Rb. Den Haag, 15-12-2023, nr. C/09/657026 KG ZA 23-991
ECLI:NL:RBDHA:2023:19744, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
15-12-2023
- Zaaknummer
C/09/657026 KG ZA 23-991
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2023:19744, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 15‑12‑2023; (Kort geding)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2024:191, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
ECLI:NL:RBDHA:2023:19606, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 04‑12‑2023; (Kort geding, Mondelinge uitspraak, Proces-verbaal)
- Vindplaatsen
Uitspraak 15‑12‑2023
Inhoudsindicatie
Staat is niet verplicht levering van F-35 onderdelen aan Israël te staken De Staat is niet verplicht om levering van F-35 onderdelen aan Israël op grond van een eerder vastgestelde vergunning te stoppen. Dit volgt uit een uitspraak van de rechtbank Den Haag in het kort geding dat drie belangenorganisaties hebben aangespannen. Vorderingen van drie belangenorganisaties Oxfam Novib, Vredesbeweging PAX Nederland en The Rights Forum behartigen in dit kort geding de belangen van (Palestijnse) burgers in Gaza die slachtoffer zijn of dreigen te worden van oorlogsgeweld. Ook komen zij op voor het algemeen belang dat is gediend bij het naleven van het internationaal humanitair oorlogsrecht. Deze drie organisaties vinden dat de Staat het internationale recht schendt door Israël te voorzien van (onderdelen bestemd voor) gevechtsmaterieel, terwijl volgens de belangenorganisaties de Staat weet dat Israël hiermee fundamentele beginselen van het oorlogsrecht schendt. Zij vorderen dat de Staat hiermee stopt. Doorlevering F-35 onderdelen De Staat wijst erop dat de minister bij het nemen van de beslissing om F-35 onderdelen te blijven leveren aan Israël een brede afweging heeft gemaakt. De minister is er daarbij niet vanuit gegaan dat al vaststaat dat Israël het internationale humanitaire oorlogsrecht schendt. Zij stelt dat de huidige (oorlogs-)situatie in Gaza zeer complex is en dat er nog veel onduidelijk is. De Staat heeft op de zitting toegelicht welke andere belangen de minister heeft meegewogen. Die afweging heeft geresulteerd in de beslissing niet te stoppen met de doorlevering aan Israël van de F-35 onderdelen. Oordeel rechter De rechter oordeelt allereerst dat de minister niet verplicht was om de in 2016 verleende vergunning voor het vervoer van F-35 onderdelen nu, in verband met het conflict tussen Hamas en Israël, opnieuw te toetsen aan de criteria waaraan is getoetst in 2016. Wel was de minister verplicht om te bezien of aan de levering van de F-35 onderdelen aan Israël een einde gemaakt zou moeten worden. Dat heeft de minister ook gedaan. De rechter beoordeelt daarna of de minister in redelijkheid heeft kunnen komen tot haar beslissing om niet in te grijpen en de vergunning in stand te laten. Daarbij moet de rechter zich terughoudend opstellen. De afwegingen die de minister maakt zijn in sterke mate van politieke en (andere) beleidsmatige aard en de rechter moet de minister daarin een ruime mate van vrijheid laten. De rechter komt tot de conclusie dat de minister de relevante belangen heeft afgewogen en in redelijkheid tot haar afwegingen en handelwijze kon komen. De door Oxfam Novib gevorderde voorzieningen met betrekking tot de uit- en doorvoer van F-35 onderdelen naar Israël worden afgewezen.
Partij(en)
Rechtbank den haag
Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/657026 KG ZA 23-991
Vonnis in kort geding van 15 december 2023
in de zaak van
1. Stichting Oxfam Novibte Den Haag,
2. Stichting Vredesbeweging PAX Nederland te Utrecht,
3. Stichting The Rights Forum te Amsterdam,
eiseressen,
advocaten mrs. L. Zegveld en T.J.R. van der Sommen te Amsterdam,
tegen:
de Staat der Nederlanden te Den Haag,
gedaagde,
advocaten mrs. R.W. Veldhuis en E.V. Koppe te Den Haag,
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Oxfam Novib c.s.’ en ‘de Staat’.
In het kort: waar gaat deze zaak over en wat is de beslissing van de rechter in kort geding?
Dit kort geding heeft betrekking op het conflict tussen Israël en de Palestijnse gebieden. Hamas heeft op 7 oktober jongstleden onder meer opzettelijk een groot aantal burgers in Israël vermoord en gijzelaars meegenomen naar Gaza. Israël heeft in reactie daarop onder meer intensieve bombardementen op de Gazastrook uitgevoerd en Israëlische grondtroepen zijn Gaza binnengevallen. Bij de bombardementen is een groot aantal burgerslachtoffers gevallen en zijn veel huizen en andere gebouwen vernietigd. Via Nederland worden onderdelen voor het F-35 gevechtsvliegtuig naar Israël vervoerd. De Staat heeft de uitvoer en doorvoer van F-35 onderdelen aan Israël sinds het uitbreken van de oorlog niet gestaakt.
Oxfam Novib en twee andere stichtingen komen op als behartigers van de belangen van (Palestijnse) burgers in Gaza. Zij zijn slachtoffers van oorlogsgeweld of dreigen dat te worden. Oxfam Novib c.s. wijzen op de noodzaak tot het eerbiedigen van het internationaal humanitair oorlogsrecht en van mensenrechten en het voorkomen van genocide. Zij menen dat de Staat het internationale recht schendt door de leveringen van de F-35 onderdelen aan Israël niet te (laten) staken. Volgens Oxfam Novib c.s. heeft de Staat de plicht hiertoe over te gaan.
De Staat stelt dat hij daartoe niet verplicht is. De Staat stelt dat de Minister die levering wel zou kunnen stopzetten, maar rekening moet houden met tal van omstandigheden. De Minister heeft een brede afweging gemaakt in het licht van alle belangrijke omstandigheden. De Minister is er daarbij niet vanuit gegaan dat al vaststaat dat Israël het internationale humanitaire oorlogsrecht schendt. Zij wijst er op dat de huidige (oorlogs-)situatie in Gaza zeer complex is en dat er nog veel onduidelijk is. De Staat heeft toegelicht welke andere belangen de Minister heeft meegewogen.
