Hof Arnhem-Leeuwarden, 20-03-2018, nr. 200.190.567/01
ECLI:NL:GHARL:2018:2640
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
20-03-2018
- Zaaknummer
200.190.567/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2018:2640, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 20‑03‑2018; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:1688
- Vindplaatsen
JOR 2018/175 met annotatie van mr. R.A. Hagens
OR-Updates.nl 2019-0180
Uitspraak 20‑03‑2018
Inhoudsindicatie
Uitleg statuten
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.190.567
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 390831)
arrest van 20 maart 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellant zijnde BV] ,
gevestigd te Laren,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna: [appellant zijnde BV] ,
advocaat: mr. G. Dietz,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Apotheek Eemnes B.V.,
gevestigd te Eemnes,in eerste aanleg: gedaagde in conventie,
hierna: Apotheek Eemnes,niet verschenen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[geintimeerde sub 2 zijnde BV] ,
gevestigd te Blaricum,in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,hierna: [geintimeerde sub 2 zijnde BV] ,
3. [geintimeerde sub 3],
wonende te [woonplaats] ,in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,hierna: [geintimeerde sub 3] ,
geïntimeerden.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 11 april 2017 hier over. Naar aanleiding daarvan heeft op 28 september 2017 een meervoudige comparitie van partijen plaatsgevonden.
1.2
Partijen hebben de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd. Het hof heeft arrest bepaald.
2. De vaststaande feiten
2.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 t/m 2.9 van het vonnis van 16 december 2015 van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht. Daarnaast zijn enkele andere feiten als enerzijds gesteld en anderzijds niet voldoende gemotiveerd betwist komen vast te staan. Voor de leesbaarheid van dit arrest geeft het hof hierna een overzicht van de relevante feiten.
2.2
[geintimeerde sub 2 zijnde BV] en [appellant zijnde BV] zijn beiden statutair bestuurder en 50% aandeelhouder van Apotheek Eemnes. [geintimeerde sub 3] is statutair bestuurder en enig aandeelhouder van [geintimeerde sub 2 zijnde BV] .De heer [naam bestuurder] (hierna: [naam bestuurder] ) was tot 18 juli 2013 statutair bestuurder en enig aandeelhouder van [appellant zijnde BV] .
2.3
In artikel 15 van de op 10 mei 2007 vastgestelde statuten van Apotheek Eemnes (‘de statuten’) is een aanbiedingsregeling neergelegd (‘de aanbiedingsregeling’). Deze luidt -voor zover van belang- als volgt:
‘1. Bij (…)
g. wijziging van de aandeelhouders in een aandeelhouder-rechtspersoon door toetreden van andere natuurlijke of rechtspersonen als aandeelhouder dan zij die tot op dat moment aandeelhouder waren (…) moeten zijn aandelen worden aangeboden met inachtneming van het in de navolgende leden van dit artikel bepaalde.
(…)
3. Degenen, die tot tekoopaanbieding van één of meer aandelen zijn gehouden, dienen binnen dertig dagen na het ontstaan van die verplichting (…) van hun aanbieding aan de directie kennis te geven. Bij gebreke daarvan zal de directie de tot aanbieding verplichte persoon mededeling doen van dit verzuim en hen daarbij wijzen op de bepalingen van de vorige zin.
Blijven zij in verzuim de aanbieding binnen acht dagen alsnog te doen, dan zal de vennootschap de aandelen namens de desbetreffende aandeelhouder(s) te koop aanbieden en indien van het aanbod volledig gebruik wordt gemaakt, de aandelen aan de koper tegen gelijktijdige betaling van de koopsom leveren; de vennootschap is alsdan daartoe onherroepelijk gevolmachtigd.
4. (…)
5. De verplichting tot aanbieding van aandelen op grond van het bepaalde in dit artikel heeft tot gevolg, dat gedurende het bestaan van die verplichting de aan de aandelen verbonden rechten voor zover die aan de aandeelhouder toekomen niet kunnen worden uitgeoefend indien en voor zolang de aandeelhouder in verzuim is aan deze verplichting te voldoen.
(…)’
2.4
[naam bestuurder] heeft een stichting administratiekantoor opgericht (hierna: de Stak), waarvan hij enig bestuurder is. Per 18 juli 2013 heeft [naam bestuurder] de aandelen in [appellant zijnde BV] overgedragen aan de Stak. De Stak heeft certificaten van aandelen in Apotheek Eemnes uitgegeven, die alle in handen zijn van [naam bestuurder] .
