Rb. Overijssel, 06-03-2015, nr. C/08/160225 /HARK 14-116
ECLI:NL:RBOVE:2015:6034
- Instantie
Rechtbank Overijssel
- Datum
06-03-2015
- Zaaknummer
C/08/160225 /HARK 14-116
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOVE:2015:6034, Uitspraak, Rechtbank Overijssel, 06‑03‑2015; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 06‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Ruilverkaveling . Door maatschap ingediende zienswijze tegen het ontwerp-ruilplan. Beroep maatschap ongegrond verklaard.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK OVERIJSSEL
Team kanton en handelsrecht Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rekestnummer: C/08/160225 /HARK 14-116
Beschikking van 6 maart 2015
in de zaak van
1. de maatschap
[A] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] , en haar maten:
2. [B] ,
wonende te [woonplaats] ,
3. [C / belanghebbende sub 1]
verzoekers,
advocaat mr. J.T. Fuller te Zwolle, tegen
de publiekrechtelijke bestuurscommissie ex artikel 81 Provinciewet
UITVOERINGSCOMMISSIE ENTER,
zetelende te Zwolle, verweerster,
gemachtigde mr. C.M.J. Ribbers van voorheen DLG Regio Oost te Arnhem, thans provincie Overijssel, zetelende te Zwolle,
en
1. [C / belanghebbende sub 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
gemachtigde mr. J.T. Fuller te Zwolle,
2. BUREAU BEHEER LANDBOUWGRONDEN,
zetelend te Arnhem,
gemachtigde M.J. Huren kamp te Arnhem,
3. [belanghebbende sub 3] ,
wonende te [woonplaats] ,
gemachtigde mr. J.T.A.M. van Mierlo te Zwolle,
4. [belanghebbende sub 4] ,
wonende te [woonplaats] ,
5. [belanghebbende sub 5] ,
wonende te [woonplaats] ,
6. STICHTING TWICKEL,
gevestigd te Delden,
gemachtigde mr. E.H.M. Harbers te Nijmegen, belanghebbenden.
Verzoekers zullen hierna gezamenlijk met de maatschap, en afzonderlijk met [B] en [C / belanghebbende sub 1] worden aangeduid. Verweerster zal hierna de UC worden genoemd en de belanghebbenden BBL, [belanghebbende sub 3] , [belanghebbende sub 4] c.s., [belanghebbende sub 5] en Twickel.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het ontwerp-ruilplan voor het deelgebied Deldenerbroek
- de hiertegen door [B] ingediende zienswijze
- het bij besluit van 7 mei 2014 tot vaststelling van het ruilplan
- het pro forma verzoekschrift van de maatschap van 22 juli 2014
- het aanvullend verzoekschrift van 27 augustus 2014
- het verweerschrift van de UC met als bijlagen de stukken als bedoeld in artikel 69 derde lid van de Wet inrichting Landelijk Gebied (hierna: Wilg)
- de brief met producties van de maatschap van 20 november 2014
- het verweerschrift van [belanghebbende sub 3] , ontvangen op 24 november 2014
- de mondelinge behandeling op 26 november 2014
- de pleitnota van de maatschap
- de brief van de maatschap van 5 februari 2015.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn de maatschap, [B] en [C / belanghebbende sub 1] verschenen bij hun gemachtigde mr. Fuller voornoemd. De UC is vertegenwoordigd door mr. Ribbers voornoemd en BBL door M.J. Hurenkamp.
[C / belanghebbende sub 1] is verschenen en de maatschap [A] is vertegenwoordigd door [C / belanghebbende sub 1] en [B] , allen bijgestaan door mr. Fuller voornoemd als gemachtigde.
Belanghebbende [belanghebbende sub 3] is in persoon verschenen en bijgestaan door
mr. Van Mierlo voornoemd. Belanghebbenden [belanghebbende sub 4] c.s. en [belanghebbende sub 5] zijn in persoon verschenen. Belanghebbende Twickel is verschenen bij gemachtigden mr. Harbers voornoemd en [G] , adjunct-rentmeester van Twickel.
