ABRvS, 12-07-2017, nr. 201608790/1/A3
ECLI:NL:RVS:2017:1849
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
12-07-2017
- Zaaknummer
201608790/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2017:1849, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 12‑07‑2017; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
AB 2017/341 met annotatie van T.I. Oost
Uitspraak 12‑07‑2017
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 15 september 2014 heeft het college [wederpartij] een boete van € 4.000,00 opgelegd.
201608790/1/A3.
Datum uitspraak: 12 juli 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 oktober 2016 in zaak nr. 15/5577 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Rotterdam,
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 15 september 2014 heeft het college [wederpartij] een boete van € 4.000,00 opgelegd.
Bij besluit van 4 februari 2015 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 oktober 2016 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 4 februari 2015 vernietigd, het besluit van 15 september 2014 herroepen en bepaald dat de boete wordt vastgesteld op € 1.760,00 en dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 mei 2017, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M.C. Rolle en P. Struijck, is verschenen.
Overwegingen
Wet- en regelgeving
1. De Huisvestingswet is op 1 januari 2015 vervangen door de Huisvestingswet 2014, maar is op dit geding nog van toepassing, nu de overtreding in 2014 is geconstateerd. De relevante bepalingen van de Huisvestingswet en de Huisvestingsverordening stadsregio Rotterdam 2006 (hierna: de Huisvestingsverordening) zijn opgenomen in de aangehechte bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2. Het college heeft de boete aan [wederpartij] opgelegd, omdat bij een inspectie op 14 april 2014 van de door [wederpartij] gehuurde woning aan de [locatie] te Rotterdam is gebleken dat deze deels in gebruik is ten behoeve van hennepteelt, waardoor dit deel van de woning niet langer geschikt is voor bewoning. Gelet hierop heeft [wederpartij] in strijd met artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet de woning aan de bestemming tot bewoning onttrokken zonder dat zij over de daarvoor vereiste vergunning beschikte. De hoogte van de boete is in overeenstemming met het door het college gevoerde beleid. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de boete zou moeten worden gematigd, is niet gebleken, aldus het college.
Aangevallen uitspraak
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college bevoegd was [wederpartij] een boete op te leggen. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat bij de beoordeling of de boete voldoet aan de eisen van een evenredige sanctie, de mate waarin de boete de betrokkene treft mede van belang is. Daarbij heeft de rechtbank verwezen naar de memorie van toelichting op de Aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht (Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 3, blz. 141-142), waarin staat: "In de meeste gevallen zal het bestuursorgaan er van mogen uitgaan dat de draagkracht geen beletsel vormt voor het opleggen van een boete. Maar zeker bij hogere boeten zal het bestuursorgaan zich er van moeten vergewissen dat de boete, mede gelet op de draagkracht van de overtreder, geen onevenredige gevolgen heeft. Wat een hoge boete is, zal daarbij mede van de context afhangen. Het ligt voor de hand dat de draagkracht bijvoorbeeld bij boeten op het gebied van de sociale zekerheid eerder en vaker een rol zal spelen dan op veel andere terreinen". De rechtbank heeft de boete in dit geval onevenredig hoog geoordeeld, gezien de persoonlijke omstandigheden van [wederpartij], zijnde dat zij als alleenstaande moeder van drie kinderen van drie, zes en negen jaar moet rondkomen van een bijstandsuitkering. Voorts heeft de rechtbank bij dit oordeel in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat [wederpartij] opzettelijk, dat wil zeggen willens en wetens, heeft gehandeld in strijd met artikel 30 van de Huisvestingswet. Wel is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van grove schuld. De rechtbank heeft in deze omstandigheden aanleiding gezien de aan [wederpartij] opgelegde boete te matigen. Voor de wijze van matiging heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 11 januari 2016, onder meer ECLI:NL:CRVB:2016:9, over de nadere invulling en uitwerking van het boeteregime in bijstandszaken. De rechtbank heeft de boete bepaald op een bedrag van € 1.760,00, zijnde achttienmaal tien procent van de alleenstaandennorm ten tijde van de uitspraak (€ 977,15), naar boven afgerond op een veelvoud van € 10,00.
Hoger beroep
4. Het college betoogt, voor zover thans van belang, dat de rechtbank aldus heeft miskend dat bij een wettelijk vastgestelde boete, als hier in geding, de mate van verwijtbaarheid en de draagkracht geen rol spelen bij een op te leggen boete, tenzij het om bijzondere omstandigheden gaat.
De rechtbank heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom de mate van verwijtbaarheid en de financiële draagkracht van [wederpartij] matiging van de boete in dit geval nodig maken. Anders dan met een enkele verwijzing naar haar persoonlijke omstandigheden heeft [wederpartij] haar stelling dat haar financiële draagkracht zo gering is dat zij de opgelegde boete niet kan betalen, niet onderbouwd. Deze omstandigheden zijn geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan de boete dient te worden gematigd.
De rechtbank is daarom ten onrechte tot het oordeel gekomen dat de boete onevenredig hoog is, aldus het college.