De rechter stelt eerst vast dat de Staat in 2016 een vergunning voor het vervoer van F-35 onderdelen aan (onder meer) Israël heeft verleend en toen een toetsing heeft gedaan. Bij die toetsing ging het er onder meer om of was voldaan aan criteria die in Europees verband zijn overeengekomen, zoals de eerbieding van de mensenrechten in het land van eindbestemming en naleving van het internationaal humanitair recht door dat land. Die toetsing leidde niet tot belemmeringen en daardoor kon vergunning NL009 vastgesteld worden. Die toetsing hoeft nu, onder de huidige omstandigheden in Gaza, niet nogmaals plaats te vinden. Dat neemt, zo oordeelt de rechter, niet weg dat de Staat moet bezien of er aanleiding is om het vervoer van de onderdelen naar Israël aan banden te leggen. De Minister heeft zich daarover gebogen, maar is tot de conclusie gekomen, alles afwegende, dat dit niet het geval is.
De rechter beoordeelt of de Minister in redelijkheid tot deze beslissing heeft kunnen komen. De rechter moet zich daarbij terughoudend opstellen. De afwegingen die de Minister maakt zijn in sterke mate van politieke en (andere) beleidsmatige aard en de rechter moet de Minister daarin een ruime mate van vrijheid laten. Die terughoudendheid in aanmerking genomen komt de rechter tot de conclusie dat de Minister relevante belangen heeft afgewogen en in het licht van alle omstandigheden van het geval in redelijkheid heeft kunnen komen tot haar afwegingen en handelwijze. Er is daarom geen grond voor de rechter in dit kort geding de door Oxfam Novib gevorderde voorzieningen te treffen die betrekking hebben op de uit- en doorvoer van F-35 onderdelen naar Israël.
De vordering van Oxfam Novib c.s. om de Staat te gebieden zich te onthouden van bepaalde uitlatingen en anderzijds juist bepaalde uitlatingen te doen en bepaalde inspanningen te plegen, is ook niet toewijsbaar. Oxfam Novib c.s. hebben onvoldoende duidelijk gemaakt wat de Staat precies wordt verweten en in welk opzicht de Staat onrechtmatig handelt.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met de daarbij en nadien overgelegde producties;
- de conclusie van antwoord met de daarbij overgelegde producties;
- de op 4 december 2023 gehouden mondelinge behandeling, waarbij over en weer pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is bij mondelinge uitspraak ex artikel 29a Rv een door Stichting Muslim Rights Watch Nederland ingestelde vordering tot tussenkomst afgewezen. Hiervan is een proces-verbaal opgemaakt.
1.3.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.
2. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Eiseres sub 1 (hierna: Oxfam Novib) is een stichting met volledige rechtsbevoegdheid, die onder meer als statutaire doelstelling heeft “het bevorderen van een wereldsamenleving waarin de sociaal economische tegenstellingen tussen arm en rijk worden doorbroken, waarin de welvaart van de wereld rechtvaardig is verdeeld, en waarin mensen en bevolkingsgroepen elkaars culturen kunnen leren kennen en respecteren en ten behoeve van hun ontwikkeling samenwerken op basis van gemeenschappelijke verantwoordelijkheid en onderlinge solidariteit.”
2.2.
Eiseres sub 2 (hierna: Pax) is een stichting met volledige rechtsbevoegdheid, die onder meer als statutaire doelstelling heeft “het beschermen van burgers tegen oorlogsgeweld, het beëindigen van gewapende conflicten en het bijdragen aan vreedzame en rechtvaardige samenlevingen, het bevorderen van mensenrechten alsmede het bijdragen aan de internationale rechtsorde en een cultuur van vrede in Nederland en wereldwijd en al hetgeen met vorenstaande verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin van het woord."
2.3.
Eiseres sub 3 (hierna: The Rights Forum) is een stichting met volledige rechtsbevoegdheid, die zich er blijkens haar statuten voor inzet “dat het conflict tussen Israël en de Palestijnen wordt beëindigd door het sluiten van vrede op basis van het internationale recht: verdragen, resoluties van de Verenigde Naties, uitspraken van het Internationaal Gerechtshof, dat de partijen bij dit conflict zich, ook zolang een vredesregeling uitblijft, gedragen overeenkomstig het humanitair oorlogsrecht en met eerbiediging van de rechten van de mens, dat de regering van Nederland ernst maakt met de opdracht, haar door de Grondwet gegeven, de ontwikkeling van de internationale rechtsorde te bevorderen, ook in Israël en de bezette Palestijnse gebieden en dat de Europese Unie, daartoe ook door Nederland aangemoedigd, haar verantwoordelijkheid als economische en daardoor ook politieke grootmacht - ten volle neemt door de partijen bij dit conflict te noodzaken zich te onthouden van schendingen van het internationale recht.”
2.4.
Nederland neemt sinds 2001 deel aan het F-35 Lightning II-programma (hierna ook: het F-35-programma). Het F-35-programma is opgezet en wordt aangestuurd door de Verenigde Staten. Naast Nederland en de Verenigde Staten waren er bij de start van dit programma nog zeven andere partners. Het aantal partners is nadien uitgebreid. Israël is in 2010 als partner toegetreden. Er zijn wereldwijd drie zogenoemde hubs opgezet voor het onderhoud van F-35’s. Eén daarvan bevindt zich in Nederland. De Verenigde Staten is verantwoordelijk voor de aanvoer van F-35 onderdelen aan partnerlanden in het F-35 programma.
2.5.
