Rb. Utrecht, 18-06-2010, nr. 16/600007-10 [P]
ECLI:NL:RBUTR:2010:BN1654
- Instantie
Rechtbank Utrecht
- Datum
18-06-2010
- Zaaknummer
16/600007-10 [P]
- LJN
BN1654
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBUTR:2010:BN1654, Uitspraak, Rechtbank Utrecht, 18‑06‑2010; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 18‑06‑2010
Inhoudsindicatie
Vrijspraak poging doodslag, (poging) zware mishandeling. Beroep op noodweer mbt mishandeling gehonoreerd.
Partij(en)
RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600007-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 juni 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1983] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsman mr. E.N. Bouman, advocaat te Utrecht.
- 1.
Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 4 juni 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 01 januari 2010 te Utrecht, althans in het arrondissement
Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1]
meerdere malen, althans eenmaal, met een (kap)mes en/of met een zwaard
op/tegen het hoofd en/of op/tegen het lichaam heeft geslagen, zijnde de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 01 januari 2010 te Utrecht, althans in het arrondissement
Utrecht, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (meerdere
snijwonden aan het hoofd), heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer 1]
opzettelijk meerdere malen, althans eenmaal, met een (kap)mes en/of met een
zwaard op/tegen het hoofd te slaan;
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 01 januari 2010 te Utrecht, althans in het arrondissement
Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan
[slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
die [slachtoffer 1] meerdere malen, althans eenmaal, met een (kap)mes en/of met een
zwaard op/tegen het hoofd en/of op/tegen het lichaam heeft geslagen, zijnde de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Meest subsidiair
hij op of omstreeks 01 januari 2010 te Utrecht, althans in het arrondissement
Utrecht, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] meerdere malen, althans
eenmaal, op/tegen het hoofd en/of op/tegen het lichaam heeft geschopt en/of
geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft
ondervonden;
2.
Primair
hij op of omstreeks 01 januari 2010 te Utrecht, althans in het arrondissement
Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, althans zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 2] meerdere
malen, althans eenmaal, met een (kap)mes en/of met een zwaard, op/tegen het
hoofd en/of het lichaam heeft geslagen, zijnde de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 01 januari 2010 te Utrecht, althans in het arrondissement
Utrecht, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] meerdere malen, althans
eenmaal, op/tegen het hoofd en/of op/tegen het lichaam heeft geschopt en/of
geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft
ondervonden;
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair tenlastegelegde feit, te weten de poging tot doodslag van [slachtoffer 1], en het onder feit 2 primair ten laste gelegde feit, te weten de poging tot doodslag van [slachtoffer 2], heeft begaan. Zij baseert zich daarbij op de verklaringen van de aangevers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], en op het geconstateerde letsel van deze [slachtoffer 1] en van [slachtoffer 2].
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van beide ten laste gelegde feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
De rechtbank is bij zijn beoordeling uitgegaan van de navolgende feiten en omstandigheden. In de nacht van 31 december 2009 op 1 januari 2010 om ongeveer 05.50 uur zijn
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] naar de woning van [getuige 1] en [getuige 2] aan de [adres] te [woonplaats] gegaan. In die woning bevonden zich op dat moment onder meer [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en verdachte. Na aankomst dringen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de betreffende woning binnen, waarbij onder meer voor de tweede maal die avond het raam van de betreffende woning sneuvelt. Eerder die avond was er namelijk bij dezelfde woning ook al een confrontatie geweest waarbij [slachtoffer 1] betrokken was geweest.
Vervolgens vindt er in en buiten de woning een vechtpartij plaats tussen [slachtoffer 2] en
[slachtoffer 1] enerzijds en verdachte, [getuige 2] en [getuige 3] anderzijds. [slachtoffer 1] wordt even later door politieagenten bloedend aan het hoofd op straat aangetroffen. Door artsen worden korte tijd later zes forse snijwonden op de schedel van [slachtoffer 1] geconstateerd. Bij [slachtoffer 2] is door een arts een rafelige snee in zijn gezicht geconstateerd. Uit het dossier blijkt voorts dat deze gebeurtenissen moeten worden bezien tegen de achtergrond van een escalerende familieruzie.