4.1.
Als het college gebruik maakt van zijn bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete is het, gelet op het bepaalde in artikel 26, tweede lid, van de Huisvestingsverordening, in beginsel gehouden een boete op te leggen overeenkomstig de in de bijlage 2 opgenomen tabel.
In deze tabel wordt bij het zonder de benodigde vergunning onttrekken van woonruimte onderscheid gemaakt tussen het al dan niet bedrijfsmatig begaan van deze overtreding, waarbij de boete bij bedrijfsmatige exploitatie hoger is.
In de Beleidsnotitie Bestuurlijke boete Huisvestingswet Rotterdam 2013 is over het begrip ‘bedrijfsmatige exploitatie’ in bijlage 2 opgenomen dat bij woonruimteonttrekking ten behoeve van een hennepkwekerij altijd sprake is van bedrijfsmatige exploitatie.
Nu in dit geval onttrekking van woonruimte wegens exploitatie van een hennepkwekerij aan de orde is en [wederpartij] voor de overtreding verantwoordelijk kan worden gehouden, geldt volgens bijlage 2 bij de Huisvestingsverordening een boetebedrag van € 4.000,00.
4.2.
Ingevolge artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht legt het bestuursorgaan, indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, niettemin een lagere bestuurlijke boete op, indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
4.3.
Zoals volgt uit onder meer de uitspraken van de Afdeling van 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:649, 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:953 en 22 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1751, kunnen een verminderde verwijtbaarheid, een beperkte ernst van een overtreding en een geringe financiële draagkracht worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden, als bedoeld in artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, die aanleiding geven een boete te matigen. Voor zover [wederpartij] stelt dat een of meer van deze omstandigheden in dit geval aan de orde zijn, moet zij dat aannemelijk maken.
4.4.
Het college stelt met juistheid dat [wederpartij] niets heeft aangevoerd op grond waarvan moet worden aangenomen dat deze overtreding in dit geval verminderd verwijtbaar is en dat zij haar stelling dat de opgelegde boete haar wegens haar financiële situatie onevenredig hard treft niet heeft onderbouwd. [wederpartij] heeft alleen gesteld dat zij een alleenstaande ouder met drie kinderen is en dat zij moeten rondkomen van een bijstandsuitkering.
Zij heeft, ondanks dat zij daartoe in bezwaar, beroep en hoger beroep in de gelegenheid is gesteld, geen concrete gegevens over haar inkomsten en uitgaven overgelegd. Aldus heeft [wederpartij] onvoldoende inzicht in haar financiële situatie gegeven om tot matiging van de boete te komen. Gelet hierop slaagt het betoog dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de hoogte van de boete dient te worden gematigd. Hetgeen het college daartoe verder heeft aangevoerd, behoeft daarom geen bespreking.
Conclusie
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 4 februari 2015 alsnog ongegrond verklaren.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 oktober 2016 in zaak nr. 15/5577;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.C.J. de Wilde, griffier.
w.g. Verheij w.g. De Wilde
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2017
598.
BIJLAGE
Huisvestingswet, zoals deze gold ten tijde van belang
Artikel 30
1. Het is verboden een woonruimte die behoort tot een door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening daartoe met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad aangewezen categorie en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen wijk, zonder vergunning van burgemeester en wethouders:
a. aan de bestemming tot bewoning te onttrekken, of voor een zodanig gedeelte aan die bestemming te onttrekken, dat die woonruimte daardoor niet langer geschikt is voor bewoning door een huishouden van dezelfde omvang als waarvoor deze zonder zodanige onttrekking geschikt is;
[-].
Huisvestingsverordening stadsregio Rotterdam 2006
Artikel 26
1. Het college van burgemeester en wethouders kan een bestuurlijke boete opleggen bij overtreding van artikel 30 van de Huisvestingswet.
2. De hoogte van de bestuurlijke wordt overeenkomstig het bepaalde in bijlage 2 bepaald.
Bijlage 2
Artikel 2
1. Dit artikel is van toepassing op overtredingen van artikelen 30 lid 1 van de Huisvestingswet, welke hebben plaatsgevonden in de gemeente Rotterdam.
[-].
Tabel 1: Bestuurlijke boete bij overtreding van artikel 30, lid 1 sub a en b van de Huisvestingswet
Eerste Overtreding | ||
---|---|---|
Onvergund samenvoegen of onttrekken van woonruimte | € 2.000,- | |
Onvergund samenvoegen of onttrekken van woonruimte vanuit een bedrijfsmatige exploitatie | € 4.000,- |
Beleidsnotitie Bestuurlijke boete Huisvestingswet Rotterdam 2013
5. De hoogte van de boete
[-]
‘Vanuit een bedrijfsmatige exploitatie’
Overtredingen die vanuit een bedrijfsmatige exploitatie worden begaan,
worden zwaarder beboet. [-] Bij woonruimteonttrekking ten behoeve van een hennepkwekerij is altijd sprake van bedrijfsmatige exploitatie.