In Nederland wordt de doorvoer, uitvoer en overdracht van militaire goederen gereguleerd door het Besluit strategische goederen (hierna: Bsg). Op grond van het Bsg is voor elk van die activiteiten een vergunning vereist. Daarbij wordt sinds 2012 (ter implementatie van de Europese Richtlijn 2009/43/EG) onderscheid gemaakt tussen individuele, globale en algemene vergunningen. Een algemene vergunning wordt verleend bij ministeriële regeling.
2.6.
De Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (hierna: de Minister) heeft in 2016 de Regeling Algemene Vergunning NL009 vastgesteld (hierna: vergunning NL009). Deze vergunning NL009 is van toepassing op doorvoer, uitvoer of overdracht waarop een overeenkomst in het kader van het F-35-programma tussen een ‘beschikkingsbevoegde’ en een ‘ontvanger’ betrekking heeft. Kort gezegd geeft de vergunning de bevoegdheid om F-35-onderdelen van Nederlands grondgebied naar andere landen, EU-lidstaten en een aantal andere staten buiten de EU te vervoeren. In de regeling staan onder meer regels over het gebruik van de vergunning, de wijze waarop een verzoek tot registratie en melding moet worden gedaan en de wijze van rapporteren. Op grond van artikel 8 mag vergunning NL009 niet langer worden gebruikt indien de geregistreerde gebruiker of beschikkingsbevoegde door de Minister in kennis zijn gesteld dat geïntegreerde buitenlandpolitieke- of veiligheidsafwegingen zich verzetten tegen voortgezet gebruik van de vergunning en kan een kennisgeving om die redenen te allen tijde plaatsvinden. Vergunning NL009 is op dit moment nog steeds van kracht. De Staat heeft de uitvoer en doorvoer van F-35 onderdelen aan Israël op basis van vergunning NL009 niet gestaakt sinds de aanval van Hamas op Israël op 7 oktober 2023 en de daarop volgende militaire reactie van Israël.
3. Het geschil
3.1.
Oxfam Novib c.s. vorderen, zakelijk weergegeven, om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- 1.
de Staat te gebieden per direct iedere (feitelijke) uitvoer en doorvoer van F-35 onderdelen met eindbestemming Israël te (doen) staken, in ieder geval totdat de bodemrechter uitspraak heeft gedaan of tot het moment dat de uitvoer en doorvoer niet meer in strijd is met verplichtingen die op de Staat rusten;
- 2.
de Staat te verbieden per direct nieuwe uitvoer en doorvoer van F-35 onderdelen met eindbestemming Israël toe te staan, in ieder geval totdat de bodemrechter uitspraak heeft gedaan of tot het moment dat de uitvoer en doorvoer niet meer in strijd is met verplichtingen die op de Staat rusten;
- 3.
de Staat te gebieden onverwijld de uitvoer en doorvoer op grond van de Regeling Algemene Vergunning NL009 met eindbestemming Israël in overeenstemming te brengen met de internationale verplichtingen van de Staat, die volgen uit onder meer het Gemeenschappelijk Standpunt tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie (hierna: EUGS) en het Wapenhandelsverdrag, althans binnen een termijn die de rechtbank geraden acht;
- 4.
de Staat te gebieden zich te onthouden van uitlatingen die neerkomen op een (impliciete) erkenning van de rechtmatigheid van de wijze waarop Israël de gewapende strijd thans voert, zich publiekelijk uit te spreken over door alle partijen gepleegde schendingen van het internationaal humanitair recht en zich, conform de in verdragen vastgelegde verplichtingen, proactief en zonder beperking vanwege overige afwegingen in te spannen teneinde schendingen van het internationaal (oorlogs)recht door Israël te beëindigen en toekomstige schendingen te voorkomen;
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom zoals nader in de dagvaarding omschreven,
dan wel andere voorzieningen te treffen die de voorzieningenrechter geraden acht,
met veroordeling van de Staat in de proceskosten op de wijze zoals nader in de dagvaarding omschreven, dan wel met compensatie van de kosten.
3.2.
Daartoe voeren Oxfam Novib c.s. – samengevat – het volgende aan. De export van F-35 onderdelen naar Israël is in strijd met de regels die voor de Nederlandse wapenexport gelden en is daardoor onrechtmatig. Ook schendt de Staat internationale verplichtingen, die volgen uit het internationaal gewoonterecht en internationale verdragen. Daarnaast heeft de Staat uitlatingen gedaan die in strijd zijn met zijn internationale verplichtingen. Het handelen van de Staat draagt bij aan schade aan de burgerbevolking in Gaza van wie Oxfam Novib c.s. de belangen behartigen.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid Oxfam Novib c.s.
4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat een stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid op grond van artikel 3:305a van het Burgerlijk Wetboek (BW) een rechtsvordering kan instellen, die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen, voor zover zij deze belangen ingevolge haar statuten behartigt en deze belangen voldoende zijn gewaarborgd. In dit artikel wordt verder onder meer bepaald wanneer deze belangen voldoende zijn gewaarborgd en hierin worden eisen gesteld aan de rechtspersoon als bedoeld in lid 1. In lid 6 is een uitzondering opgenomen op grond waarvan een rechtspersoon als bedoeld in lid 1 ontvankelijk kan worden verklaard zonder dat aan bepaalde vereisten van dit artikel, vermeld in lid 2 en lid 5, behoeft te worden voldaan. De processuele vereisten die op straffe van niet ontvankelijkheid gelden voor het instellen van deze rechtsvordering in een kort geding zijn opgenomen in artikel 1018c lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
4.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben Oxfam Novib c.s. aangetoond dat zij voldoen aan de vereisten van artikel 3:305a lid 1 en 3 BW, en dat zij zich kunnen beroepen op de uitzondering genoemd in artikel 3:305a lid 6 BW. De Staat heeft dat voor wat betreft Pax en The Rights Forum ook niet weersproken. De Staat heeft dat wel betwist voor wat betreft Oxfam Novib, omdat zij volgens de Staat de belangen waarvoor zij stelt op te komen, niet volgens haar statuten behartigt. Daarin volgt de voorzieningenrechter de Staat niet. De statutaire doelstelling van Oxfam Novib (zoals geciteerd onder 2.1) is breed geformuleerd, te weten om een wereldsamenleving te bevorderen. Daarbij wordt onder meer gerefereerd aan een rechtvaardige verdeling van welvaart, respect voor elkaar cultuur en samenwerking op basis van een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid en onderlinge solidariteit. Gelet daarop kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter worden aangenomen dat Oxfam Novib ook de belangen behartigt van (Palestijnse) burgers in Gaza die slachtoffer zijn, dan wel dreigen te worden van oorlogsgeweld en op kan komen voor het algemeen belang dat is gediend bij het naleven van het internationaal humanitair oorlogsrecht, mensenrechten en het voorkomen van genocide, zoals Oxfam Novib stelt te doen. Oxfam Novib c.s. zijn dus ontvankelijk in hun vorderingen.