2.5
Bij brief van 6 januari 2015 (gedateerd 6 januari 2014) heeft [geintimeerde sub 3] als bestuurder van [geintimeerde sub 2 zijnde BV] [appellant zijnde BV] op de aanbiedingsverplichting gewezen. Hij heeft daarbij aangekondigd dat als [appellant zijnde BV] niet binnen acht dagen aan zijn verplichting zou voldoen, Apotheek Eemnes zelf de aandelen te koop zou aanbieden.
2.6
Op 30 maart 2015 heeft een algemene vergadering van aandeelhouders van Apotheek Eemnes plaatsgehad (‘de ava’). Tijdens de ava heeft [geintimeerde sub 3] het voorstel gedaan tot ontslag van [appellant zijnde BV] als statutair bestuurder van Apotheek Eemnes (hierna: ‘het ontslagvoorstel’) en heeft [geintimeerde sub 3] dit voorstel in stemming gebracht. Daarop heeft [naam bestuurder] (namens [appellant zijnde BV] ) tegen het voorstel gestemd en [geintimeerde sub 3] (namens [geintimeerde sub 2 zijnde BV] ) ervoor.
2.7
[geintimeerde sub 3] heeft zich tijdens de ava op het standpunt gesteld dat de aanbiedingsregeling van toepassing was vanwege de toetreding op 18 juli 2013 van een nieuwe rechtspersoon (de Stak) als aandeelhouder van [appellant zijnde BV] . Volgens [geintimeerde sub 3] heeft [appellant zijnde BV] verzuimd om aan haar verplichtingen uit artikel 15 van de statuten te voldoen, heeft zij gedurende dit verzuim haar stemrecht niet kunnen uitoefenen en is het ontslagvoorstel daarom aangenomen. [appellant zijnde BV] heeft de toepasselijkheid van de aanbiedingsregeling betwist. Volgens [appellant zijnde BV] is het ontslagvoorstel wegens het staken van de stemmen verworpen.
2.8
Op 27 mei 2016 heeft de Stak (na decertificering) de aandelen in [appellant zijnde BV] terug overgedragen aan [naam bestuurder] .
2.9
[appellant zijnde BV] heeft in eerste aanleg -samengevat weergegeven- verklaringen voor recht gevorderd (i) dat bij een interne verhanging van aandelen de aanbiedingsregeling niet geldt (ii) dat geen sprake is van een verzuim van [appellant zijnde BV] (iii) dat lid 5 van artikel 15 toepassing mist, (iv) dat [appellant zijnde BV] steeds gerechtigd is gebleven haar rechten als aandeelhouder uit te oefenen (v) dat [appellant zijnde BV] rechtsgeldig heeft gestemd tegen het ontslagvoorstel en dit voorstel is verworpen, en (vi) dat het ontslagbesluit niet rechtsgeldig tot stand is gekomen. Subsidiair heeft [appellant zijnde BV] vernietiging van het ontslagbesluit gevorderd. Voorts heeft [appellant zijnde BV] gevorderd voor recht te verklaren (vii) dat [appellant zijnde BV] niet is ontslagen als statutair bestuurder en (viii) (nog steeds) statutair bestuurder van Apotheek Eemnes is, (ix) dat het Apotheek Eemnes niet is toegestaan om zonder toestemming van [appellant zijnde BV] de aandelen van [appellant zijnde BV] te koop aan te bieden, (x) dat [geintimeerde sub 3] niet bevoegd is Apotheek Eemnes te vertegenwoordigen, en (xi) dat [geintimeerde sub 3] voor schade van [appellant zijnde BV] aansprakelijk is. [appellant zijnde BV] heeft voorts gevorderd Apotheek Eemnes, [geintimeerde sub 2 zijnde BV] en [geintimeerde sub 3] te veroordelen om -kort gezegd- zich naar het vonnis te gedragen en om -onder meer- geen wijziging aan te brengen in het handelsregister ten aanzien van het statutaire bestuur van Apotheek Eemnes, een en ander op straffe van dwangsommen en met veroordeling van gedaagden in de gedingkosten.