Vrijspraak ten aanzien van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair en het onder 2 primair tenlastegelegde
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair en onder 2 primair is tenlastegelegd. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Bewijsoverwegingen inzake de vrijspraak van de feiten 1, primair subsidiair en meer subsidiair en 2 primair.
Op grond van de door verdachte zelf bij de politie en ook ter zitting afgelegde verklaringen kan worden vastgesteld dat verdachte en enkele andere personen in de nieuwjaarsnacht van 1 januari 2010 [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben geslagen. Dat verdachte bij die gelegenheid [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] echter ook met een kapmes of zwaard heeft geslagen, zoals [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben verklaard, is echter op basis van de inhoud, het dossier en het onderzoek ter terechtzitting naar het oordeel van de rechtbank niet met voldoende zekerheid vast te stellen.
Hierbij is allereerst van belang dat de verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer 1] en
[slachtoffer 2] alleen met zijn blote handen heeft geslagen steun vindt in de verklaringen van de getuigen [getuige 2], [getuige 4], [getuige 3] en [getuige 1]. Deze getuigen hebben namelijk ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat zij hebben gezien dat verdachte tijdens het gevecht geen wapen in zijn handen had. Tevens weegt mee, dat [slachtoffer 1] in de betreffende nacht fors onder invloed van alcohol was en er kennelijk sprake is van diepgaande ressentimenten tussen hem en [slachtoffer 2] enerzijds en onder meer verdachte en andere familieleden anderzijds. De rechtbank heeft voorts geconstateerd dat [slachtoffer 1] in zijn verklaringen tegenover de politie niet steeds consistent en op onderdelen zelfs onwaar heeft verklaard over de loop der gebeurtenissen in de betreffende nacht. Het voorgaande maakt naar het oordeel van de rechtbank dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met de nodige behoedzaamheid moeten worden bezien en dat van de juistheid daarvan niet zonder meer kan worden uitgegaan.
Vaststaat dat door artsen zeer kort na het incident bij [slachtoffer 1] fors letsel in de vorm van zes sneden op zijn hoofd is geconstateerd. Dat dit letsel het gevolg is van het slaan met een groot kapmes of zwaard wordt in het dossier echter niet nader onderbouwd. Het ontbreken van dergelijke informatie weegt des te zwaarder nu twee getuigen, te weten [getuige 2] en
[getuige 3], zowel ten overstaan van de politie als de rechter-commissaris hebben verklaard dat
[slachtoffer 1] tijdens of direct na de vechtpartij tegen een aanhangwagen is gevallen die vlak voor de deur van [adres] stond. De politie heeft op een metalen spatbord en in de laadbak van deze aanhanger inderdaad een redelijke hoeveelheid bloed aangetroffen. Ook op de zich in het dossier bevindende foto’s is dit zichtbaar is. Of het letsel van [slachtoffer 1] echter (mede) het gevolg van een val tegen deze aanhanger kan zijn geweest, is echter niet nader onderzocht. Evenmin is onderzocht of zich bloedsporen bevonden in de gang van de woning, waar volgens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zij door verdachte met het kapmes of zwaard zouden zijn geslagen. Derhalve kan ook daarin geen bevestiging van hun relaas worden gevonden. In de woning en/of daarbuiten is door de politie ook geen zwaard of kapmes aangetroffen. De rechtbank is gezien deze feiten en omstandigheden van oordeel dat niet met voldoende zekerheid is komen vast te staan dat het letsel van [slachtoffer 1] door het slaan met een kapmes of zwaard door verdachte is veroorzaakt.
Evenmin is met voldoende zekerheid vast komen staan waardoor het letsel van [slachtoffer 2] is ontstaan. Over dit letsel zelf bevat het dossier slechts de informatie dat het “een rafelige snijwond in de wang” zou betreffen, die gehecht is met drie hechtingen. Op de foto van [slachtoffer 2] die na afloop van het incident is genomen staat [slachtoffer 2] afgebeeld met een pleister op zijn wang. De wond zelf is daarop niet zichtbaar. Gelet op de relatief geringe ernst van dit letsel kan naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer worden aangenomen dat dit letsel het gevolg is van het slaan met een kapmes of een zwaard “van een meter of zo”, zoals door [slachtoffer 2] is verklaard. Dan zou immers over het algemeen een ernstiger letsel zijn verwacht dan thans is geconstateerd.