4.3.
Oxfam Novib heeft ook een eigen belang om als werkgever op te komen voor haar werknemers die in Gaza verblijven en die volgens Oxfam Novib vrezen voor hun leven. Een werkgever komt de bevoegdheid tot het instellen van een vordering ter bescherming van haar werknemers toe zowel uit hoofde van het belang dat zij zelf heeft bij de bescherming van haar werknemers, als ter bescherming van die werknemers, mede op grond van goed werkgeverschap (artikel 7:611 BW). Die bevoegdheid bestaat ook buiten lastgeving en volmacht door de werknemer (zie Hoge Raad 31 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:569).
4.4.
De vorderingen van Oxfam Novib c.s. zullen hierna dan ook inhoudelijk worden beoordeeld.
Beoordeling vorderingen sub 1 tot en met 3
Spoedeisend belang
4.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat Oxfam Novib c.s. een spoedeisend belang hebben bij beoordeling van hun vorderingen sub 1 tot en met 3 in dit kort geding, gelet op hun standpunt dat de Staat een bijdrage levert aan schendingen van internationaal humanitair recht en mensenrechten en dat daar zo snel mogelijk een einde aan moet komen. De Staat heeft de spoedeisendheid van deze zaak ook niet weersproken. De Staat voert wel inhoudelijk verweer tegen toewijzing van de vorderingen. Dat zal hierna aan de orde komen.
Waartoe is de Staat gehouden op grond van wet- en regelgeving en verdragen?
4.6.
Oxfam Novib c.s. betwisten niet (langer) de bevoegdheid van de Staat om een algemene vergunning vast te stellen. De voorzieningenrechter neemt daarom tot uitgangspunt dat de Staat bevoegd was om in 2016 vergunning NL009 vast te stellen. Zoals hiervoor onder 2.6 weergegeven is dat een algemene vergunning die van toepassing is op doorvoer, uitvoer of overdracht van goederen ingevolge een overeenkomst in het kader van het F-35-programma tussen een beschikkingsbevoegde en een ontvanger. Deze vergunning is voorafgaand aan de vaststelling daarvan in 2016 getoetst aan de criteria vermeld in het EUGS (in het bijzonder de naleving van internationale verplichtingen, de eerbiediging van de mensenrechten in het land van eindbestemming en de naleving van het internationaal humanitair recht door dat land), zo heeft de Staat onweersproken gesteld.
Standpunten partijen
4.7.
Volgens Oxfam Novib c.s. kan de Staat niet volstaan met een verwijzing naar de toetsing aan de criteria als genoemd in het EUGS op het moment van de vaststelling van vergunning NL009 in 2016. Zij hebben betoogd dat de Staat verplicht is een nieuwe toetsing uit te voeren als er, kort gezegd, nieuwe omstandigheden zijn die dwingen tot een herbeoordeling. Dat van nieuwe omstandigheden sprake is sinds het Israëlisch-Palestijns conflict in oktober jongstleden is opgelaaid, is geen onderwerp van geschil. De uitvoering van een dergelijke toets leidt er volgens Oxfam Novib c.s. zonder twijfel toe dat aan verschillende van de in het EUGS genoemde criteria niet is voldaan, zodat vergunning NL009 zal moeten worden ingetrokken voor zover op grond van die vergunning F-35-onderdelen vanuit Nederland naar Israël worden vervoerd.
4.8.
De Staat heeft weersproken dat hij verplicht is om na de vaststelling van vergunning NL009 in 2016 opnieuw aan de door Oxfam Novib c.s. genoemde criteria te toetsen. De Staat stelt dat de Minister overigens wel recent heeft beoordeeld of de ontwikkelingen aanleiding gaven om te beletten dat vergunning NL009 nog langer zou worden gebruikt voor de doorlevering van F-35 onderdelen aan Israël. De Minister heeft besloten niet in te grijpen, na een – in de woorden van de Staat – ‘brede afweging’ te hebben gemaakt, waarbij overwegingen op het gebied van buitenlands beleid, veiligheidsbeleid en verplichtingen onder internationaal recht zijn betrokken, aldus de Staat.
4.9.
Hierna zal eerst worden beoordeeld of de Staat door het maken van de hiervoor bedoelde brede afweging in strijd heeft gehandeld met zijn verplichtingen, omdat hij – zoals Oxfam Novib c.s. menen – verplicht was om vergunning NL009 opnieuw te toetsen aan de criteria van het EUGS.
Het bepaalde in vergunning NL009, het EUGS en het Wapenhandelsverdrag
4.10.
Het standpunt van Oxfam Novib c.s. dat de Staat verplicht is om, nadat vergunning NL009 in 2016 is vastgesteld en van kracht is gebleven, opnieuw te toetsen of is voldaan aan de criteria van het EUGS, vindt geen bevestiging in het Bsg noch in de tekst van die vergunning. Een dergelijke verplichting is niet opgenomen in het Bsg, de algemene maatregel van bestuur die de basis vormt voor onder meer algemene vergunningen zoals vergunning NL009. In artikel 8 van vergunning NL009 heeft de Staat zich wel de bevoegdheid voorbehouden om te bepalen dat de vergunning niet meer mag worden gebruikt als ‘geïntegreerde buitenlandpolitieke- of veiligheidsafwegingen’ zich verzetten tegen voortgezet gebruik en de minister de geregistreerde gebruiker of beschikkingsbevoegde daarvan kennis geeft. In dit voorbehoud van artikel 8 wordt niet gerefereerd aan in het EUGS vermelde criteria.