2.10
[geintimeerde sub 2 zijnde BV] en [geintimeerde sub 3] hebben in eerste aanleg verweer gevoerd en hebben in (voorwaardelijke) reconventie -kort gezegd- gevorderd voor recht te verklaren (i) dat de aanbiedingsregeling van artikel 15 lid 1 onder g van de statuten van toepassing is, (ii) dat een aanbiedingsplicht bestaat, (iii) dat lid 5 van artikel 15 van de statuten van toepassing is, (iv) dat [appellant zijnde BV] de aan haar aandelen verbonden rechten niet meer heeft kunnen uitoefenen, (v) dat het ontslagbesluit op rechtsgeldige wijze tot stand is gekomen en [geintimeerde sub 2 zijnde BV] als enig statutair bestuurder bevoegd is om -onder meer- namens apotheek Eemnes (internet)betalingen te doen en (vi) dat [appellant zijnde BV] op grond van de statuten verplicht is haar aandelen te koop aan te bieden. [geintimeerde sub 2 zijnde BV] en [geintimeerde sub 3] hebben gevorderd (vii) om [appellant zijnde BV] daartoe alsnog te veroordelen en de directie daarvan in kennis te stellen, bij gebreke waarvan de vennootschap gevolmachtigd is om tot verkoop en levering van de aandelen over te gaan, een en ander met veroordeling van [appellant zijnde BV] in de gedingkosten. [geintimeerde sub 2 zijnde BV] en [geintimeerde sub 3] vorderen in geval geen aanbiedingsplicht mocht worden aangenomen, een verklaring voor recht dat [appellant zijnde BV] onrechtmatig en in strijd met artikel 2:9 BW heeft gehandeld (viii).
2.11
[appellant zijnde BV] heeft in reconventie verweer gevoerd.
2.12
De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant zijnde BV] in conventie afgewezen en heeft de gevorderde verklaringen voor recht in reconventie toegewezen, met dien verstande dat [appellant zijnde BV] naar het oordeel van de rechtbank vanaf 30 dagen na 18 juli 2013 in verzuim is geraakt. De rechtbank heeft de hiervoor onder 2.10 sub (vii) genoemde vordering afgewezen nu het gevorderde naar het oordeel van de rechtbank al uit artikel 15 van de statuten volgt; aan het gevorderde sub viii is de rechtbank niet toegekomen.
3. De beoordeling
3.1
[appellant zijnde BV] heeft tegen het vonnis van 16 december 2015 acht grieven gericht. Het hof ziet aanleiding de grieven hierna zoveel mogelijk gezamenlijk te bespreken.
3.2
De toewijsbaarheid van de vorderingen over en weer -en dus het al dan niet slagen van de grieven- is afhankelijk van de uitleg van artikel 15 van de statuten van de vennootschap. Het hof dient te beoordelen of bij een overdracht van aandelen aan een Stichting administratiekantoor zoals in dit geval heeft plaatsgehad al dan niet sprake is geweest van een ‘wijziging van de aandeelhouders in een aandeelhouder-rechtspersoon door toetreden van andere natuurlijke of rechtspersonen als aandeelhouder dan zij die tot op dat moment aandeelhouder waren’, zoals in artikel 15 lid 1 sub g van de statuten omschreven.
3.3
Het hof stelt voorop dat zich bij de uitleg van schriftelijke overeenkomsten in de jurisprudentie een spectrum heeft ontwikkeld, waarbinnen zich aan de ene kant de meer objectieve CAO-norm bevindt -waarbij de bewoordingen van een tekst, gelezen in het licht van de gehele tekst van de overeenkomst, in beginsel van doorslaggevende betekenis zijn- en aan de andere kant de meer subjectieve Haviltex-norm, waarbij het aankomt op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. In het arrest HR 20 februari 2004, ECLI:NL: HR:2004:AO1427,NJ 2005/493 (DSM/Fox) overweegt de Hoge Raad als volgt: “Tussen beide normen bestaat geen tegenstelling, maar een vloeiende overgang. Enerzijds heeft ook bij toepassing van de Haviltexnorm te gelden dat, indien de inhoud van een overeenkomst in een geschrift is vastgelegd (…) de argumenten voor een uitleg van dat geschrift naar objectieve maatstaven aan gewicht winnen in de mate waarin de daarin belichaamde overeenkomst naar haar aard meer is bestemd de rechtspositie te beïnvloeden van derden die de bedoeling van de contracterende partijen uit dat geschrift en een eventueel daarbij behorende toelichting niet kunnen kennen en het voor de opstellers voorzienbare aantal van die derden groter is, terwijl het geschrift ertoe strekt hun rechtspositie op uniforme wijze te regelen. Anderzijds leidt de CAO-norm niet tot een louter taalkundige uitleg (…)”.