1.3.
De maatschap heeft zich in de procedure gaandeweg geschaard achter een ("verfijnd") alternatief-ruilplan - door haar genaamd alternatief 3 of "Twickel plus" - voor haar toedeling en mede voor die van Twickel, dat als alternatief door Twickel in haar beroepszaak is ingebracht ter tegemoetkoming aan haar bezwaren tegen het ruilplan.
In de beroepszaak van Twickel heeft de rechtbank op 11 december 2014 een tussenbeschikking genomen, die strekt tot - kort gezegd - een standpuntonderbouwing van de UC ter zake van de (al dan niet) toedeling aan Twickel van gronden in het Demmersblok. De desbetreffende nadere schriftelijke reactie van de UC (van 6 januari 2015) heeft Twickel aanleiding gegeven tot het voorleggen (bij brief van 4 februari 2015) van twee vereenvoudigde wijzigingsvoorstellen voor het ruilplan betreffende (andere) gronden waarbij naast haar alleen de maatschap, [C / belanghebbende sub 1] en [belanghebbende sub 3] betrokken zijn. Deze alternatieve toedelingen heeft Twickel als alternatieven 1 en 2 gepresenteerd.
1.4.
De maatschap heeft in aansluiting hierop (bij brief van 5 februari 2015) twee alternatieve toedelingsvoorstellen gedaan, alternatieven 1 en 2, die vergaand overeenkomen met de twee gelijknamige alternatieve voorstellen van Twickel, met dit verschil dat de maatschap één kavel uit die voorstellen buiten beschouwing heeft gelaten, namelijk de door Twickel als perceelnummer 10 met een oppervlakte van 2 ha aangemerkte kavel aan de Zomerweg. Dit perceel zal de volgens het ruilplan de aan BBL toegedeelde kavel 032.507
betreffen. Daarnaast verschillen de alternatieven wat betreft de toedeling van perceelnummer 5 aan BBL (Twickel: BBL-BBL; de maatschap: Twickel-Twickel).
1.5.
[belanghebbende sub 3] heeft bij brief van 23 januari 2015, ingediend onder het zaaknummer van het beroep van Twickel, naar aanleiding van de tussenbeschikking van 11 december 2014 en de daarop gebaseerde reactie van de UC van 6 januari 2015, onverminderd vastgehouden aan zijn toedeling volgens het ruilplan.
1.6.
Bij beschikking van heden heeft de rechtbank het beroep van Twickel, voor zover strekkende tot wijziging van het ruilplan volgens de alternatieven ongegrond verklaard.
1.7.
De beschikking is bepaald op heden.
2. De feiten
2.1.
Van 17 januari 2012 tot en met 29 maart 2012 heeft het ontwerp-ruilplan voor het deelgebied Deldenerbroek binnen de Herinrichting Enter ter inzage gelegen.
2.2.
Bij brief van 23 maart 2012 heeft ing. [H] van Bureau [J] B.V. te Enschede overeenkomstig het bepaalde in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) namens [B] tegen het ontwerp-ruilplan een zienswijze ingediend.
2.3.
Nadat zij [B] heeft gehoord over zijn zienswijze, heeft de UC op (de dertig onderscheiden punten van) deze zienswijze beslist, waarbij de zienswijze op 2 punten gegrond is verklaard en voor het overige niet-ontvankelijk en ongegrond.
2.4.
Bij besluit van 7 mei 2014 heeft de UC het ruilplan voor het deelgebied Deldenerbroek vastgesteld, met een beperkte wijziging van het ruilplan ten aanzien van de maatschap. Dit ruilplan heeft van 13 juni 2014 tot en met 11 augustus 2014 ter inzage gelegen.
3. Het geding in beroep
3.1.
Tegen het besluit tot vaststelling van het ruilplan heeft de maatschap bij verzoekschrift van 22 juli 2014 op nader aan te voeren gronden beroep ingesteld op grond van artikel 69 van de Wilg.