4.11.
In het EUGS zelf stonden tot 2019 slechts regels die de lidstaten ertoe verplichtten een vergunning te weigeren (niet vast te stellen), maar geen regels over omstandigheden waaronder een verleende vergunning zou moeten worden ingetrokken of gewijzigd. In 2019 is een nieuw artikellid toegevoegd (1bis). Daarin is een aanmoediging voor lidstaten opgenomen om, op basis van nieuwe (dus na vergunningverlening beschikbaar gekomen) informatie, eerder verleende uitvoervergunningen voor goederen, die worden vermeld op de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen, opnieuw te beoordelen. Het gaat dus om een aanmoediging, die niet opgevat kan worden als ‘verplichting’ om een beoordeling uit te voeren tijdens de looptijd van een algemene vergunning.
4.12.
Ook het Wapenhandelsverdrag bevat geen verplichting om, nadat vaststelling van een (algemene) vergunning heeft plaatsgevonden, op basis van later opgekomen omstandigheden over te gaan tot een nieuwe toetsing. Artikel 7 lid 1 van het Wapenhandelsverdrag betreft een toetsing, alvorens de uitvoer wordt toegestaan. Het zevende lid van dit artikel houdt wederom, net als in het EUGS, een aanmoediging in voor een uitvoerende staat om, indien deze nadat een machtiging is afgegeven op de hoogte raakt van nieuwe relevante informatie, de vergunning opnieuw te toetsen.
Het bepaalde in het Verdrag van Genève en het Genocideverdrag en het internationaal gewoonterecht, dat verbiedt om steun te verlenen aan onrechtmatig handelen van een ander land
4.13.
Uit het bepaalde in artikel 1 van zowel het Verdrag van Genève als het Genocideverdrag, en ook uit het internationaal gewoonterecht, volgt een duidelijke opdracht aan de Staat: als hij op de hoogte raakt van nieuwe relevante informatie dient hij te beoordelen of er aanleiding is om in te grijpen. Terecht voeren Oxfam Novib c.s. aan dat er hier geen sprake is van keuzevrijheid, hier gaat het dus om meer dan een aanmoediging. Uit deze internationale verplichtingen volgt dat de Staat zich er onder meer voor moet inspannen dat andere verdragslanden humanitair oorlogsrecht eerbiedigen. Verder is het verboden om steun te verlenen aan onrechtmatig handelen van een andere staat. Om aan deze verplichting te kunnen voldoen dient de Staat dus, als gezegd, op basis van actuele relevante informatie te beoordelen of er aanleiding is om actie te ondernemen.
4.14.
Uit deze verplichting vloeit niet voort, anders dan Oxfam Novib c.s. hebben betoogd, dat de Staat aan de hand van (alleen) de criteria van het EUGS dient te beoordelen of ingegrepen moet worden, en dat een ingreep dan alleen kan bestaan uit het verbieden van de doorvoer en uitvoer van F-35 onderdelen naar Israël. Een dergelijke op de Staat rustende verplichting kan alleen worden aangenomen als dat expliciet is bepaald, maar daarvan is geen sprake. Op staten, dus ook op de Staat, rust, voor wat betreft het eerbiedigen door andere verdragslanden van humanitair oorlogsrecht, een ‘inspanningsverplichting’ en de invulling daarvan is aan de staten overgelaten.
Tussenconclusie
4.15.
De Staat was dus, anders dan hij heeft verdedigd, wel verplicht om te beoordelen of het voortgezet gebruik van vergunning NL009, voor wat betreft de door- en uitvoer van F-35 onderdelen naar Israël, in stand kon blijven. Anders dan Oxfam Novib c.s. stellen, heeft de Staat wel de vrijheid een bredere afweging te maken; de Staat is bij die afweging niet gehouden uitsluitend aan de criteria van het EUGS te toetsen. De Staat heeft daadwerkelijk een afweging gemaakt. Die heeft geresulteerd in een beslissing om niet te beletten dat vergunning NL009 mag worden gebruikt voor de doorlevering van F-35 onderdelen aan Israël.
4.16.
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of de Staat in redelijkheid tot die beslissing heeft kunnen komen.
Heeft de Staat tot de beslissing kunnen komen om vergunning NL009 in stand te laten?
Toetsingskader
4.17.
Eerst moet worden stilgestaan bij de wijze waarop de rechter in kort geding keuzes die de Staat in dit geval heeft gemaakt (en maakt) toetst op (on)rechtmatigheid.
4.18.
De vorderingen van Oxfam Novib c.s. houden nauw verband met vragen van (nationale) veiligheid en buitenlands beleid. Op het gebied van (nationale) veiligheid en van buitenlands beleid komt de Staat een grote beleids- en beoordelingsruimte toe. Het beleid van de Staat hangt in sterke mate af van politieke en (andere) beleidsmatige afwegingen in verband met de omstandigheden van het geval (Hoge Raad 26 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1148, r.o. 3.10.3). De rechter kan deze afwegingen niet maken; de rechter zal de afwegingen die de Staat heeft gemaakt wel kunnen toetsen, maar zal zich daarbij terughoudend op moeten stellen. Voor zover het handelen van de Staat valt binnen de hem toekomende beleids- en beoordelingsruimte, zal de rechter nagaan of de Staat alle betrokken belangen heeft afgewogen en of hij daarbij in het licht van alle omstandigheden van het geval in redelijkheid heeft kunnen komen tot zijn beslissing of handelwijze. De ernst van de omstandigheden waarin zoveel onschuldige mensen lijden onder de (letterlijk) verwoestende oorlogssituatie in Gaza geven de rechter niet meer ruimte bij zijn beoordeling van de afwegingen van de Staat. Gelet op de inhoud van de internationale verplichtingen die op de Staat rusten (hiervoor aan de orde gekomen) geldt dat bij een duidelijk risico op ernstige schendingen van het humanitaire oorlogsrecht door de inzet van de F-35, die omstandigheid een zwaarwegende factor is die bij de beoordeling nadrukkelijk door de Staat in de overwegingen behoort te worden betrokken.