In beginsel kan worden aangenomen dat voor statuten naar hun aard, onder meer vanwege het feit dat de inhoud daarvan niet alleen voor de oprichters van de vennootschap maar ook voor derden relevant is, geldt dat zij zich in het genoemde spectrum bevinden in het gebied waarin de uitleg op basis van de CAO-norm prevaleert, zodat objectieve maatstaven bij de uitleg van de statuten in beginsel centraal dienen te staan. Echter, in een geval waarin het gaat om een samenwerking tussen twee vennootschappen die in de vorm van een vennootschap is gegoten, terwijl beide oprichters betrokken waren bij de inrichting van de vennootschap, inclusief de statuten, en waarin het geschil in feite ook tussen deze oprichters wordt uitgevochten, kan meer accent op de wederzijdse partijbedoeling komen te liggen. Beslissend blijft de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
3.4
Het hof is van oordeel dat, beoordeeld naar de taalkundige betekenis van de bepaling, een ‘wijziging van de aandeelhouders in een aandeelhouder-rechtspersoon door toetreden van andere natuurlijke of rechtspersonen als aandeelhouder dan zij die tot op dat moment aandeelhouder waren’, zoals in artikel 15 lid 1 sub g van de statuten omschreven, in het onderhavige geval heeft plaatsgehad. [appellant zijnde BV] is immers aandeelhouder-rechtspersoon in Apotheek Eemnes. [naam bestuurder] heeft zijn aandelen in [appellant zijnde BV] overgedragen aan de Stak: een derde die tot dan toe geen aandeelhouder van [appellant zijnde BV] was. De Stak trad daarmee als aandeelhouder in de aandeelhouder-rechtspersoon toe.
3.5
Naar het oordeel van het hof heeft [appellant zijnde BV] onvoldoende aangevoerd om de conclusie te rechtvaardigen dat een redelijk oordelend persoon uit de bewoordingen van artikel 15 van de statuten had kunnen en mogen begrijpen dat een aandelenoverdracht aan een Stichting Administratiekantoor niet als aandelenoverdracht aan een andere (rechtspersoon) zou worden beschouwd, althans heeft [appellant zijnde BV] onvoldoende aangevoerd om de conclusie te rechtvaardigen dat [appellant zijnde BV] dit in redelijkheid had mogen begrijpen. Evenmin heeft [appellant zijnde BV] voldoende gesteld om te concluderen dat de door haar bepleite interpretatie de juiste is gelet op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de verschillende, op zichzelf mogelijke interpretaties zouden leiden. Dat een overdracht van aandelen aan een Stak de in artikel 15 omschreven rechtsgevolgen zou hebben, acht het hof niet minder aannemelijk dan dat dit rechtsgevolg niet aan die aandelenoverdracht zou zijn verbonden.
3.6
Hetgeen [appellant zijnde BV] heeft aangevoerd omtrent de bedoeling van partijen bij het opnemen van de aanbiedingsplicht in artikel 15 van de statuten leidt naar het oordeel van het hof evenmin tot de door [appellant zijnde BV] bepleite beperkte uitleg van dit artikel. Volgens [appellant zijnde BV] vormde de achtergrond van die bepaling namelijk ‘dat partijen niet wilden dat één van hen zonder toestemming van de ander een derde bij de samenwerking zou betrekken’ (punt 7 van de memorie van grieven). Namens [appellant zijnde BV] is geen toelichting gegeven die voor het oprichten van de Stak en de aandelenoverdracht een andere verklaring geeft dan het - kennelijk met voormelde bedoeling in strijd- zonder toestemming van de andere partij kunnen betrekken van een derde bij [appellant zijnde BV] als aandeelhouder van Apotheek Eemnes. Het voorbeeld waarmee [naam bestuurder] tijdens de comparitie in hoger beroep de behoefte aan het oprichten van de Stak en de aandelenoverdracht heeft geïllustreerd, geeft evenmin blijk van een andere bedoeling. Volgens [naam bestuurder] zou dit namelijk mogelijk maken dat, in geval van zijn overlijden, zijn broer bij [appellant zijnde BV] zou worden betrokken.
3.7
De omstandigheid dat [naam bestuurder] de door de Stak uitgegeven certificaten feitelijk steeds in eigen hand heeft gehouden en steeds enig bestuurder van de Stak is geweest (waardoor zeggenschap over en financieel belang in [appellant zijnde BV] in handen van [naam bestuurder] zijn gebleven), kan niet tot een ander oordeel leiden. Het hof acht dit onvoldoende om te oordelen dat de Stak niet kan worden beschouwd als andere rechtspersoon dan tot dan toe aandeelhouder van [appellant zijnde BV] is geweest, zoals in de statuten bedoeld. De conclusie luidt dan ook dat op [appellant zijnde BV] de in artikel 15 van de statuten genoemde aanbiedingsplicht rustte en dat [appellant zijnde BV] gedurende haar verzuim om aan die verplichting te voldoen haar stemrecht niet heeft kunnen uitoefenen. Het ontslagbesluit is daarom rechtsgeldig genomen.