Het verzoekschrift is met gronden aangevuld bij brief van 27 augustus 2014. Het verzoekschrift met aanvulling is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
3.2.
In het verzoekschrift heeft de maatschap verzocht om alle eerder ingediende wensen en zienswijzen in beroep als herhaald en ingelast te beschouwen.
Zij heeft aangevoerd dat de UC met het plan van toedeling op meerdere punten ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan de uitgangspunten voor de herverkaveling ten behoeve van de maatschap. De UC heeft de uitgangspunten zonder enige motivering losgelaten, betoogt de maatschap. Met name omdat geen sprake is van concentratie van gronden bij de bedrijfsgebouwen van tenminste 60 %. De maatschap dient minimaal l 0 hectare extra bij de bedr!jfskavel toegedeeld te krijgen, zo stelt zij.
De UC heeft voorts bij de toedeling onjuiste gegevens gehanteerd voor de "verlegde en niet verlegde gronden", zodat inbreng en toedeling onvoldoende inzichtelijk is voor de maatschap.
Het beginsel van artikel 52 lid 3 van de Wilg is naar de mening van de maatschap onvoldoende gewaarborgd met haar toedeling, omdat andere belanghebbenden worden bevoordeeld ten koste van haar, waardoor haar positie relatief verslechtert. Hierbij doelt zij op de toedeling van gronden van de boerderij [K] , die met het oogmerk van realisatie van de EHS zijn aangekocht en (verdeeld) zijn toegedeeld aan [belanghebbende sub 4] c.s., [belanghebbende sub 5] en [belanghebbende sub 3] . De maatschap maakt aanspraak op deze gronden omdat uit de randvoorwaarde bij EHS-aankopen, verwoord op pagina 32 van de "Brochure wenszitting", een voorkeurspositie van haar volgt omdat zij, anders dan andere belanghebbenden, grond inbrengt voor de nieuwe natuur in het kader van de EHS. De UC heeft geen uitvoering gegeven aan deze randvoorwaarde, meent de maatschap. Dit gaat ten koste van de vooruitgang van de maatschap. Tenslotte is volgens de maatschap als gevolg van de toedeling sprake van afstandsvergroting, die een omrijschade van € 10.000,- per jaar meebrengt. De maatschap verbindt hieraan de conclusie dat haar toedeling minder is dan haar inbreng en in strijd met de richtlijnen. De maatschap verzoekt om gegrondverklaring van haar beroep.
3.3.
Bij de mondelinge behandeling heeft de maatschap het standpunt ingenomen dat sprake is van een betere toedeling volgens een drietal door haar aangedragen alternatieven. Eén hiervan (alternatief 3) is gebaseerd op een door Twickel in haar zaak voorgesteld alternatief. De beide andere voorzien in een gewijzigde toedeling van de maatschap en van [belanghebbende sub 3] .
3.4.
In laatste instantie heeft de maatschap, reagerend naar aanleiding van de tussenbeschikking in het beroep van Twickel, twee vereenvoudigde alternatieve toedelingen ingediend.
3.5.
De UC heeft in haar verweerschrift ten aanzien van het beroep geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid wat betreft het voorzien in kavelaanvaardingswerken en voor het overige tot ongegrondverklaring van het beroep. Zij verzoekt om de maatschap in de proceskosten te veroordelen.
3.6.
De belanghebbenden [belanghebbende sub 3] , BBL, [belanghebbende sub 4] c.s., [belanghebbende sub 5] hebben verklaard zich achter het standpunt van de UC wat betreft het vastgestelde plan van toedeling te scharen.
4. De beoordeling
4.1.