De door de Staat gemaakte afweging
4.19.
De Staat heeft de, eerder genoemde, brede afweging gemaakt, en stelt daarbij overwegingen op het gebied van buitenlands beleid, veiligheidsbeleid en verplichtingen onder internationaal recht te hebben betrokken. Ter zitting heeft de Staat deze overwegingen nader toegelicht.
4.20.
Wat partijen met name verdeeld houdt is of de Minister als uitgangspunt heeft kunnen hanteren dat op dit moment niet kan worden vastgesteld dat er een duidelijk risico is op ernstige schendingen van het humanitaire oorlogsrecht door de inzet van de F-35. Uit hetgeen hierna wordt overwogen blijkt dat de Minister hiervan uit heeft kunnen gaan.
4.21.
Daarbij tekent de voorzieningenrechter wel het volgende aan. Voor zover de Staat zich op het standpunt heeft willen stellen dat hoe dan ook niet kan worden vastgesteld dat eventuele schendingen het gevolg zijn van de inzet van de F-35, omdat niet duidelijk is of de bombardementen daadwerkelijk met een F-35 zijn uitgevoerd, is de Staat daarin niet te volgen. Relevant is of de uit te voeren onderdelen gebruikt worden bij het begaan van ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht (vgl. Gerechtshof Den Haag, 17 mei 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:834, r.o. 3.10-3.15). Als de F-35 een bijdrage levert aan het kunnen uitvoeren van de bombardementen door andere vliegtuigen, is uiteraard ook aan dit vereiste voldaan. In het licht van de toelichting van de Staat over de geavanceerde eigenschappen waarover de F-35 beschikt, met name het met precisie vaststellen van de locaties van strategische doelen in vijandig gebied, acht de voorzieningenrechter zeer aannemelijk dat de F-35 deze bijdrage levert, daar waar sprake zou zijn van schendingen.
4.22.
De voorzieningenrechter overweegt voor wat betreft het al dan niet kunnen vaststellen van een duidelijk risico op ernstige schending van het humanitaire oorlogsrecht, door de inzet van de F-35, het volgende.
4.23.
Voor iedereen die de beelden over het gewapende conflict ziet, de nieuwsberichten daarover leest en de uitlatingen hoort die door Israëlische ministers zijn gedaan over de reactie die vanuit Israël zal volgen op de terreurdaden die Hamas op 7 oktober 2023 jegens Israël heeft gepleegd, lijkt evident dat hier sprake is van schendingen van humanitair recht. De voorzieningenrechter acht ook begrijpelijk dat, indien dat vervolgens door de Staat níet tot uitgangspunt wordt genomen, dit het gevoel oproept van het zijn van ziende blind, zoals Oxfam Novib c.s. dit ter zitting heeft geduid.
4.24.
De Staat heeft er hiertegenover op gewezen dat de moordpartijen door Hamas en hun niet-onderscheidende raketaanvallen op Israël zonder meer te kwalificeren zijn als oorlogsmisdrijven, dat Israël hierdoor wordt bedreigd in haar voortbestaan en dat Israël het recht heeft op zelfverdediging tegen de gewapende aanvallen. Volgens de Staat staat buiten kijf dat Israël hierbij het humanitaire oorlogsrecht moet eerbiedigen. De Staat stelt dat hij, gezien de grote zorgen die er zijn over de situatie in Gaza, ook actie heeft ondernomen en dit heeft benadrukt en met klem heeft onderstreept in de contacten die er met Israël zijn geweest. Het is, aldus de Staat, onder de hiervoor geschetste omstandigheden echter zeer complex om op dit moment op afstand hierover een oordeel te kunnen vormen. De Staat wijst er in dit kader op dat er maar in beperkte mate informatie beschikbaar is over de wijze van oorlogsvoering van Hamas, hun infrastructuur in Gaza en de grootte van de dreiging die nog steeds van Hamas uitgaat. Hij wijst op de aanwijzingen die er zijn dat zich juist onder meerdere ziekenhuizen in Gaza commandocentra en faciliteiten van Hamas bevinden. Of door Israël bij het uitoefenen van haar recht op zelfverdediging wordt voldaan aan de eisen van noodzakelijkheid en proportionaliteit, kan alleen worden beoordeeld als wordt beschikt over alle relevante feiten, aldus de Staat. Gezien de onduidelijke situatie ter plekke is dat volgens de Staat op dit moment niet mogelijk. De Staat heeft er in dit kader op gewezen dat specifieke informatie over de omstandigheden en afwegingen betreffende de concrete gevechtshandelingen, waaronder bombardementen, ontbreekt. Dit betoog van de Staat is, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, niet onbegrijpelijk. Nogmaals moet bedacht worden: de beoordeling van de Minister ziet uitsluitend op het gebruik door Israël van de F-35. De gevolgen van andere (oorlogs-)handelingen van Israël, hoe verwerpelijk die ook (kunnen) zijn, kunnen niet worden betrokken in deze beoordeling. Dit kort geding heeft alleen betrekking op het strikt juridisch kader dat toegepast moet worden op de beslissing de doorlevering van F-35 onderdelen aan Israël (voorlopig) voort te zetten.
4.25.
