd
enhij in of omstreeks de periode van 01 mei 2006 tot en met 3 juni 2006 te Spijkenisse en elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3 à 4 kilo van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I..
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
STRAFBAARHEID FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
- 1.
Medeplegen van moord
en eendaadse samenloop van
medeplegen van doodslag, gevolgd van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en gemakkelijk te maken
en
diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en de dood ten gevolge heeft.
- 2.
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid onder A (oud) van de Opiumwet gegeven verbod
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid onder C (oud) van de Opiumwet gegeven verbod.
De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De raadsman heeft voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring zal komen, aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld in een toestand van psychische overmacht. Van verdachte kon niet worden verwacht anders te handelen dan hij heeft gedaan. Verdachte werd onder bedreiging van een vuurwapen gedwongen om de mededader te helpen met het verslepen van de lichamen en het schoonmaken van de woning. Bij weigering te voldoen aan de opdrachten van de mededader had verdachte het risico genomen dat de mededader ook hem zou doodschieten.
De lezing van verdachte dat hij niet anders kon handelen dan hij heeft gedaan, volgt de rechtbank niet. Volgens verdachte stond hij nog in de entree van de woning op het moment dat [naam slachtoffer 1] in de woonkamer werd doodgeschoten. Uit de 3D reconstructie blijkt duidelijk dat de schutter op dat moment niet te zien was vanuit de entree. Voor zover al sprake is geweest van een bedreiging met een vuurwapen, bestond die dreiging niet ten tijde van het schieten op [naam slachtoffer 1]. Verdachte had op dat moment een uitgelezen mogelijkheid om te vluchten, maar heeft die niet benut. Anders gezegd: er was destijds sprake van een (aanvaardbaar) handelingsalternatief. Daarbij overweegt de rechtbank dat verdachte zelf met een gewapende metgezel naar de woning is gegaan om een partij verdovende middelen te stelen en zich dus zelf in een mogelijk gewelddadige situatie heeft gebracht.
Het verweer faalt. Verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte en zijn mededader zijn naar de woning van [naam slachtoffer 1] in Spijkenisse gegaan om een aantal kilo’s cocaïne te stelen. Vrijwel direct na het openen van de voordeur werd [naam slachtoffer 2] doodgeschoten door de mededader van verdachte. Vervolgens zijn verdachte en zijn mededader de woning binnen gegaan, waarna [naam slachtoffer 1] in de woonkamer onder vuur werd genomen. Hij werd daarbij niet gedood, maar liep een schampschot op aan zijn hoofd. Korte tijd later is [naam slachtoffer 1] in de badkamer alsnog op koelbloedige wijze vermoord. Hij werd van korte afstand door het hoofd geschoten. In de tijd die heeft gezeten tussen het schampschot in de woonkamer en het fatale schot in de badkamer moet [naam slachtoffer 1] doodsangsten hebben uitgestaan.
Bij deze gebeurtenissen is verdachte strafbaar betrokken geweest. Hij heeft zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan moord en gekwalificeerde doodslag, twee van de zwaarste strafbare feiten die de Nederlandse samenleving kent. In hun zucht naar geld zijn verdachte en zijn mededader niets ontziend te werk gegaan. Ze wilden de 3 à 4 kilogram cocaïne die verdachte samen met [naam slachtoffer 1 had ingevoerd in Nederland, stelen. Om dat doel te bereiken hebben zij het leven van twee personen welbewust opgeofferd.
Met het plegen van deze feiten hebben verdachte en zijn mededader de slachtoffers het meest fundamentele recht dat er bestaat, namelijk het recht op leven, ontnomen. Daarnaast hebben zij immens verdriet en leed toegebracht aan de familie van de slachtoffers en moeten als gevolg van hun handelen de nog jonge kinderen van [naam slachtoffer 2] opgroeien zonder vader. Daarnaast betekenen deze delicten en de wijze waarop ze zijn uitgevoerd een schok voor de rechtsorde en versterken ze de in het algemeen al bestaande gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving.