De UC heeft zich op het standpunt gesteld dat een vergelijking tussen inbreng en toedeling van de maatschap tot de conclusie leidt dat binnen de uitgangspunten voor de herverkaveling sprake is van een verbetering van de verkaveling, aangezien binnen de mogelijkheden een huiskavelvergroting van ruim 3 ha is gerealiseerd en tevens sprake is van concentratie van de (veld)kavels waaronder een overliggende kavel, die met circa 4,2 ha is vergroot. Daarnaast heeft een afstandsverkorting plaatsgevonden door de vergroting van de overliggende veldkavel. De UC heeft betwist dat de toedeling van de maatschap niet in overeenstemming zou zijn met artikel 52 lid 2 van de Wilg.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat de maatschap in beroep naar voren heeft gebracht dat weliswaar niet gesproken kan worden van een verslechtering bij de toedeling, maar dat zij met een andere, in haar ogen betere toepassing van de richtlijnen qua toedeling in een veel betere positie zou zijn gekomen. Een betere toedeling van de maatschap behoeft volgens haar niet ten koste te gaan van anderen terwijl verbetering van de positie van [belanghebbende sub 3] , [belanghebbende sub 4] c.s. en [belanghebbende sub 5] niet ten koste mag gaan van de vooruitgang van de maatschap. Hierbij heeft de maatschap benadrukt dat zij het grootste landbouwbedrijf in het deelgebied heeft.
De maatschap heeft het betoog dat zij bij de toedeling niet de voor haar meest gunstige
uitkomst heeft verkregen, gerelateerd aan een volgens haar onjuiste toepassing van de uitgangspunten alsmede aan een handelen door de UC in strijd met de eerder genoemde randvoorwaarde voor de toedeling, die volledig van toepassing is op de aangekochte gronden van de boerderij [K] . De maatschap meent aan deze voorwaarde een voorkeurspositie te kunnen ontlenen.
4.3.
Bij de beoordeling van het beroep staat ter toetsing of het bestreden besluit in rechte stand kan houden en dus of de UC bij het opstellen van het ruilplan zich heeft gehouden aan de ter zake geldende regels en uitgangspunten en of de UC in redelijkheid heeft kunnen komen tot de afweging die zij bij het ruilplanbesluit heeft gemaakt. Bij de beslissing van de UC gaat het niet om een strak ingekaderde en aan kwantificeerbare criteria gebonden taakopdracht maar om een bevoegdheid van de UC om aan de hand van de doelstellingen, uitgangspunten en regels van de herverkaveling te komen tot een zo evenwichtig mogelijk resultaat. De toetsing van de rechtbank kan daarom niet anders zijn dan een terughoudende. Voor zover een rechthebbende meent dat de UC hierin tekort is geschoten, vergt zodanig standpunt en adequate onderbouwing. De rechtbank acht in dit geval gesteld noch gebleken dat de UC in het licht van het vorenstaande haar bevoegdheid heeft uitgeoefend in strijd met de regels of op een wijze die heeft geleid tot onredelijk resultaat.
4.4.
De maatschap verbindt zowel aan de uitgangspunten als aan genoemde randvoorwaarde conclusies, die onvoldoende onderbouwd respectievelijk onjuist zijn. Zo is op geen enkele wijze de eis tot toedeling van een extra 10 ha aan de bedrijfskavel onderbouwd. Waar de maatschap kennelijk absolute waarde toekent aan het percentage van tenminste 60 % concentratie in de bedrijfskavel, miskent zij het karakter van uitgangspunten. De uitgangspunten hebben uit hun aard te gelden als nastrevenswaardig en houden geen absolute normen in. Bovendien kennen deze een prioriteitsstelling die inhoudt dat kavelconcentratie vóór afstandsverkorting gaat.
Hetzelfde geldt bij het beroep van de maatschap op artikel 52 lid 3 Wilg, waar de maatschap aan de zinsnede "Voor zover het belang van de landinrichting zich hiertegen niet verzet," bij haar "grondwensen" kennelijk voorbij gaat. Dit impliceert immers dat belangen van anderen bij de toedeling beperkend kunnen werken. Daarbij heeft juist het feit dat de maatschap het grootste bedrijf is in het deelgebied tot gevolg, dat niet een aanmerkelijk groter percentage van de grond bij de bedrijfskavel kan worden gelegd zonder andere belanghebbenden aanzienlijk tekort te doen.
4.5.