De Minister heeft bij haar beslissing betrokken dat de situatie in de regio waarin Israël is gelegen momenteel fundamenteel onveilig is en dat Israël moet kunnen reageren op dreigingen uit de regio, binnen de kaders van het internationale recht. De Minister heeft daarbij in aanmerking genomen dat de F-35 voor Israël ook van groot belang is om uitbreiding van het conflict naar de regio te voorkomen, mede door de afschrikwekkende werking hiervan. Dat is geen onbegrijpelijke redenering. Dat geldt ook voor de negatieve invloed die aantasting van vergunning NL009 zal hebben op de betrekkingen die Nederland onderhoudt met de landen die binnen het programma samenwerken, waaronder de Verenigde Staten en Israël, hetgeen de Minister ook heeft meegewogen. Dit zal leiden tot verlies van vertrouwen, maar ook van invloed, aldus de Staat. De Staat heeft in dat kader opgemerkt dat hij het functioneler vindt om Israël op basis van goede banden aan te spreken op naleving van zijn verplichtingen dan in een sfeer van boosheid en onbegrip over een stopzetting van doorlevering van F-35 onderdelen. Ook dit heeft de Minister naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid kunnen meewegen bij haar beslissing.
4.26.
De Minister heeft verder bij haar beslissing meegewogen dat aantasting van vergunning NL009 een disruptieve werking zal hebben op het functioneren van de hub in Woensdrecht. De Minister lijkt er hierbij vanuit te gaan dat de vergunning niet op de door Oxfam Novib c.s. voorgestane wijze kan worden gewijzigd en dat ingrijpen in het leveringsproces zou meebrengen dat de partij die aan Israël levert moet worden uitgesloten en dat álle afnemers van die leverancier hun onderdelen dan alleen nog maar via vergunningverlening per doorlevering zouden kunnen krijgen. Dat heeft de Staat echter onvoldoende aannemelijk gemaakt in het licht van de betwisting daarvan door Oxfam Novib c.s., die onder meer hebben verwezen naar de handelwijze van de Staat bij andere vergunningen. Artikel 8 van vergunning NL009 lijkt ook de mogelijkheid te bieden om (alleen) een geregistreerde gebruiker (in dit geval Israël) in kennis te stellen dat voortgezet gebruik van de vergunning niet langer is toegestaan. Echter, ook als dit tot de mogelijkheden behoort, is aannemelijk dat een wijziging in de logistieke keten van het programma een verslechterde operationele gereedheid tot gevolg zal hebben en daarmee een negatieve invloed kan hebben op de nationale veiligheid van de bij het F-35-project betrokken landen. De Minister heeft dit aspect in zoverre dan ook in redelijkheid in aanmerking kunnen nemen.
4.27.
Alhoewel bij aspecten van de gegeven motivering kanttekeningen zijn te plaatsen, en onder 4.21 en 4.26 ook zijn geplaatst, is de conclusie op basis van het voorgaande dat de Minister in redelijkheid tot haar beslissing heeft kunnen komen en dat er in het licht van het beperkte rechterlijk toetsingskader zoals hiervoor vermeld geen ruimte is voor de voorzieningenrechter om in te grijpen.
Eindconclusie ten aanzien van de vorderingen sub 1, 2 en 3
4.28.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is er geen grond voor toewijzing van de vorderingen sub 1, 2 en 3 van Oxfam Novib c.s. Deze zullen dus worden afgewezen.
Beoordeling vordering sub 4
4.29.
De enkele opmerking in de dagvaarding dat uit bepaalde feiten en omstandigheden een (impliciete) onderschrijving door de Staat van de rechtmatigheid van het optreden van Israël in Gaza kan worden opgemaakt vormt, zeker gezien de uitvoerige toelichting die de Staat daarna heeft gegeven over het Nederlandse standpunt (zoals onder meer ook verwoord in een brief van 19 november 2023 van het kabinet aan de Tweede Kamer), onvoldoende onderbouwing voor toewijzing van de vordering sub 4 (om de Staat te gebieden zich te onthouden van bepaalde uitlatingen, om andere uitlatingen juist te doen en om zich voor bepaalde zaken in te spannen). Ook deze vordering zal daarom worden afgewezen.
Overlegging stukken
4.30.
De voorzieningenrechter overweegt ten overvloede nog dat hij geen aanleiding ziet om de Staat te gelasten de door Oxfam Novib c.s. in de dagvaarding genoemde stukken over te leggen. Uit het voorgaande volgt dat deze niet nodig zijn voor de beoordeling van de vorderingen.
Proceskostenveroordeling
4.31.
Oxfam Novib c.s. zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Onder de proceskosten vallen ook de nakosten. De nakosten worden begroot op het bedrag genoemd in het liquidatietarief civiel (per 1 februari 2023: € 173,--). In geval van betekening worden een extra bedrag aan salaris (per 1 februari 2023: € 90,--) en de explootkosten van betekening toegekend.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt Oxfam Novib c.s. in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.755,--, waarvan € 1.079,-- aan salaris advocaat en € 676,-- aan griffierecht, te vermeerderen met nakosten zoals vermeld in 4.31.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2023.
ts
Uitspraak 04‑12‑2023
Inhoudsindicatie
Proces-verbaal van mondelinge uitspraak ter zitting op incidentele vordering tot tussenkomst in het kort geding over de opstelling van de Nederlandse Staat ten aanzien van de oorlog in Gaza en de export van onderdelen van F-35 gevechtsvliegtuigen naar Israël. De gevorderde tussenkomst wordt afgewezen, omdat toewijzing zou leiden tot strijd met de eisen van een goede procesorde. Ook is niet gebleken dat de partij die wil tussenkomen voldoende belang heeft zich te mogen mengen in de aanhangige procedure in verband met de nadelige gevolgen die zij van de uitspraak in de hoofdzaak kan ondervinden.
Partij(en)
Rechtbank den haag
Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/657026 / KG ZA 23-991
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in incident in kort geding ter zitting van 4 december 2023
in de zaak van
1. Stichting Oxfam Novib te Den Haag,
2. Stichting Vredesbeweging PAX Nederland te Utrecht,
3. Stichting The Rights Forum te Amsterdam,
eiseressen in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
advocaten: mrs. L. Zegveld en T.J.R. van der Sommen te Amsterdam,
tegen:
de Staat der Nederlanden te Den Haag,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaten: mrs. R.W. Veldhuis en E.V. Koppe te Den Haag,
waarin heeft gevorderd om te mogen tussenkomen:
Stichting Muslim Rights Watch Nederland te Amsterdam,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. S. Sabir te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘Oxfam c.s.’, ‘de Staat’ en ‘MRWN’.