Door cocaïne in te voeren heeft verdachte bovendien meegewerkt in de keten van de verspreiding van verdovende middelen. Harddrugs vormen een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid. Het gebruik van deze middelen heeft ernstige negatieve effecten op de gezondheid en het welbevinden van de gebruikers. Bovendien vindt een deel van de hier te lande bestaande criminaliteit direct dan wel indirect haar oorsprong in het gebruik van en de handel in verdovende middelen. De dood van beide slachtoffers is hiervan een schrijnend voorbeeld.
Alles overziende kan op het plegen van deze feiten niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf voor de duur van 24 jaar gevraagd. Hoewel een zware straf op zijn plaats is, ziet de rechtbank in de volgende omstandigheden aanleiding een lagere gevangenisstraf op te leggen.
Verdachte is niet degene geweest die geschoten heeft op de slachtoffers, in die zin is zijn rol kleiner dan die van de schutter. Daarnaast heeft verdachte gedeeltelijk openheid van zaken gegeven. Door zijn verklaringen is de zaak deels opgelost en is de nabestaanden duidelijk geworden wat er met de slachtoffers is gebeurd. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de jonge leeftijd van verdachte. Ten tijde van het plegen van de feiten was verdachte nog maar net meerderjarig. Als de feiten iets eerder zouden zijn gepleegd dan zou het minderjarigenstrafrecht mogelijk zijn toegepast. In dat geval zou de straf aanzienlijk lager zijn geweest.
Gelet op de ernst van de feiten hecht de rechtbank geen waarde aan de omstandigheid dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Alles afwegend komt de rechtbank tot de conclusie dat na te melden straf passend en geboden is.
VORDERINGEN BENADEELDE PARTIJEN
Vordering van [naam benadeelde partij 1]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde partij 1, woonplaats, adres], terzake van feit 1. De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade tot een bedrag van €18.675,96 en immateriële schade tot een bedrag van €10.000,=. De benadeelde partij vordert een voorschot van €10.000,=.
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoe-ding tot na te noemen bedrag genoegzaam is onderbouwd, zal de vordering, ondanks de betwisting door de verdachte, tot een bedrag van €575,96 (uitvaartkosten ad €165,30, notariskosten ad €250,=, telefoonrekening ad €110,66 en schrijven diverse brieven belastingdienst ad €50,=) worden toegewezen.
De vordering van de benadeelde partij is voor het overige niet van zo eenvoudige aard, dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behande¬ling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin in zoverre niet ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aange¬bracht.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Vordering van [naam benadeelde partij 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde partij 2, woonplaats, adres], terzake van feit 1. De benadeelde partij vordert vergoeding van schade tot een bedrag van totaal (in Colombiaanse pesos) $581.346.000, te weten onkosten vervoer stoffelijk overschot ad $11.000.000, representatiekosten en juridisch advies ad $20.000.000, loonderving ad $88.646.400 en morele schade ad $461.700.00.
De vordering van de benadeelde partij is niet van zo eenvoudige aard, dat die vordering zich leent voor behande¬ling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet ontvankelijk worden verklaard. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aange¬bracht.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Behalve op de reeds genoemde artikelen, is gelet op de artikelen 47, 55, 57, 288, 289, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10 van de Opiumwet.
BESLISSING
De rechtbank:
- -
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
- -
verklaart bewezen, dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- -
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
- -
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
- -
verklaart verdachte strafbaar;
- -
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 15 (vijftien) jaren;
- -
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
- -
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in de vordering; bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- -
veroordeelt de benadeelde partij [naam benadeelde partij 2] in de kosten door verdachte ter verdedi¬ging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
- -
wijst de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij 1] toe tot een bedrag van €575,96 (zegge: vijfhonderd vijfenzeventig euro en zesennegentig eurocent) en veroor¬deelt verdachte dit bedrag tegen kwij¬ting aan [naam benadeelde partij 1, woonplaats, adres], te betalen;
- -
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in de vordering voor het overige; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- -
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de bena¬deelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoer¬legging nog te maken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van Boven, voorzitter,
en mrs. Boer en Van den Enden, rechters,
in tegenwoordigheid van De Sain, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 juni 2008.