De rechtbank vermag niet in te zien dat de bedoelde randvoorwaarde bij EHS- aankopen een voorkeurspositie van de maatschap zou meebrengen. Deze voorwaarde bevat daarvoor naar haar oordeel geen aanknopingspunt. De prioritering waarop de maatschap zich beroept betekent (niet meer dan) dat voor de realisering van de EHS als eerste de met het oog daarop door BBL verworven gronden zullen worden ingezet alsmede gronden van natuurbeschermingsorganisaties op een andere lokatie dan waar nieuwe natuur is voorzien.
Overigens heeft de maatschap, naar de UC onweersproken heeft gesteld, indirect wel de beschikking gekregen over voormalige, met EHS-gelden aangekochte, [K] -percelen.
4.6.
Ook het bezwaar inzake de omrijschade acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd, waar de UC onweersproken heeft aangevoerd dat het nadeel van de toename van de gewogen afstand van de veldkavels niet opweegt tegen de voordelen van vergroting van de huiskavel (ruim 3 ha) en van de overliggende veldkavel (4,2 ha) en concentratie van
19.9
ha in één veldkavel op afstand.
4.7.
De grief inzake de werkwijze van de UC is naar het oordeel van de rechtbank afdoende weersproken met hetgeen de UC daarover als verweer naar voren heeft gebracht.
4.8.
De maatschap heeft zich voorts beijverd alternatieven voor de toedeling voor te leggen, die volgens haar alle tot een andere en in haar ogen betere toedeling zouden leiden en die zij daarom graag in beroep toegewezen zou zien in die zin dat de rechtbank zou moeten bepalen dat het ruilplan overeenkomstig één van die alternatieven zou moeten worden gewijzigd. Gemeenschappelijk element hierin is dat de maatschap de aan [belanghebbende sub 3] toegedeelde kavel van 8,8 ha van de voormalige gronden van [K] en/of een deel van de tegenoverliggende veldkavel van [belanghebbende sub 3] aan haar toedeling toegevoegd wenst te zien. Laatstelijk heeft zij de alternatieven beperkt tot twee vereenvoudigde modellen, die beide strekken tot toedeling aan de maatschap van eerstgenoemde veldkavel van [belanghebbende sub 3] . [belanghebbende sub 3] heeft zich verzet tegen van wijziging van zijn toedeling.
4.9.
De rechtbank acht zodanige benadering- met als oogmerk een ideale eigen toedeling - niet onbegrijpelijk maar overweegt dat de mogelijkheid van beroep niet is bedoeld om ten overstaan van de rechtbank het werk van de UC nog eens over te doen aan de hand van mogelijke alternatieve verkavelingsmodellen. Evenmin kan een nieuwe behandeling van wensen en zienswijzen, die met het herhalen daarvan in beroep kennelijk mede in deze procedure wordt verwacht, bij de rechtbank aan de orde zijn.
De rechtbank acht door de UC voldoende uiteengezet en onderbouwd hoe zij tot haar belangenafweging is gekomen en het resultaat kan, zoals hiervoor reeds overwogen, de rechterlijke toetsing doorstaan. Dat er wellicht alternatieven zijn die voor de maatschap een (nog) idealere toedeling zouden betekenen, doet daaraan niet af. Die zouden bovendien ten koste gaan van belanghebbenden.
4.10.
Aan de beroepsgrond inzake onduidelijkheid van gegevens in verband met de inbreng en toedeling heeft de maatschap bij de behandeling van het beroep verder geen invulling gegeven, nadat de UC heeft toegelicht dat de verhouding eigendom/pacht hier een rol heeft gespeeld.
4.11.
De rechtbank komt tot de slotsom dat het beroep van de maatschap ongegrond moet worden verklaard.
4.12.
De maatschap zal worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van de UC tot op heden begroot op€ 608,00 aan betaald griffierecht.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
verklaart het beroep ongegrond,
5.2.
veroordeelt de maatschap in de proceskosten, aan de zijde van de UC tot op heden begroot op€ 608,00 aan betaald griffierecht,
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C. Moorman en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2015.