Aanwezig is mr. H.J. Vetter, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. T.A.E. Scheers, griffier.
Tevens zijn aanwezig vertegenwoordigers van Oxfam c.s., vergezeld van mrs. Zegveld en Van der Sommen, vertegenwoordigers van de Staat, vergezeld van mrs. Veldhuis en Koppe en een vertegenwoordiger van MRWN, vergezeld van mr. Sabir.
Nadat partijen hun standpunten hebben toegelicht, over en weer hebben gereageerd op de standpunten van de wederpartij en vragen van de voorzieningenrechter hebben beantwoord, heeft de voorzieningenrechter de zitting voor korte tijd geschorst. Na hervatting van de zitting heeft de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 29a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) mondeling uitspraak gedaan. Deze luidt als volgt.
1. De gronden van de beslissing
1.1.
In de hoofdzaak vorderen Oxfam c.s. kort samengevat dat 1) de Staat wordt geboden per direct iedere uitvoer en doorvoer van F-35 onderdelen met eindbestemming Israël te (doen) staken, 2) de Staat wordt verboden om een dergelijke nieuwe uitvoer en doorvoer toe te staan, 3) de Staat wordt geboden deze uitvoer en doorvoer in overeenstemming te brengen met de op hem rustende internationale verplichtingen en 4) aan de Staat geboden worden opgelegd tot het zich onthouden van het doen van bepaalde uitlatingen, tot het zich publiekelijk uitspreken over bepaalde zaken op een bepaalde wijze en tot het doen van bepaalde inspanningen, alle betreffende de wijze waarop Israël de gewapende strijd nu voert, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom.
1.2.
MRWN vordert te mogen tussenkomen in de procedure tussen Oxfam c.s. en de Staat. Volgens MRWN heeft zij belang bij tussenkomst, omdat zij door het handelen en nalaten van de Staat in haar belangen wordt geschaad. Indien de tussenkomst wordt toegestaan, vordert MRWN in de hoofdzaak hetzelfde als Oxfam c.s. hebben gevorderd, maar daarnaast ook dat (samengevat weergegeven) de Staat wordt gelast een verbod op te leggen aan Nederlanders of personen met een Nederlandse verblijfsvergunning om uit te reizen naar Israël dan wel daar aan het conflict deel te nemen en de Staat wordt gelast om Nederlanders of personen met een Nederlandse verblijfsvergunning die voormeld verbod schenden strafrechtelijk te vervolgen en bestuursrechtelijke en verblijfsrechtelijke maatregelen te treffen, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom.
1.3.
Oxfam c.s. hebben zich gerefereerd aan het oordeel van de voorzieningenrechter voor wat betreft de gevorderde tussenkomst. De Staat heeft verweer gevoerd.
1.4.
De voorzieningenrechter acht de gevorderde tussenkomst niet toewijsbaar, omdat dit zou leiden tot strijd met de eisen van een goede procesorde. MRWN heeft er terecht op gewezen dat in het hier toepasselijke procesreglement staat vermeld dat een partij die een incidentele vordering wenst in te stellen de vordering en de gronden uiterlijk 24 uur (één werkdag) voor de mondelinge behandeling schriftelijk meedeelt aan de wederpartij en de voorzieningenrechter en dat zij daaraan heeft voldaan. De vermelding van die uiterste termijn in het procesreglement wordt echter voorafgegaan door de algemene regel dat de vordering en de gronden zo spoedig mogelijk schriftelijk dienen te worden meegedeeld. In deze specifieke zaak is, met de indiening van het betreffende stuk op vrijdag om of rond 09.50 uur, terwijl de mondelinge behandeling van de hoofdzaak stond gepland op de maandag daarna om 10.00 uur, niet voldaan aan dat vereiste. Daarbij is in aanmerking genomen dat dit kort geding op 23 november 2023 is ingeleid met een uitvoerige dagvaarding van meer dan negentig pagina’s en dat de Staat vooruitlopend op zijn verweer ter zitting op 30 november 2023 daarop heeft gereageerd met een conclusie van antwoord van veertig pagina’s. MRWN heeft op 1 december 2023 niet alleen vorderingen ingesteld die gelijkluidend zijn aan de vorderingen die Oxfam c.s. hebben ingesteld, maar zij heeft ook nog twee andere vorderingen ingesteld, die het te voeren debat in de hoofdzaak aanzienlijk zouden uitbreiden. De voorzieningenrechter acht het in strijd met de eisen van een goede procesorde om in een complexe zaak als deze de gedaagde partij in de hoofdzaak daarmee één werkdag voorafgaand aan de zitting te overvallen.
1.5.
Daar komt nog bij dat een vordering om te mogen tussenkomen alleen toewijsbaar is, indien die partij voldoende belang heeft zich te mogen mengen in de aanhangige procedure in verband met de nadelige gevolgen die zij van de uitspraak in de hoofdzaak kan ondervinden. Oxfam c.s. en de Staat hebben zich weliswaar niet beroepen op de afwezigheid van een dergelijk belang, maar dat daarvan in dit geval sprake is, is gesteld noch gebleken.
1.6.
De vordering tot tussenkomst wordt gelet op het vorenstaande afgewezen. MRWN wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van dit geding. Die kosten worden begroot op nihil.
2. De beslissing
De voorzieningenrechter:
2.1.
wijst de vordering tot tussenkomst af;
2.2.
veroordeelt MRWN in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van Oxfam c.s. en de Staat begroot op nihil.
WAARVAN PROCES-VERBAAL,
…………………………………. …………………………………
mr. T.A.E. Scheers mr. H.J. Vetter