Voor een nader onderzoek naar de oorzaak van het letsel bij [slachtoffer 2] was te meer aanleiding nu de getuigen [getuige 2] en [getuige 4] ten overstaan van de rechter-commissaris hebben verklaard dat [slachtoffer 2] glas in zijn gezicht kreeg toen hij de ruit van de woning aan de [adres] insloeg. Dat deze ruit inderdaad door [slachtoffer 2] is ingeslagen acht de rechtbank op basis van de ten overstaan van de rechter-commissaris afgelegde getuigenverklaringen van [getuige 3], [getuige 2], [getuige 4] en [getuige 1] en de door de politie geconstateerde schade aan het raam alleszins aannemelijk. Bedoeld nader onderzoek naar de mogelijkheid dat het bij [slachtoffer 2] geconstateerde letsel is ontstaan toen hij het raam insloeg heeft echter niet plaatsgevonden
De rechtbank komt gelet op het vorenstaande tot de conclusie dat de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende (objectieve) aanknopingspunten bieden om met een voldoende mate van zekerheid te kunnen vaststellen of de lezing omtrent de feiten van verdachte, dan wel die van aangevers, voor juist moet worden gehouden. Het voor veroordeling van verdachte vereiste overtuigende bewijs dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem ten laste gelegde poging doodslag op c.q. de (poging tot) zware mishandeling van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] acht de rechtbank dan ook niet aanwezig. Derhalve dient verdachte van deze hem tenlastegelegde feiten te worden vrijgesproken.
Bewijsoverwegingen inzake de bewezenverklaring van de feiten 1 meest subsidiair en 2 subsidiair
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 meest subsidiair en onder 2 subsidiair tenlastegelegde feiten heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Verdachte heeft bij de politie en ter zitting verklaard dat hij de aangevers, [slachtoffer 1] en
[slachtoffer 2], op 1 januari 2010 vanuit het gangetje van de woning aan [adres] te Utrecht, naar buiten heeft geslagen.
De aangever [slachtoffer 1] verklaarde bij de politie dat hij op 1 januari 2010 te Utrecht letsel heeft opgelopen bestaande uit onder meer blauwe plekken op zijn rechteronderarm en blauwe plekken op zijn linker bovenarm.
De aangever [slachtoffer 2] verklaarde bij de politie dat hij op 1 januari 2010 te Utrecht letsel heeft opgelopen bestaande uit onder meer een bult op zijn arm.
Op grond van de voornoemde bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] en
[slachtoffer 2] heeft geslagen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
- 1.
op 01 januari 2010 te Utrecht, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] meerdere malen tegen het lichaam heeft geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] pijn heeft ondervonden;
- 2.
hij op 01 januari 2010 te Utrecht, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] meerdere malen tegen het lichaam heeft geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer 2] pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1
De strafbaarheid van de feiten
5.1.1
Noodweer
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu hij een geslaagd beroep kan doen op de rechtvaardigingsgrond noodweer. Er is sprake van een niet geringe wederrechtelijke aanranding jegens verdachte.
Verdachte bevond zich in een uitermate bedreigende situatie, aangezien [slachtoffer 1] middenin de nacht in een zeer dronken toestand de deur van [adres] intrapte, waar verdachte zich op dat moment bevond. Die [slachtoffer 1] stond met een breekijzer in zijn handen en begon verdachte te slaan. De vrees van verdachte dat hij in elkaar zou worden geslagen, was terecht. Er was voor verdachte geen ander alternatief aanwezig dan om verdachte enigszins hardhandig naar buiten te werken. De hal en gang van de woning aan [adres] is dusdanig klein dat er geen mogelijkheid voor verdachte was om uit te wijken. Ook omdat zijn oom, [getuige 2], en diens zoon [getuige 3], pal achter hem stonden. Dit was daarom de enige manier om die [slachtoffer 1] af te schrikken, aldus de raadsman.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat er geen sprake is van noodweer aangezien
[slachtoffer 2] tussen verdachte en [slachtoffer 1] is gesprongen om te voorkomen dat deze [slachtoffer 1] met het breekijzer op verdachte zou slaan. Op het moment dat verdachte
deze [slachtoffer 1] sloeg, bestond er derhalve geen noodweersituatie.