3.8
De omstandigheid dat de Stak de aandelen inmiddels weer aan [naam bestuurder] heeft (terug)overgedragen maakt dit niet anders. De decertificering en (terug)overdracht heeft immers geen terugwerkende kracht, zodat deze niet op de rechtsgeldigheid van het eenmaal genomen ontslagbesluit of het ontstaan van de bevoegdheid tot verkoop van invloed kan zijn. Het vormt evenmin een zodanig zwaarwegende omstandigheid dat het ingevolge artikel 2:8 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn voor [geintimeerde sub 2 zijnde BV] en [geintimeerde sub 3] om zich ten opzichte van [appellant zijnde BV] op het bepaalde in artikel 15 van de statuten te beroepen, zodat [appellant zijnde BV] zich ook niet op vernietiging van het ontslagbesluit ingevolge artikel 2:15 BW kan beroepen. De overige door [appellant zijnde BV] genoemde omstandigheden – (i) dat van wijziging van zeggenschap of economische eigendom geen sprake was, (ii) dat de certificaten alle in handen van [naam bestuurder] zijn gebleven, (iii) dat [naam bestuurder] in de periode dat de Stak de aandelen hield als enige bestuurder is geweest, (iv) dat in feite van een intern verhangen van aandelen sprake was, zonder dat een derde persoon feitelijk werd betrokken en dus van een wijziging in materiële zin geen sprake was, en (v) dat [geintimeerde sub 3] door de overdracht over en weer niet zijn geschaad, terwijl (vi) bij het opnemen van de aanbiedingsplicht bij de statutenwijziging in mei 2007 door partijen niet specifiek over de aanbiedingsplicht (al dan niet in geval van een stakconstructie) is gesproken, ondanks dat van een wijziging ten opzichte van de oude statuten sprake was en partijen bij het passeren van de akte niet aanwezig zijn geweest- kunnen ook die conclusie niet rechtvaardigen. Dat de bedoeling van partijen is geweest bij gelegenheid van de statutenwijziging alles zoveel mogelijk bij het oude te laten, kan -met name gelet op de inhoud van de statutenwijziging- uit de door [appellant zijnde BV] in dat verband gestelde feiten niet worden afgeleid. Nu deze stelling onvoldoende is onderbouwd wordt aan bewijslevering niet toegekomen.
3.9
Grief 5 is gericht tegen de afwijzing door de rechtbank in r.o. 4.11 van het bestreden vonnis van onderdeel 10 van de vordering in conventie van [appellant zijnde BV] ‘dat [geintimeerde sub 3] als gevestigd apotheker van apotheek Eemnes niet bevoegd is om apotheek Eemnes te vertegenwoordigen, omdat deze bevoegdheid bij het statutaire bestuur van Apotheek Eemnes ligt’. De rechtbank heeft ter motivering van dit oordeel verwezen naar hetgeen zij voor het overige heeft overwogen. Nu dit oordeel overigens inhoudt (i) dat [appellant zijnde BV] op 30 maart 2015 rechtsgeldig als statutair bestuurder van Apotheek Eemnes is ontslagen en (ii) dat [geintimeerde sub 2 zijnde BV] sinds die datum als enig statutair bestuurder van Apotheek Eemnes moet worden aangemerkt, staat vast dat [geintimeerde sub 2 zijnde BV] tot vertegenwoordiging van Apotheek Eemnes bevoegd is.
3.10
Nu [appellant zijnde BV] geen voldoende concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden, wordt aan bewijslevering niet toegekomen.
4. Slotsom
4.1
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de grieven van [appellant zijnde BV] falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant zijnde BV] zal worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
4.2
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geintimeerde sub 2 zijnde BV] en [geintimeerde sub 3] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 718
- salaris advocaat € 1788
5. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van 16 december 2015 van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht;
veroordeelt [appellant zijnde BV] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geintimeerde sub 2 zijnde BV] en [geintimeerde sub 3] vastgesteld op € 718 voor griffierecht en op € 1788 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.B. Beekhoven van den Boezem, S.M. Evers en
C.J.M. Klaassen en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2018.