De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat niet strafbaar is degene die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of andermans lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Voor een geslaagd beroep op deze strafuitsluitingsgrond is allereerst vereist dat aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, ofwel een ‘noodweersituatie’, ten opzichte van verdachte. Uit de stukken uit het dossier kan afgeleid worden dat [slachtoffer 1] midden in de nacht de deur van [adres] heeft ingetrapt en dat hij op dat moment fors onder invloed van alcohol was. Dit was overigens de tweede keer die nacht dat [slachtoffer 1] naar [adres] kwam, hoewel hij daar niets te zoeken had. Even daarvoor had hij het raam van de woning van genoemd adres ook al ingegooid. [slachtoffer 1] dient derhalve aangemerkt te worden als degene die de confrontatie heeft opgezocht. Naar het oordeel van de rechtbank is op basis van de getuigenverklaringen van [getuige 3], [getuige 2], [slachtoffer 2] en de verklaring van verdachte zelf voldoende aannemelijk geworden dat die [slachtoffer 1] bij het binnendringen van de woning een breekijzer dan wel een koevoet in zijn handen had en daarmee slaande bewegingen in richting van onder meer verdachte heeft gemaakt. In de woning bevonden zich op dat moment diverse mensen, waaronder naast verdachte ook jonge kinderen.
Anders dan de officier van justitie heeft aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat ook
[slachtoffer 2] aangemerkt kan worden als actief deelnemer aan voormelde wederrechtelijke aanranding. Uit meerdere verklaringen, waaronder die van verdachte tijdens de zitting, volgt dat deze [slachtoffer 2] het raam van de woning heeft ingeslagen, de woning binnendrong en zich daarna actief mengde in het gevecht, waarbij hij daarbij ook slaande bewegingen maakte richting verdachte. Dat [slachtoffer 2] zich daarbij op een zeker moment in de woning tussen verdachte en [slachtoffer 1] zou hebben begeven, doet daaraan niet af, reeds omdat daardoor noch het ogenblikkelijke noch het wederrechtelijke aspect aan het handelen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is komen te ontvallen.
De rechtbank acht op grond van het bovenstaande aannemelijk geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte en anderen door
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], waartegen verdediging noodzakelijk was. Het onder deze omstandigheden toepassen van een zekere mate van geweld met het oogmerk de twee indringers de woning uit c.q. bij de woning weg te krijgen was naar het oordeel van de rechtbank gerechtvaardigd. Nu niet met voldoende zekerheid is komen vast komen staan dat daarbij door verdachte ook een wapen is gebruikt, kan niet worden gesteld dat verdachte daarbij de grenzen van de proportionaliteit heeft overschreden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte er in voldoende mate in is geslaagd aannemelijk te maken dat hij uit noodweer heeft gehandeld.
Het onder punt 4.4 bewezenverklaarde levert dan ook geen strafbare feiten op. De verdachte moet voor wat betreft die feiten worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6. De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert schadevergoeding van € 2.000,- voor het onder 1 tenlastegelegde feit.
Verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging voor het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 36f, 41, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De rechtbank:
- -
spreekt verdachte vrij van de onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde feiten en het onder 2 primair tenlastegelegde feit;
- -
verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- -
stelt vast dat het onder 1 (meest subsidiair) bewezen verklaarde en het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde geen strafbaar feit oplevert en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
- -
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vorderingen gemaakt en begroot deze kosten tot op heden op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A.T. Engbers, voorzitter, mr. A. Kuijer en
mr. S. Wijna, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.J.C. Monincx, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 18 juni 2010.